Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 12.16 Afdelingshoofden, hoogleraren en ander wetenschappelijk personeel
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2000
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing met aanpassing van de spelling.
- Bronpublicatie:
10-01-2000, Stb. 2000, 11 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-01-2000, Stb. 2000, 11 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
Onverminderd de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur berust de verantwoordelijkheid voor de geneeskundige behandeling en verzorging der patiënten bij de hoofden van de desbetreffende afdelingen. Zij nemen daarbij de organisatorische en financiële kaders als aangegeven door de raad van bestuur in acht.
2.
De afdelingshoofden worden als zodanig benoemd en ontslagen door de raad van bestuur. Tot afdelingshoofd wordt, in het algemeen, slechts benoemd een hoogleraar van de faculteit der geneeskunde, wiens vakgebied hem daarvoor in aanmerking doet komen.
3.
De in artikel 12.2, tweede lid, bedoelde hoogleraren, niet zijnde afdelingshoofd, en andere leden van het wetenschappelijk personeel waarvan de functie meebrengt dat zij mede worden belast met patiëntenzorg behoeven tevens een aanstelling bij het academisch ziekenhuis.
4.
De benoeming en het ontslag van de in het tweede en derde lid bedoelde personen aan de universiteit behoeven de instemming van de raad van bestuur. De benoeming en het ontslag van de in het tweede en derde lid bedoelde personen aan het academisch ziekenhuis behoeven de instemming van het college van bestuur.
5.
De raad van bestuur stelt in overeenstemming met het college van bestuur voor de in het tweede en derde lid bedoelde personen een instructie vast. In de instructie, bedoeld in de eerste volzin, wordt ten aanzien van de in het tweede en derde lid bedoelde personen, in ieder geval bepaald:
- a.
de wijze waarop de wederzijdse bevoegdheden van de raad van bestuur en het college van bestuur ten aanzien van die personen worden uitgeoefend;
- b.
of het rechtspositieregime dat geldt voor het personeel van de universiteit dan wel het rechtspositieregime dat geldt voor het personeel van het academisch ziekenhuis van toepassing is.