Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.7:2.7 Alternatieven voor vrijheidsbeneming
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.7
2.7 Alternatieven voor vrijheidsbeneming
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het vereiste dat vrijheidsbeneming van minderjarigen slechts als uiterste maatregel en voor de korst mogelijke (passende) duur mag worden toegepast, impliceert dat, waar mogelijk, minder ingrijpende alternatieven de voorkeur moeten krijgen. Dit geldt, mede in het licht van de onschuldpresumptie, in het bijzonder voor de voorlopige hechtenis van minderjarige verdachten.
Hoewel niet-vrijheidsbenemende interventies an sich niet binnen de reikwijdte vallen van artikel 9 IVBPR, artikel 37(b) IVRK en artikel 5 EVRM, vormen deze bepalingen niettemin een juridische grondslag voor dergelijke interventies indien deze als alternatief voor voorlopige hechtenis worden toegepast. Dit betekent dat niet-vrijheidsbenemende alternatieven voor voorlopige hechtenis in deze bepalingen zowel hun legitimatie als begrenzingen vinden (par. 2.7.1). Bovendien kunnen alternatieven voor voorlopig hechtenis ook een directe inbreuk op andere verdragsrechten met zich brengen. Zo kan de invrijheidstelling van een verdachte onder vrijheidsbeperkende voorwaarden, zoals een avondklok of een gebiedsverbod, een inbreuk opleveren op het recht op vrije verplaatsing ex artikel 12 IVBPR en artikel 2 Vierde Protocol EVRM. Hierdoor kunnen alternatieven voor voorlopige hechtenis ook op basis van andere verdragsrechten aan waarborgen zijn gebonden (par. 2.7.2).
2.7.1 Alternatieven voor voorlopige hechtenis en de eisen van proportionaliteit2.7.2 Vrijheidsbeperking als alternatief voor voorlopige hechtenis