GHvJ, 19-03-2019, nr. BON201800431 en BON2018H00045
ECLI:NL:OGHACMB:2019:86
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
19-03-2019
- Zaaknummer
BON201800431 en BON2018H00045
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2019:86, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 19‑03‑2019; (Hoger beroep, Beschikking)
- Vindplaatsen
NTHR 2019, afl. 4, p. 194
Uitspraak 19‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Beslagverlof olie immuniteit van executie
Partij(en)
BURGERLIJKE ZAKEN 2019
Registratienummers: BON201800431 en BON2018H00045
Uitspraak: 19 maart 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
HUNTINGTON INGALLS INCORPORATED,
gevestigd te Newport News, Virginia, Verenigde Staten,
oorspronkelijk verzoekster, thans appellante,
gemachtigden: mrs. A.C.A. Gonzales, M.E. Koppenol-Laforce en B.A. Boersma,
tegen
DE BOLIVARIAANSE REPUBLIEK VENEZUELA, TER ZAKE VERTEGENWOORDIGD DOOR HET MINISTERIE VAN DEFENSIE,
mede gevestigd op het consulaat-generaal van Venezuela te Bonaire,
oorspronkelijk verweerder, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. L.D. Gomez en C.B.A. Coffie.
Partijen worden hierna Huntington en Venezuela genoemd.
1. 1. Het verloop van de procedure
1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de op 2 augustus 2018 uitgesproken beschikking waarbij het verzoek van Huntington om verlof tot het leggen van repeterend conservatoir derdenbeslag ten laste van Venezuela is afgewezen. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
Huntington is bij beroepschrift, ingekomen op 20 september 2018, met producties, in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. Daarin heeft zij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan Huntington alsnog verlof zal verlenen om repeterend conservatoir derdenbeslag te leggen ten laste van Venezuela tot verhaal van een vordering van circa US$ 130 miljoen, met een opslag van 30% voor rente en kosten, met veroordeling van Venezuela in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de uitspraak.
1.3.
Venezuela heeft een verweerschrift d.d. 22 januari 2019 met producties ingediend, dat strekt tot bevestiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kostenveroordeling.
1.4.
Op 24 januari 2019 heeft Huntington één aanvullende productie ingediend en Venezuela twee aanvullende producties.
1.5.
Op 29 januari 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Mrs. Gonzales en Koppenol-Laforce voornoemd hebben aan de hand van een aan het Hof overgelegde pleitnota namens Huntington het hoger beroep nader toegelicht. Mrs. Gomez en Coffie voornoemd hebben aan de hand van een aan het Hof overgelegde pleitnota het standpunt van Venezuela nader toegelicht.
1.6.
Beschikking is gevraagd en bepaald op heden.
2. De beoordeling in hoger beroep
2.1.
Huntington is een grote Amerikaanse scheepsbouwer.
2.2.
Aan het verzoek om verlof tot beslaglegging legt Huntington de geldvordering ten grondslag zoals die aan haar is toegewezen bij arbitraal vonnis van 19 februari 2018, gewezen na een ICC-arbitrageprocedure in Rio de Janeiro, Brazilië. Bij dat vonnis is het Ministerie van Defensie van Venezuela veroordeeld om aan Huntington, na enige verrekeningen, circa US$ 130 miljoen te betalen in verband met het onderhoud en de renovatie van twee fregatten van de Venezolaanse marine. Op 27 juli 2018 heeft Huntington bij het Gerecht verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis verzocht, op welk verzoek ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet was beslist.
2.3.
Op de standpunten van partijen ten aanzien van het verzochte beslagverlof wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
Het is niet duidelijk waarop wordt gedoeld met de opmerking in punt 28 van het verweerschrift dat “de betekening niet correct is geschied”. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft geen betekening van het beslagrekest en/of het beroepschrift aan de beslagdebiteur voor. En voor zover al sprake is van een betekeningsprobleem, dan geldt dat Venezuela in de onderhavige procedure is verschenen en gesteld noch gebleken is dat zij door eventuele gebreken in de betekening onredelijk benadeeld is (HR 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6879).
2.5.
Uit het beroepschrift blijkt duidelijk dat Huntington in hoger beroep enkel Venezuela als beslagdebiteur wenst aan te merken, zodat hetgeen Venezuela in het verweerschrift heeft gesteld over de procesbevoegdheid van het Ministerie van Defensie geen bespreking behoeft.
2.6.
Uit het beroepschrift blijkt ook dat Huntington vooruitlopend op een door haar naar zij verwacht te verkrijgen exequatur haar verhaalsmogelijkheden wenst veilig te stellen met conservatoir derdenbeslag op olie en olieproducten (hierna ook gezamenlijk: olie).
De olie is eigendom van Venezuela en wordt door de vennootschappen Petróleos de Venezuela S.A., PDVSA Petroleo S.A., Bonaire Petroleum Corporation N.V., NuStar Terminals Marine Services N.V., NuStar Terminals N.V., Nustar Logistics L.P. en NuStar Energy L.P. als agent voor Venezuela gehouden op de Bonaire Petroleum Corporation Terminal op Bonaire of de NuStar Terminal op St. Eustatius. De olie is bestemd voor levering aan diverse Chinese oliemaatschappijen. Aldus zijn de beslagobjecten - anders dan Venezuela ter zitting heeft betoogd - voldoende duidelijk bepaald. Als het verlof wordt verleend en het derdenbeslag wordt gelegd onder de exploitanten van de terminals, zal naar redelijke verwachting uit de door de terminals af te leggen verklaringen met voldoende duidelijkheid blijken welk deel van de olie in de tanks aan Venezuela toebehoort.
2.7.
Venezuela verweert zich inhoudelijk tegen het verzochte beslagverlof met een beroep op staatsimmuniteit en wel op beide aspecten daarvan: immuniteit van jurisdictie en immuniteit van executie.
2.8.
Het recht van immuniteit van jurisdictie komt aan staten toe waar het typisch publiek handelen van staten betreft en brengt mee dat een vreemde staat niet zonder zijn instemming kan worden onderworpen aan de rechtsmacht van de overheidsrechter van een andere staat. Dit recht maakt deel uit van het internationaal gewoonterecht. Nu het onderhavige verzoek louter de vraag betreft of Huntington te Bonaire beslag mag leggen voor haar bij arbitraal vonnis vastgestelde vordering op (het Ministerie van Defensie van) Venezuela en dus niet noopt tot een beoordeling van of beslissing over publiek handelen van Venezuela, is immuniteit van jurisdictie hier niet aan de orde.
2.9.
Als vreemde staat geniet Venezuela in beginsel wel immuniteit van executie, ook ten aanzien van conservatoire maatregelen. Dit beginsel houdt in dat zonder instemming van de vreemde staat geen conservatoir beslag kan worden gelegd op zijn zich in het buitenland bevindende eigendommen. Deze immuniteit is niet absoluut. De uitvoerbaarheid in Bonaire van conservatoire maatregelen wordt door het volkenrecht beperkt in die zin dat dergelijke maatregelen zijn uitgesloten, tenzij de beslagen goederen een commerciële bestemming hebben en niet voor de publieke taakuitoefening zijn bestemd of worden gebruikt. Het is aan de schuldeiser die conservatoir beslag wil leggen op de eigendommen van een vreemde staat om aannemelijk te maken dat het gaat om goederen die worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden (vergelijk de zogenoemde ‘Herfstarresten’ HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236, HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2354 en HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2371).
2.10.
Huntington heeft aangevoerd dat Venezuela door arbitrage overeen te komen in de commerciële overeenkomst met Huntington impliciet afstand heeft gedaan van het recht een beroep te doen op immuniteit van executie.
2.11.
Als regel van internationaal gewoonterecht mag worden aangenomen dat Venezuela geen beroep op deze vorm van staatsimmuniteit toekomt als zij uitdrukkelijk heeft ingestemd met het nemen van executiemaatregelen (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236, r.o. 3.4.5., 3.4.6. en 3.4.8.).
Het enkele feit dat Venezuela zich heeft onderworpen aan arbitrage op basis van het arbitragereglement van de ICC kan, zoals ook aangevoerd door Venezuela, niet gelden als een dergelijke expliciete instemming, zodat Venezuela daarmee geen afstand van zijn immuniteit van executie heeft gedaan.
2.12.
Bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep op immuniteit van executie wordt vooropgesteld dat het hierbij gaat om de onmiddellijke bestemming van de beoogde beslagobjecten. De uitleg van het begrip ‘bestemming’ als ‘uiteindelijke bestemming’ ligt niet in de rede, omdat opbrengsten van overheidseigendommen uiteindelijk altijd in de staatskas (behoren te) vloeien en aangewend kunnen worden voor overheidsdoeleinden die als ‘publiek’ kunnen worden beschouwd. In deze interpretatie zou de vreemde staat altijd immuniteit van executie genieten voor staatseigendommen die worden verkocht, wat de in r.o. 2.9 bedoelde uitzondering tot een dode letter zou maken. Dit kan niet de bedoeling zijn.
2.13.
Volgens Huntington verkoopt en levert Venezuela de olie waarop zij conservatoir beslag wenst te leggen uit hoofde van verschillende tussen Venezuela en de betreffende Chinese oliemaatschappijen gesloten oil supply agreements.
Nu de olie bestemd is om te worden geleverd aan Chinese oliemaatschappijen is daarmee volgens Huntington de onmiddellijke commerciële bestemming van de olie gegeven.
2.14.
Venezuela betwist dat de onmiddellijke bestemming van de olie waarop Huntington beslag wil leggen van commerciële aard is. Volgens Venezuela is sprake van een samenwerkingsovereenkomst tussen twee staten waarbij de olie wordt gebruikt als middel om door Venezuela voor haar overheidsfinanciën aangetrokken Chinese leningen terug te betalen.
2.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de olie door Venezuela wordt verkocht en geleverd aan diverse Chinese oliemaatschappijen en dat daar een reële economische tegenprestatie tegenover staat. Het betreft in de kern dus de verkoop van olie door de staat Venezuela. De verkoop van olie is naar zijn aard een commerciële transactie. Hieruit volgt dan ook dat de onmiddellijke bestemming van de olie niet-publiek is. Nu Huntington niet aannemelijk hoeft te maken dat de uiteindelijke bestemming van de (opbrengsten van) de olie niet-publiek is, wordt geen relevantie toegekend aan de gemaakte afspraken tussen de staten Venezuela en China die erin voorzien dat de uiteindelijke opbrengst van de olie wordt aangewend voor de terugbetaling van door China aan Venezuela verstrekte leningen en het karakter van deze leningen (al dan niet commercieel).
2.16.
Met de regeling inzake conservatoir beslag heeft de wetgever beoogd zekerheid te bieden aan de schuldeiser dat diens vordering bij toewijzing in rechte ook op de schuldenaar verhaalbaar is. De status van de vordering die aan het beslag ten grondslag wordt gelegd betreft dus een vordering waarvan nog (nog) niet in rechte is vastgesteld dat de verzoeker ook daadwerkelijk een vorderingsrecht heeft.
Dit leidt ertoe dat de rechter slechts summierlijk toetst of het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht deugdelijk is.
Met het overleggen van het arbitraal vonnis van 19 februari 2018 is summierlijk gebleken van de deugdelijkheid van de door Huntington gestelde vordering. Dat in de exequaturprocedure zal worden beslist dat het arbitraal vonnis in Bonaire niet ten uitvoer mag worden gelegd, zoals bepleit door Venezuela, is naar het oordeel van het Hof niet evident. Het verzoek ligt dan ook in beginsel voor toewijzing gereed.
2.17.
Een (summiere) afweging van de wederzijdse belangen maakt dit niet anders. Nu het verzochte beslagverlof uitsluitend betrekking heeft op goederen die bestemd zijn voor levering aan China, valt niet in te zien hoe de verlening van dit verlof zou kunnen leiden tot ontwrichting van de samenleving in Bonaire en/of de economie van Caribisch Nederland, zoals gesteld door Venezuela.
2.18.
Het verweer van Venezuela dat niet is voldaan aan de eis dat sprake moet zijn van ‘gegronde vrees voor verduistering’ wordt verworpen, aangezien die eis niet geldt voor conservatoir derdenbeslag.
2.19.
Het verzoek van Huntington zal alsnog worden toegewezen en de bestreden beschikking zal worden vernietigd.
2.20.
Huntington heeft verzocht om bij toewijzing van het verzoek een kostenveroordeling ten laste van Venezuela uit te spreken. Het Hof ziet aanleiding voor compensatie van de kosten van de procedure in eerste aanleg en zal Venezuela als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van Huntington in de procedure in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op US$ 502,- aan griffierecht en US$ 3.351,- aan salaris gemachtigde.
2.21.
Nu het verlof wordt verleend, staat tegen deze beschikking geen rechtsmiddel open (art. 700 lid 2 Rv). Bij de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad bestaat dan ook geen belang, zodat deze zal worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
verleent Huntington verlof tot het doen leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Venezuela op olie en olieproducten die eigendom zijn van Venezuela en die door de vennootschappen Petróleos de Venezuela S.A., PDVSA Petroleo S.A., Bonaire Petroleum Corporation N.V., NuStar Terminals Marine Services N.V., NuStar Terminals N.V., Nustar Logistics L.P. en/of NuStar Energy L.P. worden gehouden op de Bonaire Petroleum Corporation Terminal op Bonaire of de NuStar Terminal op St. Eustatius;
begroot de vordering van Huntington, inclusief rente en kosten, op een bedrag van afgerond US$ 146.487.614,- (honderdzesenveertig miljoen vierhonderdzevenentachtigduizend zeshonderdveertien dollar;
bepaalt dat gedurende 6 weken na het eerstgelegde beslag meerdere malen, met een maximum van 4 keer, gebruik mag worden gemaakt van dit verlof;
benoemt deurwaarders T. Silberie, kantoorhoudende te Bonaire en R. Patrick, kantoorhoudende te Sint Maarten tot gerechtelijk bewaarders;
veroordeelt Venezula in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Huntington, begroot op US$ 3.853,- (drieduizend achthonderddrieënvijftig dollar) met de wettelijke rente daarover als niet binnen 14 (veertien) dagen na heden is betaald, zulks tot de dag van algehele voldoening;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Saleh, H.J. Fehmers en M.B. van den Enden, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Bonaire uitgesproken op 19 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.