HR, 10-12-2010, nr. 08/04726
ECLI:NL:PHR:2010:BO6879
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10-12-2010
- Zaaknummer
08/04726
- LJN
BO6879
- Roepnaam
Huber/Forward, Chipshol en Hydra
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO6879, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO6879
ECLI:NL:PHR:2010:BO6879, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BO6879
- Wetingang
art. 475a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 475a
- Vindplaatsen
JBPr 2011/17 met annotatie van mr. L.P. Broekveldt
JBPR 2011/17 met annotatie van mr. L.P. Broekveldt
NJ 2010/668
RvdW 2010/1469
NJB 2011, 36
Uitspraak 10‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 21 mei 2010, nr. 08/04726, LJN BL5447. Geding in cassatie geldig geschorst? Indien verweerder is verschenen leidt niet-inachtneming betekeningsvoorschriften slechts tot nietigheid in geval van onredelijke benadeling. Sterk persoonlijk belang bij vorderingen niet voldoende om te kunnen oordelen dat deze vorderingen niet voor beslag vatbaar zijn ex art. 475a lid 1 Rv. Dat executie is voltooid brengt niet mee dat rechtmatigheid daarvan niet meer door de gewoonlijk ter zake van onrechtmatige gedragingen bevoegde rechter zou kunnen worden beoordeeld. Proces-verbaal executoriale verkoop i.c. tevens leveringsakte.
10 december 2010
Eerste Kamer
08/04726
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel beroep, verweerder in het incident,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
1. FORWARD BUSINESS PARKS 2000 N.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. D. Rijpma en mr. T. Riyazi,
2. CHIPSHOL 2000 B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,
alsmede
HYDRA-STAETE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
als eiseres in het incident.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], Forward, Chipshol en Hydra.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest in de zaak 08/04726, LJN BL5447, van 21 mei 2010. In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat Hydra, Forward en Chipshol in de gelegenheid zullen worden gesteld zich nader uit te laten over nieuwe stellingen die [eiser] heeft aangevoerd in zijn nadere schriftelijke reactie van 30 oktober 2009.
Het tussenarrest van de Hoge Raad is aan dit arrest gehecht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt ertoe dat de Hoge Raad zal verstaan dat het geding met ingang van 16 oktober 2009 is geschorst.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 24 september 2010 op die conclusie gereageerd.
2. Verdere beoordeling in het incident
2.1 Voor de in het incident vaststaande feiten wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3. Zij komen kort samengevat op het volgende neer.
[Eiser] is door het gerechtshof te Amsterdam bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van 14 april 2009 veroordeeld tot betaling van € 4.250,89 aan proceskosten aan N.V. Landinvest (hierna: Landinvest). Dit arrest is aan [eiser] betekend met bevel tot betaling. Omdat [eiser] niet overging tot betaling heeft Landinvest op de voet van art. 474bb Rv. executoriaal beslag gelegd op de huidige en toekomstige vorderingen van [eiser] op (o.a.) Forward en Chipshol, waaronder de vorderingen die thans in de hoofdzaak in cassatie aan de orde zijn.
De executieveiling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009 waarbij de beslagen vorderingen aan Hydra zijn gegund. Het proces-verbaal van de veiling vermeldt dat de vorderingen aan Hydra zijn verkocht en geleverd voor € 500,--. Ingevolge een minnelijke regeling tussen Hydra, Forward, Chipshol en Landinvest heeft Hydra met betrekking tot de op 27 mei 2009 gekochte vorderingen finale en algehele kwijting verleend aan Forward en Chipshol.
2.2 Dit incident is aangevangen met het in het tussenarrest van de Hoge Raad van 21 mei 2010 genoemde exploot van 5 juni 2009 waarbij (onder meer) Hydra aan [eiser], Forward en Chipshol heeft aangezegd dat Hydra met ingang van 27 mei 2009 te 10:00 uur de enige rechthebbende is op de vorderingen als bedoeld in bijlage 9 bij het exploot, dat zij deze omstandigheid inroept als schorsingsgrond op de voet van art. 225 lid 1, onder c, Rv. en dat als gevolg daarvan (onder meer) de procedure in de hoofdzaak is geschorst.
Thans dient de vraag te worden beantwoord of het geding in cassatie geldig door Hydra is geschorst. [Eiser], die deze vraag ontkennend beantwoordt, voert daartoe, naar de kern samengevat, het volgende aan:
1. het schorsingsexploot is wegens onjuiste betekening nietig (zie hierna in 2.3);
2. Hydra is geen rechthebbende op de vorderingen van [eiser] op Forward en Chipshol geworden omdat
(a) de beslaglegging op en executoriale verkoop van die vorderingen nietig zijn (zie 2.4), en
(b) de vorderingen niet aan Hydra zijn geleverd (zie 2.5).
2.3 Schorsingsexploot nietig?
2.3.1 [Eiser] betoogt dat het schorsingsexploot van 5 juni 2009 waarbij Hydra de in art. 225 lid 1, onder c, Rv. genoemde schorsingsgrond heeft ingeroepen, nietig is omdat het op onjuiste wijze aan [eiser] is betekend. Betekening heeft namelijk plaatsgevonden overeenkomstig art. 55 lid 1 Rv. aan het adres van [eiser] in Monaco, terwijl betekend had moeten worden overeenkomstig art. 54 lid 1 Rv. aan de plaats van het werkelijk verblijf van [eiser] in Nederland gedurende de maanden april tot en met juni 2009, welke verblijfplaats aan Hydra bekend was, althans aan het kantoor van zijn advocaat. Bovendien heeft in Monaco nog geen betekening overeenkomstig het Haags Betekeningsverdrag 1965 plaatsgevonden, aldus [eiser].
2.3.2 Dit betoog kan geen doel treffen. Vooropgesteld moet worden dat, nu [eiser] in dit geding is verschenen, een eventuele niet-inachtneming van betekeningsvoorschriften slechts tot nietigheid zou kunnen leiden voor zover hij daardoor geen gelegenheid zou hebben gehad verweer te voeren en aldus door de gebreken in de betekening onredelijk benadeeld zou zijn (art. 66 lid 1 Rv.). Hiervan is echter geen sprake omdat reeds uit de door [eiser] in het schorsingsincident op de rol van 2 oktober 2009 genomen akte "houdende verweer tegen de gestelde schorsing ex artikel 225 Rv." blijkt dat [eiser] voldoende tijdig op de hoogte is geraakt van het schorsingsexploot om tegen de schorsing verweer te kunnen voeren. Het exploot wordt, anders dan [eiser] betoogt, daarom niet getroffen door nietigheid.
2.4 Beslaglegging op en executoriale verkoop van de vorderingen van [eiser] op Forward en Chipshol door Landinvest nietig?
2.4.1 [Eiser] verweert zich voorts tegen de schorsing met het betoog dat de beslaglegging op en de executoriale verkoop van zijn vorderingen op Forward en Chipshol nietig zijn zodat aan de levering van de vorderingen aan Hydra een geldige titel ontbreekt. [Eiser] voert daartoe onder meer aan
(a) dat het beslag niet voor beslag vatbare vorderingen betrof, namelijk toekomstige en voorts naar hun aard niet voor overdracht vatbare vorderingen;
(b) dat ten onrechte beslag is gelegd op de voet van art. 474bb Rv. omdat op de vorderingen in kwestie derdenbeslag had kunnen worden gelegd;
(c) dat de betekening van het beslag en van de executieveiling niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, zodat de betrokken exploten nietig zijn;
(d) dat Landinvest door onder de gegeven omstandigheden over te gaan tot het beslag en de executie misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt, althans heeft gehandeld op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:2 lid 2 BW).
2.4.2 (a) Toekomstige en niet overdraagbare vorderingen?
2.4.2.1 Het verweer dat het beslag niet voor beslag vatbare vorderingen betrof, namelijk toekomstige en voorts naar hun aard niet voor overdracht vatbare vorderingen, gaat niet op.
2.4.2.2 Van de geëxecuteerde vorderingen zijn in dit geding en dus ook in de onderhavige kwestie slechts de vorderingen relevant die voorwerp zijn van de procedure waarin het onderhavige cassatieberoep is ingesteld.
Van deze vorderingen, die dus in rechte geldend zijn gemaakt door [eiser], kan, anders dan [eiser] wil, niet gezegd worden dat zij toekomstig zijn in dier voege dat zij om die reden niet vatbaar zouden zijn voor beslag. De (eventuele) toekomstige vorderingen van [eiser] op Forward en Chipshol waarop eveneens beslag is gelegd spelen, zoals gezegd, in dit geding geen rol.
2.4.2.3 Voor beslag op vorderingen is in zijn algemeenheid niet vereist dat zij overdraagbaar zijn (zie Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv.. 3, 5 en 6), blz. 161; Parl. gesch. Boek 3, blz. 314). Echter, ingeval vorderingen naar hun aard niet overdraagbaar zijn kan zulks aan beslag in de weg staan, zoals in het geval dat zij, in de woorden van art. 475a lid 1 Rv., recht geven op een naar haar aard niet voor beslag vatbare prestatie.
Volgens [eiser] zijn de vorderingen naar hun aard niet overdraagbaar op grond van het volgende. Zij vinden hun grondslag in het feit dat [eiser] in 1989 en 1991 voor meer dan anderhalf miljoen gulden heeft geïnvesteerd in Landinvest, Forward en Chipshol, dat deze partijen de overeenkomsten die met [eiser] zijn gesloten niet zijn nagekomen en dat zij de gerechtvaardigde verwachtingen die [eiser] aan hun uitlatingen mocht ontlenen, niet hebben waargemaakt. Op grond daarvan voert [eiser] sinds begin jaren negentig (van de vorige eeuw) procedures tegen deze partijen teneinde zijn investering en de hem voorgespiegelde rendementen hierop, met een totale waarde van tientallen miljoenen euro's, te verzilveren. Kennelijk is alleen [eiser] bereid zich in te spannen om deze partijen terzake aan te spreken. De vorderingen zijn dus zozeer aan [eiser] verknocht dat zij vanwege hun aard niet overdraagbaar zijn, aldus [eiser].
Hetgeen [eiser] aldus stelt komt er in wezen op neer dat hij een sterk persoonlijk belang heeft bij de betrokken vorderingen, maar dat is niet voldoende om te kunnen oordelen dat, naar in een geval als dit voor de niet-overdraagbaarheid als maatstaf heeft te gelden (vgl. Parl. Gesch. Boek 3, blz. 314), de vorderingen in kwestie betrekking hebben op een of meer prestaties van - voorzover thans van belang - Forward en Chipshol die verband houden met de persoonlijke eigenschappen van [eiser] als schuldeiser. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat de onderhavige vorderingen niet voor beslag vatbaar zijn.
2.4.3 (b) Beslag op grond van art. 474bb Rv. uitgesloten naast derdenbeslag?
(c) Gebreken aan het beslag?
(d) Misbruik door Landinvest?
De hier genoemde verweren kunnen niet slagen. Zij raken namelijk in de eerste plaats de rechtsverhouding tussen [eiser] en Landinvest als executant en kunnen, naar Hydra terecht betoogt, in dit cassatiegeding niet aan Hydra, die niet als executant is opgetreden, worden tegengeworpen zonder dat de rechtsverhouding met Landinvest daarin wordt betrokken. Dit laatste is in het kader van dit incident niet op een verantwoorde wijze mogelijk, omdat Landinvest in het onderhavige cassatiegeding geen partij is en dus niet in dit incident de verweren kan bestrijden.
[Eiser] zal daarom voor een beslissing over hetgeen hij in dit verband stelt zonodig bij de rechter die terzake bevoegd is een procedure kunnen voeren waarin in elk geval Landinvest mede partij is. Dat de executie is voltooid brengt niet mee dat de rechtmatigheid daarvan niet meer door de gewoonlijk ter zake van onrechtmatige gedragingen bevoegde rechter zou kunnen worden beoordeeld.
2.4.4Het voorgaande brengt mee dat, nu niet in rechte is gebleken dat het beslag en de executie nietig zijn of onrechtmatig zijn geschied, in het kader van het onderhavige incident ervan moet worden uitgegaan dat het beslag en de executie rechtmatig en rechtsgeldig hebben plaatsgevonden.
2.5 Zijn de vorderingen aan Hydra geleverd?
2.5.1 [ Eiser] stelt dat na de executoriale verkoop de vorderingen niet op de in art. 3:94 lid 1 BW voorgeschreven wijze aan Hydra zijn geleverd. Dit verweer kan op grond van het volgende niet slagen.
2.5.2 In het bij het schorsingsexploot van 5 juni 2009 aan [eiser] betekende proces-verbaal van de executoriale verkoop verklaart de executerende deurwaarder dat de levering van de in dat proces-verbaal genoemde, aan Hydra verkochte vorderingen "is gerealiseerd middels dit proces-verbaal van executoriale verkoop, welke tevens dient als akte als bedoeld in art. 3:94 BW". Nu de levering van de vorderingen aan Hydra als sluitstuk van de executie daarvan deel uitmaakte, was de deurwaarder die blijkens hetzelfde proces-verbaal optrad in opdracht van Landinvest, ingevolge art. 434 Rv. gemachtigd de leveringsakte namens Landinvest op te maken, zodat genoemd proces-verbaal, overeenkomstig de hiervoor geciteerde verklaring daarin, als zodanige leveringsakte heeft te gelden. De levering is voorts op rechtsgeldige wijze aan de schuldenaren van de vorderingen, Forward en Chipshol, medegedeeld door de betekening aan laatstgenoemden van het proces-verbaal bij het genoemde, mede in opdracht van Landinvest, uitgebrachte schorsingsexploot.
2.5.3 Met een en ander was dan ook voldaan aan de door art. 3:94 lid 1 BW aan de levering van de vordering gestelde eisen.
2.5.4 [Eiser] stelt echter dat hij op 2 juni 2009 alsnog de vordering van Landinvest heeft voldaan en dat daardoor de bevoegdheid van Landinvest tot executie en daarmee tot mededeling van de levering van de vorderingen aan Forward en Chipshol was vervallen. Uit de door [eiser] in dit verband overgelegde kwitanties van Gerechtsdeurwaarderskantoor [A] B.V. van 2 en 9 juni 2009 (prod. 7 en 9 bij akte houdende verweer tegen de gestelde schorsing ex artikel 225 Rv.), blijkt dat [eiser] op 2 juni 2009 weliswaar het door het hof tot het tijdstip van zijn arrest begrote bedrag aan proceskosten aan de deurwaarder heeft betaald, maar dat hij eerst op 9 juni 2009 door een aanvullende betaling het gehele bedrag aan proceskosten, inclusief nakosten, heeft voldaan. Aangezien de veroordeling door het hof in de proceskosten ook de nakosten betreft en daarvoor een executoriale titel oplevert (zie HR 19 maart 2010, nr. 08/02690, LJN BL1116), kan niet worden gezegd dat op 2 juni 2009 de bevoegdheid van Landinvest tot executie was vervallen. Daarom faalt ook dit verweer.
2.6 Nu geen van de verweren van [eiser] tegen de schorsing doel treft, houdt de schorsing die heeft plaatsgevonden bij het schorsingsexploot van 5 juni 2009, stand.
3. Beslissing
De Hoge Raad verstaat dat het geding met ingang van 5 juni 2009 is geschorst.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 december 2010.
Conclusie 10‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 21 mei 2010, nr. 08/04726, LJN BL5447. Geding in cassatie geldig geschorst? Indien verweerder is verschenen leidt niet-inachtneming betekeningsvoorschriften slechts tot nietigheid in geval van onredelijke benadeling. Sterk persoonlijk belang bij vorderingen niet voldoende om te kunnen oordelen dat deze vorderingen niet voor beslag vatbaar zijn ex art. 475a lid 1 Rv. Dat executie is voltooid brengt niet mee dat rechtmatigheid daarvan niet meer door de gewoonlijk ter zake van onrechtmatige gedragingen bevoegde rechter zou kunnen worden beoordeeld. Proces-verbaal executoriale verkoop i.c. tevens leveringsakte.
08/04726
Mr L. Strikwerda
Zt. 10 sept. 2010
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
1. Forward Business Parks 2000 N.V.
2. Chipshol 2000 B.V.
alsmede
Hydra-Staete B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Voor het verloop van het geding in cassatie en het daarin opgeworpen schorsingsincident zij verwezen naar het door de Hoge Raad gewezen tussenarrest van 21 mei 2010. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], Forward, Chipshol en Hydra.
2. Bij voormeld tussenarrest zijn Hydra, Forward en Chipshol door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld zich ter rolle in het schorsingsincident nader uit te laten. Zij hebben ieder voor zich van deze gelegenheid gebruik gemaakt en een akte uitlating in het schorsingsincident genomen. Partijen hebben vervolgens opnieuw stukken gefourneerd voor arrest in het schorsingsincident.
3. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat in het incident het volgende vast.
(i) [Eiser] is op 14 april 2009 bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot betaling van Euro 4.250,89 aan proceskosten aan de naamloze vennootschap N.V. Landinvest, hierna: Landinvest.
(ii) Een grosse van dit arrest is namens Landinvest bij exploot van 20 april 2009 betekend aan [eiser]. Daarbij is tevens bevel gedaan om binnen twee dagen tot betaling over te gaan.
(iii) Omdat [eiser] niet tot betaling van de proceskosten is overgegaan, heeft Landinvest op 27 april 2009 ten laste van [eiser] op de voet van art. 474bb Rv executoriaal beslag doen leggen op alle huidige en toekomstige vorderingen van [eiser] op (o.a.) Forward en Chipshol, waaronder de vorderingen die in de onderhavige cassatieprocedure in de hoofdzaak aan de orde zijn.
(iv) Dit beslag is namens Landinvest bij exploot van 27 april 2009 betekend aan [eiser]. Daarbij is tevens aangezegd dat de executoriale verkoop van de inbeslaggenomen vorderingen in het openbaar zal geschieden op 27 mei 2009 ten kantore van [A] Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De executoriale verkoop van de inbeslaggenomen vorderingen is door aanplakking volgens plaatselijk gebruik en door aankondiging in een plaatselijk verspreid dagblad bekend gemaakt.
(v) Op 27 mei 2009 heeft de executieveiling plaatsgevonden. De beslagen vordering zijn aan Hydra als hoogste bieder gegund. Het proces-verbaal van de executoriale verkoop, opgesteld door de gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder], houdt onder meer in:
"(...)
Op verzoek van de rekwirant: de naamloze vennootschap N.V. Landinnvest (...);
Uit kracht van de grosse van een arrest, op 14 april 2009, bij vervroeging gewezen door het Gerechtshof Amsterdam, eerste meervoudige burgerlijke kamer, in de zaak tussen rekwirant als geïntimeerde en de gerekwireerde [eiser] (...) als appellant (...);
Na voorlezing van de verkoopvoorwaarden overeenkomstig de belangen der Wet aan de aldaar aanwezige potentiële kopers, ben ik overgegaan tot de openbare verkoop aan de meest biedende van de hieronder vermelde rechten zijnde:
- alle huidige vorderingen van gerekwireerde en alle toekomstige vorderingen (wel voortvloeien uit hoofde van een bestaande rechtsverhouding) van gerekwireerde op:
A. de naamloze vennootschap Forward Business Parks 2000 N.V. (...), waaronder (...) de vorderingen zoals aan de orde gesteld in de procedure bij de Hoge Raad aldaar bekend onder rolnummer C08/04726 (...);
B. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chipshol 2000 B.V. (...), waaronder (...) de vorderingen zoals aan de orde gesteld in de procedure bij de Hoge Raad aldaar bekend onder rolnummer C08/04726 (...);
C. (...);
D. (...);
zijn ineens en ter plaatse verkocht voor een bedrag van Euro 500,00 (zegge vijfhonderd euro) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hydra Staete B.V. (...).
De levering van de bovenvermelde vorderingen aan Hydra Staete B.V. is gerealiseerd middels dit proces-verbaal van executoriale verkoop, welke tevens dient als akte als bedoeld in artikel 3:94 BW;
(...)."
(vi) Tussen Hydra, Forward, Chipshol en Landinvest is een minnelijke regeling totstandgekomen welke onder meer inhoudt dat Hydra finale en algehele kwijting aan Forward en Chipshol heeft verleend met betrekking tot de op 27 mei 2009 gekochte vorderingen.
(vii) Bij exploot van 5 juni 2009 hebben Forward, Landinvest en Hydra [eiser] aangezegd dat Hydra met ingang van 27 mei 2009 te 10.00 uur de enige rechthebbende is op de vorderingen als bedoeld in bijlage 9 bij het exploot (waaronder alle huidige en toekomstige vorderingen van [eiser] op o.a. Forward en Chipshol), dat zij deze omstandigheid inroepen als schorsingsgrond op de voet van art. 225 lid 1 onder c Rv, en dat als gevolg daarvan o.m. de procedure in de hoofdzaak is geschorst.
4. Hydra, daarin gesteund door Forward en Chipshol, stelt zich op het standpunt dat ingevolge art. 225 lid 2 Rv als gevolg van de betekening aan [eiser] van de ingeroepen grond voor de schorsing het geding is geschorst en ingevolge het bepaalde in art. 225 lid 3 Rv alle proceshandelingen, verricht nadat de schorsing is ingetreden, nietig zijn.
5. [Eiser] bestrijdt op verschillende gronden het standpunt van Hydra en heeft geconcludeerd (primair) dat de Hoge Raad zal bepalen dat de onderhavige cassatieprocedure niet geëindigd of geschorst is en dat deze zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.
6. In de eerste plaats voert [eiser] aan dat het schorsingsexploot van 5 juni 2009 niet op de juiste wijze is uitgebracht en in verband daarmee nietig is. Hij stelt daartoe - kort gezegd - dat hij ten tijde van de betekening zijn werkelijk verblijfplaats te [plaats] had, dat Hydra, Forward en Chipshol hiermee bekend waren, en dat de schorsingsgrond derhalve op de voet van art. 54 lid 1 Rv betekend had moeten worden ter plaatse van het werkelijk verblijf van [eiser] en niet, zoals is gebeurd, op de voet van art. 55 lid 1 Rv - in verband met de woonplaats van [eiser] in Monaco - aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht van de rechtbank Haarlem.
7. Ervan uitgaande dat [eiser] met deze stelling wil betogen dat geen sprake van schorsing kan zijn omdat niet aan het in art. 225 lid 2 Rv genoemde vereiste voor schorsing is voldaan, faalt het verweer. Art. 225 lid 2 Rv bepaalt dat schorsing plaatsvindt door betekening van de ingeroepen grond van schorsing aan de wederpartij, dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle, en dat bij gebreke hiervan het geding op naam van de oorspronkelijke partij wordt voortgezet. In het onderhavige geval zijn beide wegen van aanzegging van de schorsing gevolgd. Enerzijds is bij exploot van 5 juni 2009 de ingeroepen grond van schorsing aan [eiser] betekend, anderzijds heeft Hydra bij brief van 11 september 2009 zich gewend tot de Hoge Raad met het verzoek de zaak op de rol te plaatsen ten einde te verstaan dat de zaak is geschorst, dan wel [eiser] in de gelegenheid te stellen zich over de zaak uit te laten, waarna de zaak op de rol van 16 oktober 2009 is geplaatst en een aktewisseling tussen partijen heeft plaatsgevonden. Hydra heeft bij akte ter rolle van 16 oktober 2009 volhard bij haar standpunt dat het geding is geschorst. Zo al zou moeten worden aangenomen dat het schorsingsexploot van 5 juni 2009 niet op de juiste wijze is uitgebracht, is aan het vereiste van art. 225 lid 2 Rv voldaan doordat voormelde akte ter rolle van 16 oktober 2009 is aan te merken als een aanzegging van de schorsing in de zin van die bepaling.
8. Daarnaast betwist [eiser] dat Hydra rechtsverkrijger van de onderhavige vorderingen van [eiser] op Forward en Chipshol is geworden, omdat het beslag op en de executie van de vorderingen nietig of ongeldig zouden zijn. Daartoe heeft [eiser] aangevoerd - kort gezegd - dat de het beslag en de executoriale veiling niet op de juiste wijze aan [eiser] zijn betekend zodat de desbetreffende exploten nietig zijn, dat Landinvest door in de gegeven omstandigheden over te gaan tot het leggen van beslag en tot executie misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt, dat het beslag deels niet voor beslag vatbare toekomstige vorderingen betrof, en dat het beslag niet op de voet van art. 477bb Rv kon worden gelegd omdat het mogelijk was derdenbeslag te leggen.
9. Ook dit verweer is niet doeltreffend. De aangevoerde bezwaren horen thuis in een executiegeschil ten aanzien waarvan de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, exclusief bevoegd is. Art. 438 betreffende het executiegeschil kan geen toepassing meer vinden indien, zoals hier, de executie reeds is beëindigd. Wie na afloop van de executie zich over de executie wil beklagen, moet zich in beginsel wenden tot de rechter die volgens de algemene regeling absoluut en relatief bevoegd is. Vgl. L.P. Broekveldt, in: Kluwers Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), art. 438, aant. 2. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] een executiegeschil aanhangig heeft gemaakt of na afloop van de executie zich ten overstaan van de bevoegde rechter over de executie heeft beklaagd, laat staan dat in rechte is vastgesteld dat het gelegde beslag op en de daarop volgende executie van de vorderingen nietig of ongeldig zijn. In deze procedure moet het er derhalve voor worden gehouden dat het beslag en de executie rechtmatig en rechtsgeldig hebben plaatsgevonden.
10. Het vorenstaande brengt mee dat het onderhavige verweer van [eiser] tevens moet falen voor zover daarmee betoogd wil worden dat Hydra, Forward en Chipshol jegens hem in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid handelen door zich te beroepen op een overdracht van de vorderingen die het gevolg is van een onrechtmatig beslag en een onrechtmatige executie.
11. Voorts voert [eiser] aan dat Hydra geen rechthebbende ten aanzien van de vorderingen op Forward en Chipshol is geworden, omdat deze vorderingen niet overdraagbaar zijn aangezien hun aard zich tegen overdracht zou verzettten. [eiser] stelt dat de vorderingen zozeer aan hem als schuldeiser zijn gebonden, dat deze rechten slechts door hem behoren te worden uitgeoefend.
12. Het verweer is ongegrond. Vorderingsrechten hebben een persoonlijk, zich tegen overdracht verzettend karakter, wanneer de te verrichten prestatie verband houdt met persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser. Overdracht van dergelijke vorderingen zou het ongewenste resultaat hebben dat de inhoud van de vordering en daarmee de prestatie van de schuldenaar zou veranderen. Vgl. F.E.J. Beekhoven van den Boezem en G.J.L. Bergervoet, in: Kluwers Vermogensrecht (losbl.), art. 83, aant. 21 en 26.2.3. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat de onderhavige vorderingen in voornoemde zin een persoonlijk karakter hebben en derhalve naar hun aard niet overdraagbaar zijn. Hij wijst slechts op de omvang van de door hem gedane investeringen waarmee de vorderingen verband houden en de in verband met de vorderingen reeds jarenlang gevoerde procedures, welke omstandigheden daartoe in ieder geval onvoldoende zijn.
13. Ten slotte voert [eiser] aan dat Hydra geen rechthebbende ten aanzien van de vorderingen op Forward en Chipshol is geworden, omdat niet aan de in art. 3:94 lid 1 BW gestelde vereisten voor levering is voldaan. [eiser] stelt dat geen tot levering van de vorderingen bestemde akte is opgemaakt en, zo al, dat geen (tijdige) mededeling van de inhoud van de akte is gedaan.
14. Voor zover [eiser] het onderhavige verweer grondt op de stelling dat geen tot levering van de vorderingen bestemde akte is opgemaakt, faalt het. De door art. 3:94 lid 1 BW voorgeschreven akte kan ook bestaan in het door de deurwaarder gewaarmerkte, op de verkochte vordering betrekking hebbende uittreksel uit het proces-verbaal van de executoriale verkoop. Vgl. F.M.J. Jansen, Executie- en beslagrecht, 1990, blz. 96, en L.P. Broekveldt, Derdenbeslag, 2003 (diss.), blz. 212/213. In het onderhavige geval kan het proces-verbaal van de executoriale verkoop van de vorderingen tevens als een tot levering van die vorderingen bestemde akte gelden, nu zulks uitdrukkelijk vermeld staat in het door de deurwaarder ondertekende proces-verbaal. Vereist is dat de akte als bedoeld in art. 3:94 lid 1 BW is ondertekend door de cedent. Vgl. P.C. van Es, in: Kluwers Vermogensrecht, art. 94, aant. 12.1. De omstandigheid dat het proces-verbaal in het onderhavige geval enkel door de deurwaarder, en niet ook door Landinvest is ondertekend, brengt evenwel niet mee dat het proces-verbaal niet kan worden aangemerkt als een akte in de zin van art. 3:94 lid 1 BW. De deurwaarder handelde immers in opdracht van Landinvest en was ingevolge art. 434 Rv gemachtigd tot het doen van de gehele executie.
15. Voor zover [eiser] het onderhavige verweer doet steunen op de stelling dat, zo er al een tot levering van de vorderingen bestemde akte is opgemaakt, geen (tijdige) mededeling van de inhoud van de akte is gedaan, kan het evenmin doel treffen. De mededeling van de akte als bedoeld in art. 3:94 lid 1 BW aan de debitor-cessus kan in iedere vorm geschieden en pleegt bij executies op de voet van art. 477bb Rv plaats te vinden door betekening van het proces-verbaal aan de debitor-cessus. Vgl. Jansen, a.w., blz. 96, en Broekveldt, a.w. (diss.), blz. 213. Het proces-verbaal is in het onderhavige geval als bijlage bij het schorsingsexploot op 5 juni 2009 aan Forward en Chipshol betekend. Voor zover [eiser] betoogt dat op die datum de bevoegdheid tot het doen van de mededeling was komen te vervallen, aangezien [eiser] vóór 5 juni 2009, namelijk op 2 juni 2009, alsnog zou zijn overgegaan tot betaling van het nog openstaande bedrag aan proceskosten, moet dit betoog falen, reeds omdat Hydra heeft gesteld dat direct na de executoriale verkoop op 27 mei 2009 aan (vertegenwoordigers van) Forward en Chipshol mondeling mededeling is gedaan en Forward en Chipshol dit ieder voor zich bij hun akte uitlating ter rolle van 25 juni 2010 hebben bevestigd. Anders dan [eiser] aanvoert, is aan de in art. 3:94 lid 1 BW gestelde vereisten voor levering derhalve voldaan.
16. Op grond van het vorenstaande moet worden aangenomen dat sprake is van de in art. 225 lid 1 onder c Rv bedoelde grond voor schorsing van het geding en dat de schorsing ingevolge art. 225 lid 2 Rv (in elk geval) met ingang van 16 oktober 2009 plaatsvindt.
De conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal verstaan dat het geding met ingang van 16 oktober 2009 is geschorst.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,