Voor zover in cassatie van belang.
HR, 22-02-2013, nr. 12/01273
ECLI:NL:HR:2013:BY4466
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-02-2013
- Zaaknummer
12/01273
- Conclusie
mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BY4466
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY4466, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY4466
ECLI:NL:PHR:2013:BY4466, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY4466
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Cassatie. Cassatieberoep tegen tussenarrest; niet-ontvankelijkheid; art. 401a lid 2 Rv.
22 februari 2013
Eerste Kamer
12/01273
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerster 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als eisers tot cassatie en verweersters in cassatie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 288546/HA ZA 07-1825 van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 september 2008 en 6 mei 2009;
b. het arrest in de zaak 200.047.494/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 september 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben eisers tot cassatie beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweersters in cassatie hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers tot cassatie in hun cassatieberoep.
De advocaat van eisers tot cassatie heeft bij brief van 6 december 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 De inmiddels overleden ouders van partijen hebben in 1987 een chalet te Zwitserland aan partijen geschonken. In de hoofdzaak vorderen verweersters in cassatie verdeling van het chalet. Eisers tot cassatie hebben door middel van een incident een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen, inhoudende dat niet de Nederlandse rechter maar de Zwitserse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft de vordering in het incident afgewezen. In hun daartegen gerichte hoger beroep zijn eisers tot cassatie niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat zij weliswaar binnen de beroepstermijn een verzoek tot openstelling van tussentijds appel hebben gedaan, maar dat zij het beroep niet binnen de beroepstermijn hebben ingesteld. Hiertegen komen eisers tot cassatie op.
3.2 Het in cassatie bestreden arrest is een tussenarrest, nu het dictum ervan niet een beslissing inhoudt die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Van dit tussenarrest is tussentijds cassatieberoep ingevolge art. 401a lid 2 Rv uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Van dat laatste is niet gebleken, zodat eisers tot cassatie niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart eisers tot cassatie niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt eisers tot cassatie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweersters in cassatie begroot op € 373,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 22 februari 2013.
Conclusie 23‑11‑2012
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Zaaknr. 12/01273
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 23 november 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
- 1.
[Eiseres 1]
en
- 2.
[Eiser 2]
tegen
- 1.
[Verweerster 1]
- 2.
[Verweerster 2]
- 3.
[Verweerster 3]
en
- 4.
[Verweerster 4]
In deze zaak heeft de rechtbank achteraf toestemming gegeven voor tussentijds appel van een door haar gewezen tussenvonnis. In cassatie wordt opgekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eisers tot cassatie in hun hoger beroep tegen dat tussenvonnis omdat dat hoger beroep is ingesteld na het verstrijken van de appeltermijn. De zaak leent zich voor een verkorte conclusie.
1. Procesverloop1.
1.1
Bij vonnis in het incident van 24 september 2008 heeft de rechtbank 's-Gravenhage de door eisers tot cassatie opgeworpen exceptie van onbevoegdheid in verband met het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, verworpen. Desverzocht heeft de rechtbank vervolgens bij vonnis van 6 mei 2009 tussentijds hoger beroep van het vonnis in het incident van 24 september 2008 opengesteld.
1.2
Eisers tot cassatie zijn bij exploot van 25 mei 20092. in hoger beroep gekomen van het vonnis in het incident van 24 september 2008 bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft bij arrest van 13 september 2011 geoordeeld dat het hoger beroep is ingesteld na het verstrijken van de appeltermijn, en heeft eisers tot cassatie om die reden niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Het tijdig3. ingestelde cassatieberoep richt zich tegen deze beslissing.
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1
Het in cassatie bestreden arrest van het hof betreft een tussenarrest omdat het dictum ervan niet een beslissing inhoudt die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt4.. Ingevolge art. 401a lid 2 Rv. is tussentijds cassatieberoep van dit tussenarrest uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Van dat laatste is niet gebleken zodat eisers tot cassatie niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep.
2.2
Ten overvloede merk ik op dat de in het cassatiemiddel vervatte klachten5. niet tot cassatie zouden hebben kunnen leiden. Ingevolge art. 337 lid 2 Rv. heeft de rechter de mogelijkheid om tussentijds beroep van een tussenvonnis open te stellen, hetgeen hij - op verzoek - ook kan doen nadat hij dat tussenvonnis heeft gewezen6.. Wanneer de rechter de mogelijkheid van een tussentijdse voorziening heeft geopend, dient het beroep echter binnen de wettelijke termijn te worden ingesteld7.. Dat brengt met zich dat de partij die binnen de beroepstermijn van een tussenuitspraak (alsnog) om openstelling van een tussentijdse voorziening verzoekt niet kan wachten totdat op dat verzoek is beslist, maar binnen de wettelijke termijn beroep dient in te stellen.
2.4
Het hof heeft in de eerste rov. 68. van het in cassatie bestreden arrest geoordeeld dat eisers tot cassatie weliswaar binnen de beroepstermijn de rechtbank hebben verzocht te bepalen dat van het tussenvonnis van 24 september 2008 hoger beroep kan worden ingesteld, maar dat dit onverlet laat dat het rechtsmiddel van hoger beroep eveneens binnen de wettelijke termijn moet worden ingesteld om de beroepstermijn te sauveren. In de tweede rov. 6 heeft het hof vervolgens geoordeeld dat eisers tot cassatie niet-ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde hoger beroep in verband met overschrijding van deze beroepstermijn. Deze oordelen van het hof geven in het licht van het voorgaande geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn evenmin ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Ik merk verder nog ten overvloede op dat eisers tot cassatie ingevolge art. 337 lid 2 Rv. alsnog in hoger beroep kunnen komen van het tussenvonnis van 24 september 2008, tegelijk met het hoger beroep van het door de rechtbank te wijzen eindvonnis in deze zaak.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers tot cassatie in hun cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2012
Gevolgd door herstelexploten op 23 november 2009 en 5 januari 2010. Zie p. 1 van het in cassatie bestreden arrest (tweede alinea onder het kopje 'het geding').
De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 13 december 2011.
Vgl. HR 17 maart 2006, LJN: AU8325 (NJ 2007, 594, m.nt. H.J. Snijders onder NJ 2007, 595), rov. 3.2; en HR 10 oktober 2003, LJN: AI0309 (NJ 2003, 709), rov. 3.3. Zie voorts Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 34.
Het middel betoogt in de kern dat het hof met zijn arrest een verkeerde toepassing zou hebben gegeven aan art. 337 lid 2 Rv., en daarmee in strijd zou hebben gehandeld met het bepaalde in art. 6 EVRM en art. 47 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (zie daarover echter p. 7 van de s.t.). Althans is het oordeel van het hof dat eisers tot cassatie niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, aldus het middel.
Vgl. HR 23 januari 2004, LJN: AL7051 (NJ 2005, 510, m.nt. W.D.H. Asser onder NJ 2005, 511), rov. 3.4.
Vgl. HR 17 december 2004, LJN: AR3170 (NJ 2005, 511, m.nt. W.D.H. Asser), rov. 3.3. Zie voorts Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 38; Snijders/Wendels 2009, nr. 75; en HR 23 september 2005, LJN: AT5521 (S&S 2006, 73), rov. 3, tweede volzin.
Het arrest van het hof bevat twee rechtsoverwegingen 6.