NJ 2007, 595
HR, 07-04-2006, nr. C05/051HR
HR 07-04-2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8327, m.nt. H.J. Snijders
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
7 april 2006
- Magistraten
Mrs. O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, W.A.M. van Schendel, W.D.H. Asser, E.J. Numann
- Zaaknummer
C05/051HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- Noot
H.J. Snijders
- LJN
AU8327
- JCDI
JCDI:ADS111593:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AU8327, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑04‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AU8327, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑04‑2006
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑01‑2005
- Wetingang
BW art. 3:303; Rv art. 237, 337 lid 2; WTBZ art. 2 lid 3
Essentie
Bevoegdheidsincident. Ontvankelijkheid tussentijds hoger beroep van tussenvonnis. Geen belang bij gegronde rechtsklacht. Proceskostenveroordeling; onbegrijpelijk oordeel.
Bij de klacht dat het hof in strijd met art. 337 lid 2 Rv thans eiseres tot cassatie ontvankelijk heeft geoordeeld in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank, heeft eiseres, hoewel de klacht gegrond is, geen belang, nu het hof haar t.a.v. de door haarzelf in hoger beroep uitdrukkelijk bepleite ontvankelijkheid in het gelijk heeft gesteld. De omstandigheid dat 's hofs beslissing onjuist is en de ontvankelijkheid in appel betreft, welke het hof zonodig ambtshalve had te beoordelen, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.