Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/3.1:3.1 Inleiding
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/3.1
3.1 Inleiding
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Voor een eerste aanzet tot de ontwikkeling van een rechterlijk besluitvormingsschema voor kinderrechtenconforme voorlopige hechtenisbeslissingen in het Nederlandse jeugdstrafrecht, zie: Van den Brink & Liefaard 2014.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In het vorige hoofdstuk is uitgebreid stil gestaan bij de betekenis van het kinder- en mensenrechtelijke verbod op onrechtmatige en willekeurige vrijheidsbeneming voor de voorlopige hechtenis van minderjarige verdachten. Duidelijk is geworden dat dit verbod op nationaal niveau verantwoordelijkheiden meebrengt voor de wetgever, Staat, rechter en andere professionele actoren uit de voorlopige hechtenispraktijk, die uiteindelijk moeten waarborgen dat voorlopige hechtenis van minderjarigen slechts als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur wordt toegepast. In het onderhavige hoofdstuk staat het perspectief van de nationale rechter centraal en zal worden uitgewerkt op welke wijze de rechter tot rechtmatige en niet-willekeurige (lees: kinder- en mensenrechtenconforme) voorlopige hechtenisbeslissingen kan komen. Beoogd wordt om op basis van de in het voorgaande hoofdstuk beschreven internationale en Europese standaarden een rechterlijk besluitvormingsschema voor kinder- en mensenrechtenconforme voorlopige hechtenisbeslissingen te ontwikkelen, hetwelk op nationaal niveau – afhankelijk van het nationale rechtssysteem en de daarin geldende wettelijke regeling van de voorlopige hechtenis van minderjarige verdachten – nader invulling kan krijgen.1
Hiervoor wordt in paragraaf 3.2 allereerst aansluiting gezocht bij de – kindspecifiek uitgelegde – proportionaliteitstoets die het EHRM aanlegt bij de beoordeling van een klacht over de voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte in het kader van artikel 5, eerste lid (c) jo. derde lid EVRM. Deze toets vindt zijn grondslag in een omvangrijk corpus aan EHRM-rechtspraak en biedt concrete aanknopingspunten voor de nationale rechter om in jeugdzaken op een rechtmatige en niet-willekeurige wijze tot voorlopige hechtenisbeslissingen te komen, waarbij wordt gewaarborgd dat de voorlopige hechtenis enkel als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur wordt toegepast. Hiermee kan deze proportionaliteitstoets bijdragen aan voorlopige hechtenisbeslissingen die niet alleen in lijn zijn met het EVRM, maar ook met het IVRK, het IVBPR en andere kinder- en mensenrechtenstandaarden (vgl. par. 2.5). Om deze redenen zal de proportionaliteitstoets van het EHRM fungeren als raamwerk voor het in dit hoofdstuk te ontwikkelen besluitvormingsschema voor kinder- en mensenrechtenconforme voorlopige hechtenisbeslissingen. Bij de invulling van dit raamwerk zullen ook andere internationale en Europese kinder- en mensenrechtenstandaarden worden betrokken.
Zoals in het voorgaande hoofdstuk reeds naar voren is gekomen, komt de door het EHRM ontwikkelde proportionaliteitstoets uiteindelijk neer op een belangenafweging. Deze belangenafweging vormt dan ook het sluitstuk van het besluitvormingsschema dat in dit hoofdstuk zal worden geïntroduceerd. Noch het EHRM, noch andere kinder- en mensenrechtstandaarden scheppen echter duidelijkheid over de wijze waarop de nationale rechter de relevante belangen moet afwegen. Om de rechter toch concrete handvatten te kunnen aanreiken, wordt in paragraaf 3.3 aan de hand van rechtswetenschappelijke literatuur inzicht gegeven in de belangenafweging als beslismethode. Hierop voortbouwend, wordt in paragraaf 3.4 een model ontwikkeld waarmee de belangenafweging van de rechter in het kader van de beslissing over de voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte methodisch én inhoudelijk vorm kan krijgen. In dit model worden onder meer de belangrijkste categorieën belangen uitgewerkt op basis van kinder- en mensenrechtenstandaarden en (rechts)wetenschappelijke literatuur. Dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.5 afgesloten met een drietal bespiegelingen over het besluitvormingsschema.