Hof Arnhem, 02-09-2008, nr. 24-001965-07
ECLI:NL:GHARN:2008:BE9643, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
02-09-2008
- Zaaknummer
24-001965-07
- LJN
BE9643
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2008:BE9643, Uitspraak, Hof Arnhem, 02‑09‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM3958, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BM3958
Uitspraak 02‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Het hof verklaart - onder meer - bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft in de vroege avond van 22 maart 2007 in een drukke (winkel)straat in het centrum van [gemeente a], waar op dat moment de wekelijkse koopavond gaande was, een reeks pistoolschoten afgevuurd. Door het forensisch onderzoeksteam van de Regiopolitie IJsselland zijn 13 patroonhulzen/patronen aangetroffen. Het kennelijk door verdachte beoogde slachtoffer werd door meerdere kogels getroffen. Het mag een bijzonder toeval worden genoemd dat hij de aanslag heeft overleefd en dat niemand van de talrijke passanten door de kogelreeks is geraakt. De wijze waarop verdachte kennelijk heeft gemeend met het slachtoffer te moeten afrekenen getuigt van een geringschatting voor diens lichamelijke integriteit, waarbij hij de aanzienlijke risico's voor het winkelend publiek op de koop heeft toegenomen. Verdachte ontkent het tenlastegelegde te hebben begaan. Hij zou die dag niet in Deventer zijn geweest. Het voorhanden zijnde belastende bewijsmateriaal - waaronder de stellige herkenning van verdachte als de schutter door een drietal getuigen ter terechtzitting van het hof - vraagt naar het oordeel van het hof om een aannemelijke weerlegging daarvan door verdachte. Verdachte heeft dat evenwel nagelaten. Hij heeft slechts gepersisteerd bij zijn ontkenning.
Partij(en)
Parketnummer: 24-001965-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-630087-07
Arrest van 2 september 2008 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. Overmeire-de Vilder, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. De advocaat-generaal acht daarbij de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. Voorts vordert de advocaat-generaal dat het hof de benadeelde partij niet ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, omdat de indiener van de vordering daartoe niet was gemachtigd. Nu evenwel evident is dat de gestelde schade daadwerkelijk is geleden, vordert de advocaat-generaal toewijzing van het betreffende bedrag ad € 176,51 in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair drie dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Overwegingen omtrent het bewijs
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten onder 2 en 3 bekend. Hij ontkent het onder 1 ten laste gelegde te hebben begaan. Hij heeft verklaard dat hij op het moment dat de schietpartij in het centrum van [gemeente a] plaatsvond in [gemeente b] was. Zijn raadsvrouw heeft - onder meer - betoogd, dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar zijn en daarom niet bruikbaar voor het bewijs. De waarnemingen van de getuigen zijn vermoedelijk gekleurd door de stressvolle situatie. Daarnaast is nadien over het gebeuren gesproken, hetgeen onderlinge beïnvloeding met zich brengt. De verklaringen bevatten voorts aantoonbare tegenstrijdigheden op tal van punten. Voor de in de coffeeshop aanwezige getuigen geldt bovendien dat de invloed van het gebruik van verdovende middelen in de weg kan hebben gestaan aan een betrouwbare waarneming. De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat technisch bewijs voor de betrokkenheid van verdachte ontbreekt en dat zich bij de uitvoering van de fotoconfrontaties onregelmatigheden hebben voorgedaan, waardoor de herkenningen evenmin bruikbaar zijn voor het bewijs. Al met al is er sprake van een zodanige twijfel over de identiteit van de schutter, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Aldus luidt - kort weergegeven - het standpunt van de verdediging.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Allereerst stelt het hof vast dat het alibi van verdachte niet sluitend is. Zijn stelling dat hij op 22 maart 2007 in [gemeente b] was zou moeten blijken uit beleningsformulieren van een pandhuis in [gemeente b]. Verdachte zou aldaar op genoemde dag om 13.38 uur een beleend horloge hebben opgehaald. Afgezien van het feit dat niet vaststaat dat het verdachte zelf is geweest, die het horloge heeft opgehaald, laat zijn (eventuele) aanwezigheid om 13.38 uur in [gemeente b] onverlet dat hij rond 18.45 uur, het tijdstip van de schietpartij, in [gemeente a] was.
Met betrekking tot de ook door het hof geconstateerde onderlinge tegenstrijdigheden in de door de getuigen afgelegde verklaringen, overweegt het hof dat - zeker bij een incident als het thans ter beoordeling staande - het niet anders kan dan dat getuigenwaarnemingen zowel subjectief als selectief gekleurd zijn en (daardoor) inconsistenties bevatten. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat deze onbruikbaar zouden zijn voor de bewijsvoering. Om de betrouwbaarheid van een aantal getuigen te kunnen toetsen heeft het hof ter terechtzitting van 27 mei 2008 de oproeping gelast van een zevental getuigen, die allen hebben verklaard de schutter te hebben gezien. Drie daarvan zijn ter terechtzitting van het hof van 19 augustus 2008 verschenen.
De getuige [getuige 1], eigenaar van de coffeeshop, heeft op genoemde terechtzitting van het hof onder meer verklaard, zakelijk weergegeven: "Ik ben eigenaar van de coffeeshop [coffeeshop] aan de [straat] in [gemeente a]. Ik was daar toen, op 22 maart 2007, aanwezig met één personeelslid. Ik zat rond 19.00 uur in een hoek van de coffeeshop en had van daaruit goed zicht op de ingang van de winkel en de straat. Ik zag het latere slachtoffer binnenkomen. De jongen kwam sinds een week of twee regelmatig in de coffeeshop. Hij bestelde iets bij de bar en ging vervolgens naar de sigarettenautomaat. Toen rende hij naar buiten. Hij kwam daar de latere schutter tegen. Die was op de fiets. De jongen schreeuwde naar de schutter. Die gooide zijn fiets neer, haalde een pistool tevoorschijn en laadde dat door. De jongen rende weg. De schutter rende hem achterna. Hij heeft meerdere keren geschoten. Ik weet niet hoeveel keer. In elk geval meer dan twee keer. De afstand tussen ons was ongeveer vijf meter. Ik kende de schutter niet bij naam, wel van gezicht. Hij kwam wel in mijn zaak. Ik heb hem ook wel eens geholpen aan de balie. Ik wist dat hij een tatoeage had. Die heb ik niet gezien bij het schietincident. Hij droeg toen een lange donkere jas. U vraagt mij naar de hier aanwezige verdachte te kijken. Ik kan u zeggen dat hij de schutter is. Ik ben daar voor 100% zeker van."
De getuige [getuige 2], rijschoolhouder aan de [straat] te [gemeente a], heeft ter terechtzitting van het hof onder meer verklaard, zakelijk weergegeven: "Ik was op 22 maart 2007 rond 19.00 uur in mijn kantoor. Twee ramen daarvan kijken uit op de [straat]. Ik hoorde buiten geroezemoes. Ik keek naar buiten. Ik zag twee personen. Zij stonden op dat moment zo'n 30 tot 40 meter bij mij vandaan, ongeveer ter hoogte van de coffeeshop, aan de overkant daarvan.
Zij hadden een woordenwisseling. Ik kon niet verstaan wat er werd gezegd. De ene jongen, het slachtoffer, fietste weg. Hij fietste langs mij. Ja, volgens mij was hij op de fiets. Het ging slingerend. De andere jongen zag ik iets pakken en daarna schieten. Ook hij fietste vlak langs mij. Ik heb hem, de schutter, toen op ongeveer 3 meter afstand gezien. Ik kende hem wel van gezicht. Ik had hem vaker in de buurt gezien. Ik had hem die ochtend nog gezien. Hij stapte toen uit een Opel. Dat zal rond 11.00 uur zijn geweest. U vraagt mij naar de persoon te kijken die achter mij zit. Ja, dat is de schutter. Hij is nu wat bruiner en wat magerder, maar hij is het wel."
De getuige [getuige 3] heeft ter terechtzitting van het hof onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
"Ik reed op 22 maart 2007 rond 19.00 uur met mijn auto over de [straat] te [gemeente a] in de richting van het centrum. Ik moest afremmen, omdat iemand van links aan kwam rennen. Hij bukte zich voor mijn motorkap, waardoor ik hem uit het oog verloor. Links van mij, op een meter afstand, stond de schutter. Ik dacht nog: 'Idioten, randdebielen, om hier cowboy'tje te gaan spelen.' Ik heb de schutter in de ogen gekeken. Ik herinner me nog goed zijn strakke, doelbewuste blik. Hij had een pistool in zijn rechterhand. Hij hield die hand een kwartslag gedraaid. Dat staat nog op mijn netvlies. Ik dacht nog dat het nep was. Ik ben doorgereden en heb de politie gebeld. Ik hoorde pas de volgende dag dat er een echte schietpartij had plaatsgevonden. U zegt mij dat ik bij de fotoconfrontatie de verkeerde persoon heb aangewezen. Dat verbaast mij. U vraagt mij naar de persoon te kijken die achter mij zit. Ik kan u zeggen dat ik voor 100% zeker weet dat dat de schutter is. Ik herken hem aan zijn strakke blik. De raadsvrouw vraagt mij hoe ik nu opnieuw zo stellig kan zijn, terwijl ik eerder de verkeerde persoon heb aangewezen. Ik denk dat het moeilijker is om iemand van een foto te herkennen dan wanneer je diezelfde persoon in levende lijve ziet."
Op grond van - onder meer - de hierboven weergegeven, door het hof op hun betrouwbaarheid getoetste getuigenverklaringen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. De drie getuigen zijn naar het oordeel van het hof authentiek in hun stellige herkenning van verdachte als de schutter. Twee van de drie getuigen kenden (het voorkomen van) de schutter reeds van vóór het schietincident. Hij was immers een buurtbewoner. De derde getuige heeft zich op zeer korte afstand van de schutter bevonden. Het hof acht aannemelijk dat een fotoconfrontatie meer risico op een foutieve herkenning meebrengt, dan een directe confrontatie met de persoon zelf.
Redengevend voor het bewijs is tevens de verklaring van aangever [slachtoffer], voor zover inhoudende dat hij, [slachtoffer], op de eerdergenoemde plaats en tijd op een afstand van ongeveer vier meter is beschoten. Uit de medische verklaring blijkt voorts dat [slachtoffer] in elk geval door drie pistoolschoten is geraakt.
Het voorhanden zijnde belastende bewijsmateriaal vraagt naar het oordeel van het hof om een aannemelijke weerlegging daarvan door verdachte. Verdachte heeft dat evenwel nagelaten. Hij heeft gepersisteerd bij zijn ontkenning en heeft zijn verklaring bijgesteld waar deze aantoonbaar onjuist bleek. Het hof doelt daarmee op zijn aanvankelijke bewering dat hij in de drie weken, voorafgaand aan het schietincident, in het geheel niet in [gemeente a] is geweest, hetgeen alleen al door het feit dat hij op 16 maart 2007 huurpenningen heeft betaald weersproken kan worden. Verdachte is voorts op 19 maart 2007 in [gemeente a] gezien door verbalisant [verbalisant 1] en op 20 maart 2007 door verbalisant [verbalisant 2]. Beiden kenden hem ambtshalve. Verdachte is bovendien op de ochtend van 22 maart 2007 in [gemeente a] gesignaleerd door zowel getuige [getuige 2] als door verbalisant [verbalisant 3], die hem eveneens ambtshalve kende. Voorts heeft het hof acht geslagen op de verklaring van de zus van verdachte dat hij op de avond van de 22e maart 2007 bij haar kwam met de mededeling dat er 'iets' was gebeurd en dat hij daarom niet terug kon naar [gemeente a].
Verdachte werd op 26 maart 2007 aangehouden in [gemeente b], tezamen met een ander. Zij waren in het bezit van 50 gram cocaïne. Toen verdachte, gescheiden van zijn medeverdachte, naar [gemeente a] werd vervoerd, zei hij over deze medeverdachte: "Hij heeft helemaal nergens mee te maken voor dat waarvoor jullie mij moeten hebben."
Het hof acht de feiten onder 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat wat betreft het onder 1 ten laste gelegde het hof uit de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen niet kan afleiden dat er daarbij sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van de - impliciet primair tenlastegelegde - poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
- 1.
hij op 22 maart 2007 in de gemeente [gemeente a], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen schoten op het lichaam van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op 23 december 2006 in de gemeente [gemeente a] als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 575 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
- 3.
hij op 29 januari 2007 in de gemeente [gemeente a] opzettelijk en wederrechtelijk een deurkozijn van een ophoudkamer in het bureau van politie, regio IJsselland, heeft beschadigd;
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
- 1.
poging tot doodslag;
- 2.
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994;
- 3.
opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat aan een ander toebehoort beschadigen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van het ernst van
- -
met name - het onder 1 bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in de vroege avond van 22 maart 2007, op de openbare weg, in een drukke (winkel)straat in het centrum van [gemeente a], waar op dat moment de wekelijkse koopavond gaande was, een reeks pistoolschoten afgevuurd op het slachtoffer [slachtoffer]. Door het forensisch onderzoeksteam van de Regiopolitie IJsselland zijn 13 patroonhulzen/patronen aangetroffen op de rijbaan van de betreffende straat, de [straat], alsmede in een fiets, een auto en een gevel. Het kennelijk door verdachte beoogde slachtoffer werd door meerdere kogels getroffen. Hij raakte daardoor ernstig gewond en moest worden opgenomen op de afdeling Intensive Care van het [gemeente a] Ziekenhuis. Het mag een bijzonder toeval worden genoemd dat het slachtoffer de aanslag heeft overleefd en dat niemand van de talrijke zich in de nabijheid bevindende voetgangers, fietsers, automobilisten en inzittenden door de kogelreeks is geraakt.
Het spreekt voor zich dat incidenten als deze de angst en onrust in de samenleving bevorderen. De veiligheid van de openbare ruimte is door verdachte op grove wijze geschonden. Toevallige passanten werden onverhoeds met een schietpartij geconfronteerd en geraakten ongevraagd in een levensbedreigende situatie. Voorts schokken dergelijke incidenten de rechtsorde, ook in de beleving van niet rechtstreeks betrokkenen.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op hetgeen onder 2 en 3 bewezen is verklaard: verdachte heeft een personenauto bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en hij heeft een deur in een politiebureau beschadigd.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 10 april 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van al dan niet gekwalificeerde vermogensdelicten en overtredingen van de Opiumwet.
Verdachte ontkent het onder 1 tenlastegelegde te hebben begaan. Hij heeft daarmee gekozen voor een processuele opstelling die hem rechtens toekomt. Dit brengt echter mee dat - doordat verdachte geen opening van zaken heeft gegeven - het hof geen inzicht heeft kunnen verkrijgen in de achtergronden van het onder 1 bewezenverklaarde feit, de beweegredenen van verdachte en eventuele strafmaatbeïnvloedende factoren. De wijze waarop verdachte kennelijk heeft gemeend met het slachtoffer te moeten afrekenen getuigt van een geringschatting voor diens lichamelijke integriteit, waarbij hij de aanzienlijke risico's voor het winkelend publiek op de koop heeft toegenomen. Bij een dergelijk feit past slechts een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur. In afwijking van het oordeel daaromtrent in eerste aanleg en de bewezenverklaring waarop de vordering van de advocaat-generaal is gebaseerd, kan het hof uit de bewijsmiddelen niet afleiden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. Aan verdachte zal daarom een gevangenisstraf van een geringere duur worden opgelegd, welke hierna wordt gemeld.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de Regiopolitie IJsselland zich als benadeelde partij in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat deze vordering ad € 176,51,- in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu niet blijkt dat [naam], de indiener van de vordering, daartoe schriftelijk is gemachtigd door de benadeelde partij, de Regiopolitie IJsselland, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij, de Regiopolitie IJsselland, niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H. Kalsbeek, voorzitter, mr. E. Pennink en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.