HR, 29-06-2010, nr. 08/04110
ECLI:NL:HR:2010:BM3958, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2010
- Zaaknummer
08/04110
- LJN
BM3958
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM3958, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM3958
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2008:BE9643, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk getuigenverzoek. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat het verzoek van de raadsvrouwe inhield dat zij aangever alsnog ttz. als getuige wilde doen horen indien het Hof diens verklaring vzv. betrekking hebbende op de identiteit van de schutter, voor het bewijs zou willen bezigen. Gelet op 's Hofs overwegingen m.b.t. het gedeelte van de verklaring van aangever dat voor het bewijs is gebezigd, is 's Hofs kennelijke oordeel dat die voorwaarde niet is vervuld, zodat het niet gehouden was uitdrukkelijk op het verzoek te beslissen, niet onbegrijpelijk.
29 juni 2010
Strafkamer
nr. 08/04110
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 2 september 2008, nummer 24/001965-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een verzoek van de verdediging om [slachtoffer] als getuige te (doen) horen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 maart 2007 in de gemeente Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen schoten op het lichaam van [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"(...) Ik heb de nacht van 21 maart 2007 op 22 maart 2007 doorgebracht in de kamer van een vriend van mij aan de [a-straat] te Deventer.
(...) Ik denk dat ik rond 12.00 uur die dag bij de coffeeshop [A] aan de [a-straat] ben geweest om daar weed te kopen voor mezelf. Ik ben weer naar mijn kamer gegaan en ben daar gebleven tot omstreeks 18.30 uur. Vervolgens ben ik alleen naar de coffeeshop [A] gegaan. Ik heb eerst weed gekocht, vervolgens heb ik buiten gesproken met een Turkse jongen op de fiets en hierna ben ik naar binnen gegaan en heb sigaretten getrokken. Toen ik de sigaretten had getrokken en de coffeeshop wilde verlaten, zag ik dat een man mij wenkte die aan de overzijde van de straat achter een rode bestelbus stond. Ik hoorde dat de man naar mij riep. Ik hoorde dat hij zei: "Ik schiet jou dood. Ik pak je ballen. Ik maak je knie kapot." Toen ik ongeveer vier meter van die man af was, zag ik dat hij een pistool pakte. Ik zag dat hij het pistool wegpakte aan de voorzijde van zijn lichaam ter hoogte van zijn broeksband. Ik zag dat de man het wapen op mij richtte. Ik zag en hoorde dat de man gelijk op mij schoot."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt onder "overwegingen omtrent het bewijs" onder meer het volgende in:
"Verdachte (...) ontkent het onder 1 ten laste gelegde te hebben begaan. Hij heeft verklaard dat hij op het moment dat de schietpartij in het centrum van Deventer plaatsvond in Rotterdam was. Zijn raadsvrouw heeft - onder meer - betoogd, dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar zijn en daarom niet bruikbaar voor het bewijs. De waarnemingen van de getuigen zijn vermoedelijk gekleurd door de stressvolle situatie. Daarnaast is nadien over het gebeuren gesproken, hetgeen onderlinge beïnvloeding met zich brengt. De verklaringen bevatten voorts aantoonbare tegenstrijdigheden op tal van punten. Voor de in de coffeeshop aanwezige getuigen geldt bovendien dat de invloed van het gebruik van verdovende middelen in de weg kan hebben gestaan aan een betrouwbare waameming. De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat technisch bewijs voor de betrokkenheid van verdachte ontbreekt en dat zich bij de uitvoering van de fotoconfrontaties onregelmatigheden hebben voorgedaan, waardoor de herkenningen evenmin bruikbaar zijn voor het bewijs. Al met al is er sprake van een zodanige twijfel over de identiteit van de schutter, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Aldus luidt - kort weergegeven - het standpunt van de verdediging.
Het hof overweegt hierover het navolgende.(...)
Met betrekking tot de ook door het hof geconstateerde onderlinge tegenstrijdigheden in de door de getuigen afgelegde verklaringen, overweegt het hof dat - zeker bij een incident als het thans ter beoordeling staande - het niet anders kan dan dat getuigenwaarnemingen zowel subjectief als selectief gekleurd zijn en (daardoor) inconsistenties bevatten. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat deze onbruikbaar zouden zijn voor de bewijsvoering. Om de betrouwbaarheid van een aantal getuigen te kunnen toetsen heeft het hof ter terechtzitting van 27 mei 2008 de oproeping gelast van een zevental getuigen, die allen hebben verklaard de schutter te hebben gezien. Drie daarvan zijn ter terechtzitting van het hof van 19 augustus 2008 verschenen.
(...)
Op grond van - onder meer - de hierboven weergegeven, door het hof op hun betrouwbaarheid getoetste getuigenverklaringen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. De drie getuigen zijn naar het oordeel van het hof authentiek in hun stellige herkenning van verdachte als de schutter. Twee van de drie getuigen kenden het (voorkomen van) de schutter reeds van vóór het schietincident. Hij was immers een buurtbewoner.
De derde getuige heeft zich op zeer korte afstand van de schutter bevonden. Het hof acht aannemelijk dat een fotoconfrontatie meer risico op een foutieve herkenning meebrengt, dan een directe confrontatie met de persoon zelf.
Redengevend voor het bewijs is tevens de verklaring van aangever [slachtoffer], voor zover inhoudende dat hij, [slachtoffer], op de eerdergenoemde plaats en tijd op een afstand van ongeveer vier meter is beschoten. Uit de medische verklaring blijkt voorts dat [slachtoffer] in elk geval door drie pistoolschoten is geraakt."
2.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2008 houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Na terugkeer in de zittingszaal deelt de voorzitter de beslissingen van het hof mede, inhoudende, zakelijk weergegeven:
a.
Vaststaat dat er op 22 maart 2007 een schietincident heeft plaatsgevonden in de binnenstad van Deventer. Het hof dient de vraag te beantwoorden wie de schutter is geweest. Het hof zal daarom - daargelaten de ook door het hof gesignaleerde tegenstrijdigheden in de afgelegde verklaringen - alleen die getuigen doen horen, die de schutter daadwerkelijk hebben gezien. Het gaat daarbij om de navolgende personen:
(...)
8. [Slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1967.
Het hof bepaalt dat de voornoemde getuigen zullen worden gehoord door de rechtercommissaris voor de behandeling
van strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad te Zwolle."
2.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2008 houdt het volgende in:
"Ter terechtzitting van 8 januari 2008 heeft het hof de zaak verwezen naar de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad teneinde een achttal getuigen te doen horen. Uit de door de rechter-commissaris opgemaakte stukken blijkt dan van die acht getuigen alleen (...) en [slachtoffer] zijn gehoord. Het verhoor van [slachtoffer], aangever, werd tussentijds afgebroken, omdat hij - gelet op zijn geestelijke toestand - niet in staat bleek een verklaring af te leggen die bij kon dragen aan de waarheidsvinding in deze zaak. (...)
Vervolgens deelt de voorzitter de in raadkamer genomen beslissing van het hof mede. Na kennisneming van de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen, voor zover voorhanden, stelt het hof vast dat deze verklaringen - opnieuw - verschillen en tegenstrijdigheden bevatten, die bij het hof vragen oproepen. Voorts wil het hof zich een oordeel vormen over de getuigen. Het hof beveelt daarom de oproeping van alle getuigen, ten aanzien van wie ter terechtzitting van 8 januari 2008 verhoor door de rechter-commissaris is bevolen, om te worden gehoord ter terechtzitting van het hof. Aangever [slachtoffer] wordt op grond van diens psychische toestand daarvan uitgezonderd."
2.3.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 augustus 2008 gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Verklaringen aangever.
20. Het slachtoffer in deze zaak heeft eenduidig verklaard dat cliënt niet degene is geweest die hem heeft beschoten. [Slachtoffer] heeft - bij de politie op 27 maart 2007 - verklaard een woordenwisseling te hebben gehad met een Antilliaanse jongen vlak voordat hij de koffieshop in is gegaan. Hij verklaart: "ik wil uitdrukkelijk zeggen dat deze jongen niets te maken heeft met de latere schietpartij. Dit is verder een goede jongen. Ik ken deze jongen niet van naam. Hij heeft bij mij in de gevangenis gezeten in Zutphen waar ik 41 dagen moest uitzitten". Op 2 april heeft er een confrontatie plaatsgevonden. [slachtoffer] herkent de man op foto 4 (cliënt) als zijnde iemand die hij onder andere kent van een bezoek aan de coffeeshop. Op de zitting van 12 juli 2007 herkent [slachtoffer] als getuige gehoord cliënt als zijnde de persoon met wie hij die avond een woordenwisseling heeft gehad maar waarvan hij uitdrukkelijk stelt dat deze niet de schutter is.
[Slachtoffer] is een bekende van de politie. [Slachtoffer] verklaart bij de politie op 27 maart 2007 dat de schutter hem al drie keer eerder had achtervolgd. Eerder verklaarde aangever in het ziekenhuis (vide procesverbaal van bevindingen van 23 maart 2007 inhoudende de verklaring van aangever) dat hij niet eerder ruzie heeft gehad met de schutter!
21. Inmiddels is [slachtoffer] op gehoord door de verdediging bij de Rechter-commissaris op 5 maart jl. [Slachtoffer] was niet in staat om een consistente verklaring af te leggen. Zo verklaart hij op dat hij in opdracht van [betrokkene 1] zou zijn neergeschoten in verband met zijn wetenschap over de betrokkenheid van die [betrokkene 1] bij de Deventer moordzaak. [Betrokkene 1] zou deze hebben vermoord etc. De Rechter-commissaris heeft een proces-verbaal opgemaakt waaruit kan worden opgemaakt dat de getuige niet in staat was om een begrijpelijke, geloofwaardige en samenhangend verklaring af te leggen. De verklaring van de getuige is derhalve niet bruikbaar voor het vormen van een oordeel in deze strafzaak, aldus het proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen d.d. 5 maart 2008.
22. Uit onderzoek blijkt ook nog dat [slachtoffer] cliënt niet kent uit de pi Zutphen zoals hij eerder ter terechtzitting eerste aanleg als getuige door de rechtbank gehoord, beweerde. Ik verzoek u derhalve de verklaringen van [slachtoffer] niet te bezigen voor het bewijs. Indien uw Hof hier anders over denkt en enig deel van de verklaring voor de bewijsvoering wenst te gebruiken, verzoekt de verdediging zonodig om heropening van het onderzoek teneinde [slachtoffer] op de zitting te (doen) horen opdat zowel de raadsvrouwe alsook uw Hof zich zelfstandig een oordeel kan vormen over de betrouwbaarheid van diens verklaringen alsmede het slachtoffer confronteren met hetgeen anderen zouden hebben waargenomen. Indien uw Hof enig deel van de verklaring zou willen bezigen verzoekt de verdediging om heropening opdat deze [slachtoffer] alsnog kan worden gehoord."
2.3.4. Dat proces-verbaal houdt voorts het volgende in:
"De raadsvrouw voegt daaraan toe, zakelijk weergegeven:
Ik heb nog met de rechter-commissaris in Zwolle gesproken over de geestesgesteldheid van aangever [slachtoffer] en - meer specifiek - naar zijn vermogen om verklaringen te kunnen afleggen. Alvorens uw hof zijn verklaring als bewijsmiddel kunt gebruiken, dient een dergelijk onderzoek naar mijn mening plaats te vinden."
2.4. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat het verzoek van de raadsvrouwe inhield dat zij [slachtoffer] alsnog ter terechtzitting als getuige wilde doen horen indien het Hof diens verklaring voor zover betrekking hebbende op de identiteit van de schutter, voor het bewijs zou willen bezigen. Gelet op 's Hofs onder 2.2.3 weergegeven overwegingen met betrekking tot het gedeelte van de verklaring van aangever [slachtoffer] dat voor het bewijs is gebezigd, is 's Hofs kennelijke oordeel dat die voorwaarde niet is vervuld, zodat het niet gehouden was uitdrukkelijk op het verzoek te beslissen, niet onbegrijpelijk.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 29 juni 2010.