NJFS 2020/132
Corona-crisis; straftoemeting.
Rb. Den Haag 20-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2766
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
20 maart 2020
- Magistraten
Mr. M.L. de Ruiter
- Zaaknummer
09/071127-20
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Corona (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
- Brondocumenten
ECLI:NL:RBDHA:2020:2766, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 20‑03‑2020
- Wetingang
Essentie
Corona-crisis. Bedreiging. Straftoemeting. Verdachte heeft politieambtenaren bedreigd met zware mishandeling door van korte afstand in hun gezicht te hoesten en te roepen ‘Ik heb het coronavirus, jullie nu ook’. Het gaat om een ernstige bedreiging, waarbij verdachte zich respectloos tegenover de politie heeft gedragen. Deze bedreiging doet qua ernst niet onder voor een bedreiging door het tonen van een mes, waarvoor een taakstraf van 60 uur het uitgangspunt is, wat omgerekend een gevangenisstraf van 30 dagen is. Het werkt strafverzwarend dat de bedreiging is gepleegd tegen twee politieagenten. De politie vervult juist ook tijdens de coronacrisis een cruciale functie om de samenleving draaiende te houden. Volgt ter zake bedreiging, meermalen gepleegd, belemmering en weigering bloedonderzoek veroordeling tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk.
Partij(en)
Vonnis in de zaak van de officier van justitie tegen [verdachte].
Uitspraak
Rechtbank:
Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 maart 2020.
De politierechter mr. M.L. Ruiter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.A. Hoste en door de verdachte naar voren is gebracht.
De politierechter heeft het vonnis op dezelfde terechtzitting uitgesproken.
De inhoud van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 18 maart 2020 te Leiden [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- -
op korte afstand, in en/of in de richting van, de/het gezicht(en) van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te hoesten/kuchen en/of
- -
hierbij te roepen: “Ik heb het Corona-virus, jullie nu ook”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 18 maart 2020 te Leiden, opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Den Haag en/of [verbalisant 2], brigadier van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door
- -
op korte afstand, in en/of in de richting van, de/het gezicht(en) van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te hoesten/kuchen en/of
- -
hierbij te roepen: “Ik heb het Corona-virus, jullie nu ook”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 18 maart 2020 te Leiden opzettelijk enige handeling, gedaan door een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Den Haag en/of [verbalisant 2], brigadier van politie Eenheid Den Haag, zijnde een of meerdere ambtena(a)r(en) belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 8 Wegenverkeerswet en/of artikel 160 Wegensverkeerswet en/of artikel 52 Wetboek van Strafvordering, te weten het afnemen van een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en/of de staande houding van hem, die [verdachte], heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door
- -
op korte afstand, in en/of in de richting van, de/het gezicht(en) van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te hoesten/kuchen en/of
- -
hierbij te roepen: “Ik heb het Corona-virus, jullie nu ook”;
(art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 18 maart 2020 te Leiden, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Den Haag en/of [verbalisant 2], brigadier van politie Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, te weten het afnemen van een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet) en/of de staande houding van hem, die [verdachte] (op grond van artikel 8 Wegensverkeerswet en/of artikel 52 Wetboek van Strafvordering) door
- -
op korte afstand, in en/of in de richting van, de/het gezicht(en) van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te hoesten/kuchen en/of
- -
hierbij te roepen: “Ik heb het Corona-virus, jullie nu ook”;
(art 180 Wetboek van Strafrecht)
3
hij, op of omstreeks 18 maart 2020 te Leiden, een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] hoofdagent van politie Eenheid Den Haag en/of [verbalisant 2], brigadier van politie Eenheid Den Haag, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening heeft mishandeld door
- -
op korte afstand, in en/of in de richting van, de/het gezicht(en) van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te hoesten/kuchen en/of
- -
hierbij te roepen: “Ik heb het Corona-virus, jullie nu ook”;
4
hij, op of omstreeks 18 maart 2020 te Leiden, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (een personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
(Partiële) vrijspraak
Ten aanzien van feit 1 primair (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht)
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door in het gezicht van de politieagenten te hoesten en opmerkingen over corona te maken hen met de dood heeft bedreigd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De politierechter overweegt dat uit het nieuws van de afgelopen dagen blijkt dat er tot nu toe alleen kwetsbare mensen zijn overleden, zoals ouderen of mensen met andere gezondheidsklachten. De betreffende politieagenten, die op straat aan het werk waren, vallen niet in deze risicogroep. Er is niet gebleken van een aanmerkelijke kans op de dood bij een eventuele besmetting met het coronavirus.
Ten aanzien van feit 2 primair (belemmering van de blaastest)
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door in het gezicht van de politieagenten te hoesten het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (de blaastest) heeft belemmerd. De verdachte had daarvoor al, nadat hem was gevorderd mee te werken aan de blaastest, uitdrukkelijk te kennen gegeven nergens aan mee te werken.
Ten aanzien van feit 3 (mishandeling)
De politierechter acht – in lijn met de standpunten van de officier van justitie en de raadsman – niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door in het gezicht van de politieagenten te hoesten hen heeft mishandeld, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De politierechter overweegt dat de strafbaarstelling van mishandeling strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit. Een vorm van mishandeling is ‘het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam’ (ECLI:NL:HR:2014:2677). Het moet dus gaan om een onaangename fysieke ervaring. Beide politieagenten hebben verklaard over angst en zorgen, een van hen ook dat hij zich vies voelde. Dat alles duidt op een onaangename psychische ervaring (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2019:2600). Uit het dossier blijkt niet van een fysieke reactie op het hoesten van de verdachte.
Alle gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen feiten 1 primair en 2 primair
De politierechter heeft de hieronder aangeduide redengevende inhoud van de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
1.
het proces-verbaal aanhouding van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2020076732-2, d.d. 18 maart 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 7-10), voor zover inhoudende als relaas van deze verbalisanten – zakelijk weergegeven – :
“Op woensdag 18 maart 2020 hebben wij, verbalisanten [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en [verbalisant 2] (brigadier van politie Eenheid Den Haag), ter controle en naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften de bestuurder van de Renault een stopteken gegeven. Na een achtervolging zagen wij dat de bestuurder zijn auto stopte op de parkeerplaats van sportvereniging Lugdunum te Leiden. Wij hoorden de bestuurder, de verdachte, schreeuwen dat hij niet gereden had. Wij hoorden dat hij met een dubbele tong sprak en onvast ter been was. Ik, [verbalisant 2], zei tegen de verdachte:
“Doe niet zo gek. Ik zie je letterlijk achter het stuur zitten en wij hebben je beiden zien rijden. Ik vorder bij deze dat je mij je rijbewijs ter inzage geeft.”
Wij zagen dat de verdachte achteruit begon te lopen bij ons vandaan. Ik, [verbalisant 2], zei dat hij moest blijven staan omdat wij een blaastest bij hem wilde afnemen. Wij zagen dat hij achteruit bleef lopen en zijn spieren aanspande. Ik, [verbalisant 2], pakte de arm van de verdachte en zei dat hij mee moest werken. Ik, [verbalisant 1], pakte de andere arm van de verdachte vast. Wij hebben hem vervolgens met zijn buik tegen het voertuig geplaatst. Ik, [verbalisant 2], zei vervolgens het volgende tegen de verdachte:
“Doe rustig man. Dit is niet nodig. Werk gewoon mee. Dat is beter voor jou en voor ons. Ik heb geen zin om hier te gaan vechten. Als je wegrent of niet meewerkt, zullen wij geweld gaan gebruiken.”
Wij hoorden dat de verdachte zei:
“Wat een zielenpoten zijn jullie. Ik werk toch niet mee. Je hoeft geen geweld te gebruiken. Dit is machtsmisbruik en geweld is niet nodig.”
Ik, [verbalisant 1], stond aan de rechterkant van de verdachte. Ik, [verbalisant 2], stond aan de linkerkant van de verdachte. Ik, [verbalisant 1], zag dat de verdachte zijn hoofd omdraaide en mij aankeek. Ik zag dat de verdachte zijn mond open deed en hard begon te hoesten. Ik voelde de spetters in mijn gezicht belanden. Ik, [verbalisant 2], duwde de verdachte vervolgens harder tegen het voertuig aan en zei dat hij moest stoppen met zijn gedrag. Ik zag dat de verdachte zijn hoofd omdraaide en zijn mond opende en in mijn gezicht hoestte. Ik, [verbalisant 2], voelde de spetters in mijn gezicht komen. Wij hebben de verdachte vervolgens met zijn hoofd naar beneden geduwd. Wij hoorden dat de verdachte zei:
“Lekker jongens. Ik heb het coronavirus. Jullie nu ook. Dat is lekker jullie werk. Nu heb je stress.””
2.
het proces-verbaal aangifte van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2020076748-1, d.d. 18 maart 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 28-29), voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1] – zakelijk weergegeven – :
Ik was in uniform gekleed en ik reed met mijn collega [verbalisant 2] in een opvallend politievoertuig.
Ik ben geschrokken. Het probleem met het coronavirus is nu zo ongrijpbaar, zo ontraceerbaar voor onze zintuigen. Het is de angst voor wat er nu met mij gaat gebeuren. Het is inmiddels iedereen wel duidelijk dat dit niet zomaar een griep is. Ik volg het nieuws, hiervan weet ik dat je besmet kan worden door hoesten, niezen, er komen dan kleine druppeltjes in de lucht. Deze druppels kun je inademen of op je handen krijgen en dan besmet raken. Toen de verdachte in mijn gezicht hoestte, voelde ik spetters in mijn gezicht. De manier waarop de verdachte mij aankeek en indringend zei dat hij het coronavirus had en dat ik het nu ook heb, laat mij niet los. Ik maak mij oprecht zorgen om mijn gezondheid en de gezondheid voor mijn vriendin, familie en collega’s. Het zal nu een onzekere tijd voor mij worden.
3.
het proces-verbaal aangifte van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2020076732-1, d.d. 18 maart 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 30-31), voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 2] – zakelijk weergegeven – :
Ik was in uniform gekleed en ik reed met mijn collega [verbalisant 1] in een opvallend politievoertuig.
Ik ben geschrokken. Het probleem met het coronavirus is nu zo ongrijpbaar, zo ontraceerbaar voor onze zintuigen. Het is de angst voor wat er nu met mij gaat gebeuren. Het is inmiddels iedereen wel duidelijk dat dit niet zomaar een griep is. Ik volg het nieuws, hiervan weet ik dat je besmet kan worden door hoesten, niezen, er komen dan kleine druppeltjes in de lucht. Deze druppels kun je inademen of op je handen krijgen en dan besmet raken. Toen de verdachte in mijn gezicht hoestte, voelde ik spetters in mijn gezicht. De manier waarop de verdachte mij aankeek en indringend zei dat hij het coronavirus had en dat ik het nu ook heb, laat mij niet los. Ik maak mij oprecht zorgen om mijn gezondheid en de gezondheid voor mijn gezin en collega’s. Het zal nu een onzekere tijd voor mij worden.
4.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 20 maart 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Ik heb beide agenten in hun gezicht gehoest. Het zou kunnen dat de spetters van de hoest in hun gezicht terecht zijn gekomen. Op dat moment stonden ze naast mij, want ze hadden mij vastgepakt. Tijdens het hoesten heb ik gezegd dat ik het coronavirus heb en dat zij het ook zouden krijgen.
Bewijsoverweging feit 1 primair (bedreiging met zware mishandeling)
De raadsman heeft vrijspraak van bedreiging bepleit, omdat volgens hem maar een klein percentage door het coronavirus sterft of zwaar lichamelijk letsel oploopt en de mensen die nu op de IC liggen al bijkomende gezondheidsklachten hadden. De beide politieagenten behoorden niet tot de risicogroep, aldus de raadsman.
De politierechter stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte beide politieagenten in het gezicht heeft gehoest en daarbij heeft gezegd dat hij het coronavirus heeft. Dat is een bedreiging met een besmetting met het coronavirus. De vraag is of dit juridisch gezien een bedreiging met zware mishandeling oplevert.
Bij de beoordeling of sprake is van zwaar lichamelijk letsel gelden als algemene gezichtspunten in elk geval de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051). De politierechter neemt in aanmerking dat het hier gaat om een virus waarvoor nog geen medicijn is. Bij besmetting is er naar het oordeel van de politierechter een aanmerkelijke kans (in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid; vgl. ECLI:NL:HR:2018:718) dat iemand op de intensive care terechtkomt, ook jonge en voorheen gezonde mensen, waarop de officier van justitie terecht heeft gewezen. Het is een feit van algemene bekendheid dat patiënten daar enkele weken kunnen liggen en dat er daarna, mede door die opname, nog een lange periode van herstel nodig is, waarbij het herstel soms niet volledig is. Een bedreiging met besmetting met het coronavirus is dan ook te kwalificeren als een bedreiging met zware mishandeling.
Bewijsoverweging feit 2 primair
De raadsman heeft vrijspraak van belemmering bepleit, omdat er volgens hem geen causaal verband tussen het gedrag van de verdachte en de staandehouding is. De verdachte was al staande gehouden en pas later riep hij dat hij corona had, aldus de raadsman.
Ingevolge artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering is een staandehouding gericht op het vaststellen van de identiteit van de verdachte. De politieagenten hebben de verdachte onder meer gevraagd om zijn rijbewijs, nadat zij hadden geconstateerd dat hij slingerend had gereden en dat hij, na het uitstappen, met dubbele tong sprak en onvast ter been was, maar de vaststelling van zijn identiteit heeft op dat moment niet plaatsgevonden. De verdachte heeft dit, en dus de staandehouding, belemmerd door de politieagenten in hun gezicht te hoesten, zodat feit 2 primair in zoverre kan worden bewezen.
Bewijsmiddelen feit 4
De politierechter is met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde feit van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen – als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering – kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde ter terechtzitting heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit.
De politierechter heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
5.
de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2020;
6.
het proces-verbaal rijden onder invloed van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2020076737-1, d.d. 18 maart 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 47-49).
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de politierechter de overtuiging bekomen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1. Primair
hij op 18 maart 2020 te Leiden [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- -
op korte afstand in de gezichten van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te hoesten en
- -
hierbij te roepen: “Ik heb het coronavirus, jullie nu ook”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. Primair
hij op 18 maart 2020 te Leiden opzettelijk enige handeling, gedaan door ambtenaren, te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, en [verbalisant 2], brigadier van politie Eenheid Den Haag, zijnde ambtenaren belast met het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 52 Wetboek van Strafvordering, te weten de staandehouding van hem, die [verdachte], heeft belemmerd, door
- -
op korte afstand in de gezichten van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te hoesten en
- -
hierbij te roepen: “Ik heb het coronavirus, jullie nu ook”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
4
hij op 18 maart 2020 te Leiden als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (een personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
- -
feit 1 primair: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
- -
feit 2 primair: opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren;
- -
feit 4: overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar omdat er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De straf en de bijkomende straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en ten aanzien van feit 4 tot een geldboete van 1100 euro en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 10 maanden.
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring de gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest en daarnaast een taakstraf op te leggen.
Na te melden straf en bijkomende straf zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De politierechter neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan bedreiging van twee politieagenten door hen in hun gezicht te hoesten en daarbij te zeggen dat hij het coronavirus heeft. Door dit gedrag heeft hij ook de staandehouding belemmerd.
De richtlijnen van het RIVM, die zijn bedoeld om de besmettingen met het coronavirus (COVID-19) te beperken en die vaak zijn herhaald, zijn onder andere anderhalve meter afstand houden en hoesten in de mouw. De verdachte heeft deze richtlijnen welbewust en op grove wijze geschonden: hij heeft twee politieagenten van korte afstand in hun gezicht gehoest, waarbij zij de spetters in hun gezicht hebben gevoeld. De politieagenten hebben zich ernstig bedreigd gevoeld, omdat de verdachte daarbij zei dat hij het coronavirus had en het risico op besmetting door dergelijk gedrag groot is. Zij hebben zich zorgen gemaakt over de gezondheid van zichzelf, van hun familie (één van hen heeft een zwangere vriendin) en van hun collega’s. Die onzekerheid is nog niet weg.
De politierechter rekent het de verdachte aan dat hij het heeft gemunt op politieagenten. Op dit moment blijven veel mensen binnen, maar de politie moet doorgaan met haar werk, ook op straat. Als de politie in groten getale thuis komt te zitten, zijn de gevolgen voor de samenleving niet te overzien.
Daarbij komt dat de verdachte niet is gestopt toen hij eenmaal was aangehouden. Ook in de politieauto en op het politiebureau is de verdachte doorgegaan met hoesten en opmerkingen maken over corona en het besmetten van anderen.
Al met al gaat het om een ernstige bedreiging, waarbij de verdachte zich respectloos tegenover de politie heeft gedragen. Dat is extra kwalijk, omdat hij al eerder een geldboete heeft gekregen voor belediging van een politieagent. Daarom komt alleen een gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf overweegt de politierechter dat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting uiteenlopen van geldboetes tot gevangenisstraffen van enkele maanden. Bedreigingen kunnen immers allerlei vormen aannemen. De bedreiging die de verdachte heeft gepleegd doet qua ernst niet onder voor een bedreiging door het tonen van een mes, waarvoor een taakstraf van 60 uur het uitgangspunt is, wat omgerekend een gevangenisstraf van 30 dagen is. Het werkt strafverzwarend dat de bedreiging is gepleegd tegen twee politieagenten. De politie vervult juist ook tijdens de coronacrisis een cruciale functie om de samenleving draaiende te houden.
Voorts heeft de verdachte, als verkeersdeelnemer, geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek. Op die manier heeft hij verhinderd dat kon worden vastgesteld in welke mate hij onder invloed van bepaalde stoffen verkeerde. De controle op de naleving van voorschriften in het belang van de verkeersveiligheid is daardoor ernstig bemoeilijkt.
Een dergelijk feit wordt doorgaans streng bestraft; er wordt aangesloten bij de hogere schalen van rijden onder invloed. De verdachte wist dit, want hij is in 2016 veroordeeld voor een dergelijk feit tot een taakstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Kennelijk heeft de verdachte hieruit geen lering getrokken. Daarbij komt de verdachte in 2017 en 2018 is veroordeeld voor het rijden tijdens de ontzegging van de rijbevoegdheid, eenmaal tot een taakstraf en eenmaal tot een gevangenisstraf.
Onder deze omstandigheden is de politierechter van oordeel dat een geldboete, zoals door de officier van justitie gevorderd, een gepasseerd station is en dat ook voor dit feit alleen een gevangenisstraf passend is, te weten een gevangenisstraf van 3 weken.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde en de door de politierechter in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking komen in de door de officier van justitie gevorderde straf. Daarom zal de politierechter een zwaardere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd, te weten een gevangenisstraf van tien weken. De politierechter zal van deze straf twee weken voorwaardelijk opleggen, omdat de verdachte ter terechtzitting feitelijk een bekennende verklaring heeft afgelegd én zich bereid heeft verklaard om de schade te vergoeden. Als bijkomende straf zal de politierechter, overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, een ontzegging van de rijbevoegdheid van 10 maanden opleggen.
De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding van elk € 350,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van beide vorderingen en heeft gevorderd daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen. De verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij 350 euro een redelijk bedrag vindt en bereid is de schade te vergoeden.
De politierechter acht beide vorderingen van 350 euro als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, in aanmerking genomen dat de omvang daarvan niet is betwist en vast is komen te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de politierechter tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de politierechter aan de verdachte tweemaal de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van respectievelijk [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf, bijkomende straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- -
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 184 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
De politierechter:
acht de inverzekeringstelling niet onrechtmatig;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
- -
feit 1 primair: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
- -
feit 2 primair: opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren;
- -
feit 4: overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 4 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) weken;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 2 (twee) weken, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt ten aanzien van feit 1 primair de gevangenneming ter terechtzitting van de verdachte (apart geminuteerd);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 4 tevens tot:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (tien) maanden;
Benadeelde partij [verbalisant 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [verbalisant 1] een bedrag van € 350,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [verbalisant 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Benadeelde partij [verbalisant 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [verbalisant 2] een bedrag van € 350,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [verbalisant 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Bijkomende beslissingen
De politierechter verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De politierechter geeft aan de verdachte kennis dat deze binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis.
(enz.)