Rov. 1.1–1.4 van het bestreden arrest. Zie ook de rov. 2.1–2.11 van het vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage van 9 april 2008.
HR, 21-10-2011, nr. 10/01458
ECLI:NL:HR:2011:BT8834
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-10-2011
- Zaaknummer
10/01458
- Conclusie
Mr. Keus
- LJN
BT8834
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT8834, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT8834
ECLI:NL:PHR:2011:BT8834, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT8834
- Vindplaatsen
JAF 2007/19 met annotatie van Van der Meijden
Uitspraak 21‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Invordering door Staat van verbeurde bestuurlijke dwangsommen. Verzet tegen dwangbevel.
21 oktober 2011
Eerste Kamer
10/01458
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
EUROPE METALS B.V.,
gevestigd te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Europe Metals en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 285462/HA ZA 07-1165 van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 juli 2007 en 9 april 2008;
b. het arrest in de zaak 200.006.599/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 december 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Europe Metals beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Europe Metals mede door mr. P.A. Fruytier, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Europe Metals in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 oktober 2011.
Conclusie 16‑09‑2011
Mr. Keus
Partij(en)
Conclusie inzake:
Europe Metals B.V.
(hierna: Europe Metals)
eiseres tot cassatie
tegen
de Staat der Nederlanden (de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer)
(hierna: de Staat)
verweerder in cassatie
Het gaat in deze zaak om het verzet van Europe Metals tegen een dwangbevel waarbij de Staat de (volgens de Staat) door Europe Metals verbeurde (bestuurlijke) dwangsom invordert. In het bijzonder is aan de orde of van overtreding van de last onder dwangsom sprake is.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
Bij besluit van 28 juni 2004 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) aan Europe Metals een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat Europe Metals zich met onmiddellijke ingang dient te onthouden van het overbrengen van afvalstoffen zonder kennisgeving, vergunning en/of schriftelijke toe- of instemming, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding met een maximum van € 200.000,- (hierna: de last)2.. Europe Metals heeft tegen de last geen rechtsmiddel ingesteld.
1.2
Op 8 juni 2006 hebben de Belgische milieu-autoriteiten te Zeebrugge een container van Europe Metals geopend voor controle. Zij hebben geconstateerd dat Europe Metals voornemens was zonder de daartoe op grond van de EVOA3. vereiste toestemming een container met afval van koper vermengd met door olie doordrenkt papier afkomstig van transformatoren naar China uit te voeren. De bevindingen van de Belgische autoriteiten zijn vastgelegd in een brief van 14 juni 2006 aan Europe Metals4., voor zover van belang inhoudende:
‘(…) Tijdens de controle werd vastgesteld dat de container geladen is met shredder en afval van koper vermengd met door olie doordrenkt papier (vermoedelijk afkomstig van transformatoren).
(…)
Volgende onregelmatigheden zijn vastgesteld:
- —
foutief gebruik van houderschapsverklaring en foutieve vermelding van aard van lading of houderschapsverklaring. Gezien de aard van de lading mag deze niet beschouwd worden als een groene-lijst afvalstof. (…)
De aanwezigheid van met olie doordrenkt papier maakt dat puntje a) (van de inleidende zin5. van bijlage II bij de EVOA; LK) van toepassing is. De vermelding GA120 en de euralcode 170401 is niet van toepassing op de lading van de container (…). Dit afval moet beschouwd worden als afval niet in een lijst opgenomen. De euralcode 170409* is eerder van toepassing. (…)’
De Belgische autoriteiten hebben vervolgens de terugzending van de container naar het bedrijf van Europe Metals te Heeze bevolen.
1.3
De container is op 20 juli 2006 (in Heeze) door opsporingsambtenaren van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost en de VROM-inspectie geïnspecteerd. (Bijzonder) opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft in het daarvan opgemaakte proces-verbaal6. — voor zover van belang — het volgende verklaard:
‘(…) De verzegeling is met mijn toestemming van de container verwijderd waarna de container is geopend. Ik, verbalisant, zag dat er een olieachtige vloeistof uit de container droop. Ik, verbalisant, zag dat tijdens het openen van de container snippers oliehoudend papier uit de container vielen. (…) Hierna zijn de afvalstoffen uit de container gestort op een vloeistof dichte vloer waarna de volledige partij afvalstoffen duidelijk zichtbaar was. Ik zag dat de partij hoofdzakelijk bestond uit afvallen van koperenband omwikkeld met oliehoudend papier. Ook zag ik dat er rollen met koperdraad/platen welke tussen de lagen/wikkelingen in oliehoudend papier bevatten, koperen ronde kernen welke waren omwikkeld met oliehoudend papier, aansluitkabels welke oliehoudend papier bevatte, een enkele koperen buis. Tevens zag ik dat door de gehele partij losse stukken oliehoudend papier aanwezig waren. (…) Ik, verbalisant, beoordeelde deze partij zodanig dat hier geen sprake meer was van een afvalstof die met Euralcode 17.04.01 (koper, brons en messing) onder code GA 120 (afval en restanten van koper) van de Bijlage II Groene lijst van afvalstoffen van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (EVOA) kon worden overgebracht. Ik heb deze partij beoordeeld als een afvalstof waarop de Euralcode 17.04.09* (metaalafval dat met gevaarlijke stoffen is verontreinigd) eerder van toepassing is en die niet in de bijlage II, III of IV van de EVOA is opgenomen omdat deze partij met koperafval dermate met andere stoffen was verontreinigd dat de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat ze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komen en/of terugwinning van de afvalstoffen op milieuverantwoorde wijze onmogelijk wordt. Hierdoor mogen de afvalstoffen of deze nu opgenomen zijn op de groene lijst of niet, niet als afvalstoffen van de groene lijst worden vervoerd. Ik, verbalisant, constateerde dat voor de overbrenging van deze afvalstoffen naar China artikel 17, 8e lid van de EVOA van toepassing is en dat het bedrijf Europe Metals B.V. vóór de overbrenging van deze afvalstoffen naar China een kennisgevingsprocedure overeenkomstig artikel 15 van de EVOA had moeten volgen. Ik stelde vast aan de hand van de begeleidende formulieren dat door het bedrijf Europe Metals B.V. geen kennisgevingsprocedure was gevolgd.
Door (…) werd mij medegedeeld dat het bedrijf Europe Metals B.V. het niet eens is met deze zienswijze omdat zij het oliehoudend papier zien als een inherente vervuiling van het koperafval en dat derhalve het kan worden ondergebracht onder Euralcode 17.04.01 en de code GA 120 van de groenelijst van afvalstoffen EVOA.
Hierop is besloten de partij te bemonsteren ter vaststelling van de mate van vervuiling van de partij afvalstoffen. (…)’
1.4
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft een analyse van de monsters uitgevoerd. In het rapport van het NFI van 13 september 2006, met als onderwerp ‘PCB-analyse’7., is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
‘De bemonstering betrof een partij papier en schroot afkomstig van transformatoren: verontreinigd met mogelijk PCB-houdende, olie.
(…)
Papier en metaal zijn volgens verschillende methoden bemonsterd.’
De conclusie van het rapport luidt:
- ‘1.
De olie van monster [1a] en monster [4] bestaat uit een transformatorolie.
- 2.
Voor geen van de monsters overschrijdt het PCB-gehalte de grenswaarde (…).’
1.5
Bij brief van 26 oktober 20068. heeft de Staatssecretaris onder meer op grond van het voorgaande, onder verwijzing naar de inleidende zin9. van de groene lijst van afvalstoffen, bijlage II bij de EVOA, aan Europe Metals meegedeeld dat de lading van de container niet mag worden aangemerkt als groene-lijststof. De Staatssecretaris heeft om die reden aangenomen dat de last is overtreden en heeft van Europe Metals betaling van € 10.000,- binnen 30 dagen gevraagd.
1.6
Bij brief van 9 november 200610. heeft de raadsman van Europe Metals betwist dat Europe Metals de last heeft overtreden.
1.7
Bij brief van 20 december 2006 heeft de Staatssecretaris zijn standpunt gehandhaafd en Europe Metals aangemaand tot betaling. Deze is uitgebleven.
1.8
Op 5 februari 2007 heeft de Staatssecretaris een dwangbevel ten laste van Europe Metals11. uitgevaardigd, strekkende tot betaling van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en explootkosten. Het dwangbevel is op 22 februari 2007 aan Europe Metals betekend12..
1.9
Met ingang van 22 februari 2007 is de handhavingsbevoegdheid met betrekking tot afvalstoffen van de Staatssecretaris naar de minister van VROM overgegaan13..
1.10
Bij inleidende dagvaarding van 3 april 2007 heeft Europe Metals verzet gedaan bij de rechtbank 's‑Gravenhage. Zij heeft gevorderd dat de rechtbank haar tot goed opposante en haar verzet tegen het dwangbevel gegrond zal verklaren, alsmede het dwangbevel zal vernietigen, althans het dwangbevel zal verminderen tot een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
1.11
Aan deze vordering heeft Europe Metals ten grondslag gelegd dat de uitvoer van de in de container aanwezige afvalstoffen niet als een overtreding van de last valt aan te merken, althans dat voor Europe Metals destijds niet kenbaar was dat de uitvoer van de in de container aanwezig partij afval vooraf moest worden gemeld14..
1.12
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.13
Bij tussenvonnis van 4 juli 2007 is een comparitie van partijen gelast, die op 8 oktober 2007 heeft plaatsgevonden.
1.14
Bij eindvonnis van 9 april 200815. heeft de rechtbank de vordering afgewezen en het verzet ongegrond verklaard. Met betrekking tot de vraag of de voorgenomen uitvoer naar China van de in de container aanwezige afvalstoffen als een overtreding van de last moet worden aangemerkt, heeft de rechtbank overwogen dat onbestreden is dat de partij transformatorafval in de container bestond uit 94% koperafval, omwikkeld met in olie gedrenkt papier dat de overige 6% van de lading uitmaakte. Voorts heeft de rechtbank als vaststaand aangemerkt dat Europe Metals niet vooraf kennis heeft gegeven van het transport van de container naar China, zodat het bevoegde gezag daarvoor dan ook geen toestemming heeft verleend. Het koperafval is op zichzelf een groene-lijststof, die zonder voorafgaande kennisgeving of vergunning naar China mag worden uitgevoerd. Naar de rechtbank voorts heeft gereleveerd, is de olie blijkens het NFI-rapport transformatorolie, die op zichzelf een oranje-lijststof is die niet zonder zodanige kennisgeving mag worden uitgevoerd (de rov. 4.3 en 4.3.1). In rov. 4.3.4 heeft de rechtbank de Staat gevolgd in zijn standpunt dat in dit geval geen sprake is van de door Europe Metals gestelde inherente verontreiniging, omdat het niet alleen gaat om aan het koperafval zelf klevende olie(resten), maar ook om in olie gedrenkt papier. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een afvalstof op zichzelf, waarbij het niet zozeer gaat om het papier als wel om de olie. Uit het NFI-rapport blijkt dat aan het koper ook nog wat olieresten kleefden. De hoeveelheid olie die uit de container lekte, zat echter niet aan het metaal gekleefd, maar kwam uit de 6% papier in de container. Er was dus zowel sprake van aan het koper klevende olieresten als van oliehoudend papier, zodat gesproken kan worden van een mengsel van (in casu twee) afvalstoffen. Dat het papier, net als het koperafval, afkomstig is uit de transformatoren en oorspronkelijk om het koper was gewikkeld, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het bedoelde mengsel staat niet op de groene lijst, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet zonder voorafgaande kennisgeving naar China mocht worden geëxporteerd. De rechtbank heeft ten aanzien van het betoog van Europe Metals dat de aanwezigheid van enig oliehoudend papier in een partij koperafval van transformatoren onvermijdelijk is, overwogen dat in dit geval 6% van de lading van de container bestond uit oliehoudend papier dat zich los van het koperafval in de container bevond en zoveel olie bevatte dat die uit de container droop. Van een zodanig geringe verontreiniging van de partij koperafval dat die als niet-relevant voor de toepassing van de geldende milieuregelgeving kan worden aangemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het gegeven dat het PCB-gehalte van de olie onder de grenswaarde lag, achtte de rechtbank niet beslissend voor de vraag of van een overtreding van de last sprake is. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat Europe Metals de last heeft overtreden door de container zonder voorafgaande kennisgeving naar China te willen uitvoeren, zodat Europe Metals van rechtswege een dwangsom van € 10.000,- heeft verbeurd. Behoudens feiten en omstandigheden die maken dat de invordering als misbruik van executiebevoegdheid moet worden aangemerkt, is de Staat, nog steeds volgens de rechtbank, bevoegd deze dwangsom in te vorderen (rov. 4.3.5). Hoewel vóór het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna ook HvJ EG) van 21 juni 200716. (Omni Metal Service), C-259/05, LJN: BB2553, Jurispr. 2007, p. I-4945, AB 2007, 325, m.nt. J.R.C. Tieman, JM 2007, 115, m.nt. M.A.G. Welschen, nog niet volstrekt duidelijk was onder welk regime mengsels van afvalstoffen vielen, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat invordering van de verbeurde dwangsom in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geoordeeld. Het ging in dat arrest om partijen afval die bestonden uit meerdere afvalstoffen die ieder voor zich wel, maar als mengsel niet op de groene lijst stonden. Dat geval doet zich naar het oordeel van de rechtbank in casu niet voor, nu transformatorolie op de oranje lijst staat. De rechtbank heeft ten slotte geen grond gezien om de Staat het recht te ontzeggen de verbeurde dwangsom volledig in te vorderen (rov. 4.4).
1.15
Bij exploot van 14 mei 2008 heeft Europe Metals bij het hof 's‑Gravenhage hoger beroep tegen het vonnis van 9 april 2008 ingesteld. Zij heeft drie grieven tegen het door haar bestreden vonnis aangevoerd. De Staat heeft de grieven gemotiveerd bestreden.
1.16
Nadat partijen de zaak ter zitting van 21 september 2009 hebben doen bepleiten, heeft het hof bij arrest van 22 december 200917. het (eind)vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.17
Europe Metals heeft tijdig18. beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun respectieve standpunten schriftelijk doen toelichten, en vervolgens nog gere- en gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Europe Metals heeft één cassatiemiddel voorgesteld. Dat middel omvat vijf onderdelen. De klachten stellen ter discussie of het hof in de rov. 5–6 van het bestreden arrest met juistheid en voldoende gemotiveerd tot het oordeel is gekomen dat zich in dit geval de situatie als bedoeld in de inleidende zin onder a van bijlage II bij de EVOA voordeed19..
2.2
Op 6 mei 1994 is de EVOA in werking getreden20.. De EVOA vormt onder meer de implementatie van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan21.. De EVOA is van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen die voor definitieve verwijdering of voor nuttige toepassing zijn bestemd. Het bij de EVOA ingestelde systeem van toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen tussen de lidstaten is ingevoerd om de kwaliteit van het milieu te behouden, te beschermen en te verbeteren, en strekt ertoe de bevoegde autoriteiten in staat te stellen alle maatregelen te treffen die nodig zijn voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu22.. Het ingestelde systeem van controle en toezicht heeft niet alleen tot doel het milieu in de lidstaten te beschermen, maar tevens in derde landen waarnaar de afvalstoffen vanuit de lidstaten worden vervoerd23.. De EVOA verplicht de lidstaten op onderdelen tot nadere regelgeving. Ter uitvoering daarvan zijn in Nederland bij wet van 21 april 199424. enkele bepalingen (art. 10.44a-10.44e) in een nieuwe titel (titel 10.5A) van de Wet milieubeheer opgenomen. Bij wet van 21 juni 200125. zijn deze bepalingen (tot art. 10.56–10.60) en is deze titel (tot titel 10.7) vernummerd.
2.3
Voor het overbrengen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen kent de EVOA een kennisgevingsprocedure en een begeleidend document26.. Voor overbrenging van afval voor nuttige toepassing geldt op onderdelen een aangepaste procedure27.. In de EVOA worden afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing op grond van hun schadelijke eigenschappen onderverdeeld in drie categorieën: niet-gevaarlijke afvalstoffen (‘groene-lijstafvalstoffen’; bijlage II), semi-gevaarlijke afvalstoffen (‘oranje-lijstafvalstoffen’; bijlage III) en gevaarlijke afvalstoffen (‘rode-lijstafvalstoffen’; bijlage IV). De ‘kleur’ van de lijst bepaalt welke procedure moet worden gevolgd. De procedures die gelden voor de verschillende categorieën worden zwaarder naar de mate van de schadelijkheid van de desbetreffende categorie (naarmate de afvalstof ‘roder kleurt’). Groene-lijststoffen zijn aan beperkte controles onderworpen. Voor groene-lijststoffen geldt de kennisgevingsprocedure in het algemeen niet, omdat ervan wordt uitgegaan dat deze afvalstoffen, als zij nuttig worden toegepast, geen risico voor het milieu vormen. Voor vervoer van oranje- en rode-lijststoffen is daarentegen impliciete c.q. expliciete toestemming vereist28.. De codering op de lijsten is gelijk aan de OESO-codering29.. De codering bestaat uit twee letters: (één voor de lijst: ‘Green’ (groen), ‘Amber’ (oranje) of ‘Red’ (rood) en één voor de categorie afvalstoffen: A, B, C en verder) gevolgd door drie cijfers voor de betrokken rubriek.
2.4
Met ingang van 15 juli 2007 is Verordening 259/93 vervangen door Verordening 1013/200630.. De nieuwe EVOA beoogt een verdergaande harmonisatie van de regelgeving van de lidstaten en een verankering van de eerdere jurisprudentie van het HvJ EG (inmiddels het Hof van Justitie van de Europese Unie, bij verkorting HvJ EU)31.. Voorts zijn daarin recente ontwikkelingen in het internationale recht verwerkt. Met de inwerkingtreding van Verordening 1013/2006 zijn de oude oranje en de oude rode lijst opgegaan in één lijst met afvalstoffen waarvoor de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming geldt: de nieuwe oranje lijst (bijlage IV)32..
2.5
Onderdeel 1 is gericht tegen de rov. 5 en 6. Daarin heeft het hof geoordeeld:
- ‘5.
Afvalstoffen en restanten van koper zijn een groene-lijststof (Bijlage II, GA 120). Zij mogen evenwel ingevolge de aanhef van Bijlage II niet als zodanig worden vervoerd, indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat ze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komen. In het onderhavige geval staat tussen partijen vast dat de afvalstoffen die Europe Metals wenste uit te voeren, afkomstig waren van transformatoren. Bij het koper bevond zich tevens een hoeveelheid uit transformatoren afkomstig papier- en olieafval. Olieafval, niet geschikt voor het oorspronkelijke gebruik, is onder AC 030 vermeld in Bijlage III bij de EVOA (de oranje lijst). Europe Metals heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat het olieafval dat zich in de container bevond, zonder nadere bewerking geschikt was voor het oorspronkelijke gebruik. Dat het onderhavige olieafval als gevaarlijk moet worden beschouwd, volgt tevens uit de bij Beschikking 94/904 van de Raad van de Europese Gemeenschappen vastgestelde lijst van gevaarlijke afvalstoffen in de zin van Richtlijn 91/689/EEG, waarnaar in artikel 1, derde lid, onder c, van de EVOA wordt verwezen als grondslag voor de behandeling van groene-lijststoffen als waren zij opgenomen in de oranje of de rode lijst. In bedoelde lijst van gevaarlijke stoffen worden onder nummer 1303 afval van olie en andere vloeistoffen voor isolatie en warmteoverdracht als gevaarlijke afvalstoffen in de zin van Richtlijn 91/689/EEG vermeld. Door de Staat is onbetwist gesteld dat afvalolie uit transformatoren daaronder valt.
- 6.
Het hof komt nu toe aan de vraag of het koperafval in de container zodanig met bovenbedoelde transformatorolie was verontreinigd, dat de inhoud van de container voor opname op de oranje lijst in aanmerking komt. Anders dan Europe Metals naar voren brengt, is het hof van oordeel dat de Staatssecretaris gelet op de verklaring van [verbalisant 1], weergegeven in rechtsoverweging 1.3, met juistheid heeft vastgesteld dat door de verontreiniging van de partij met olie en oliehoudend papier de risico's zodanig waren toegenomen dat de partij voor opname op een andere dan de groene (de oranje) lijst in aanmerking kwam. Anders dan Europe Metals heeft aangevoerd, doet de afwezigheid van PCB's boven de daarvoor vastgestelde grens daaraan niet af, aangezien, zoals in rechtsoverweging 5 is overwogen, alle afvalolie uit transformatoren als gevaarlijk moet worden aangemerkt. Bovendien heeft Europe Metals de overweging van de rechtbank dat 6% van de lading uit oliehoudend papier bestond, niet bestreden. Het hof acht dat een zodanige hoeveelheid dat niet meer van een zodanig geringe en ondergeschikte verontreiniging sprake is, dat deze als irrelevant voor de toepassing van de aanhef van Bijlage II moet worden aangemerkt. Voorts acht het hof in het bijzonder de constatering van belang dat er olie uit de container droop, een omstandigheid die naar van algemene bekendheid is tot bodemverontreiniging kan leiden. Europe Metals heeft ten slotte nog aangevoerd dat het lekken van olie is veroorzaakt doordat de container lange tijd in de zon heeft gestaan, maar deze omstandigheid dient voor risico van Europe Metals als exporteur te komen.’
2.6
Het onderdeel klaagt dat, voor zover het hof met het bestreden oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat het enkele feit dat bij een op de groene lijst voorkomende afvalstof een stof is aangetroffen die (op zichzelf genomen) als gevaarlijke stof kwalificeert, reeds voldoende is om aan te nemen dat de risico's zodanig zijn toegenomen dat de op de groene lijst voorkomende afvalstof voor opname op de oranje lijst in aanmerking komt, het hof van een onjuiste rechtsopvatting heeft blijk gegeven. Ingevolge de aanhef van de groene lijst is van een voor opname op de oranje lijst in aanmerking komende afvalstof pas sprake, indien de op de groene lijst voorkomende stof dermate met de andere (in dit geval op zichzelf genomen gevaarlijke) stof is verontreinigd dat de risico's aan de op de groene lijst voorkomende stof dermate zijn toegenomen dat deze afvalstof voor opname op de oranje lijst in aanmerking komt. Volgens het onderdeel is de enkele aanwezigheid van een (op zichzelf genomen) gevaarlijke stof bij een op de groene lijst voorkomende afvalstof dus onvoldoende.
2.7
De klacht mist feitelijke grondslag. Het bestreden oordeel kan niet anders worden uitgelegd dan dat het enkele feit dat bij de op de groene lijst opgenomen afvalstof een stof was aangetroffen die (op zichzelf) als gevaarlijke stof kwalificeert, niet volstond voor de conclusie dat de risico's zodanig waren toegenomen dat de betrokken afvalstof voor opname op de oranje lijst in aanmerking komt. Na in rov. 5 te hebben vastgesteld dat zich bij het koperafval tevens een hoeveelheid uit transformatoren afkomstig papier- en olieafval bevond en dat het onderhavige olieafval als gevaarlijk moet worden beschouwd, heeft het hof in rov. 6 immers aan de orde gesteld en onderzocht of het koperafval zodanig met de aangetroffen transformatorolie was verontreinigd dat de inhoud van de container voor opname op de oranje lijst in aanmerking komt (de openingszin van rov. 6 luidt: ‘Het hof komt nu toe aan de vraag of het koperafval in de container zodanig met bovenbedoelde transformatorolie was verontreinigd, dat de inhoud van de container voor opname op de oranje lijst in aanmerking komt.’). Het hof heeft die vraag in rov. 6 in bevestigende zin beantwoord en heeft zich daarbij op de verklaring van [verbalisant 1], het aandeel van het oliehoudende papier als percentage van de totale inhoud van de container (6%) en (de mogelijkheid van) lekkage van de transformatorolie uit de container (en dus niet louter de aanwezigheid van de transformatorolie bij het koperafval) gebaseerd.
2.8
Onderdeel 2 klaagt dat het hof met zijn oordeel in rov. 6 dat een aandeel van 6% oliehoudend papier een zodanige hoeveelheid is dat niet meer van een zodanig geringe en ondergeschikte verontreiniging sprake is dat deze als irrelevant voor de toepassing van de aanhef van bijlage II moet worden aangemerkt, van een onjuiste rechtsopvatting heeft blijk gegeven. In het kader van de toepassing van de in de aanhef van de groene lijst neergelegde norm gaat het volgens het onderdeel immers niet erom of de andere stof in zodanig geringe en ondergeschikte mate aanwezig is dat deze irrelevant is, maar juist omgekeerd, of deze stof in zodanige mate aanwezig is dat de aan de ter overbrenging aangeboden afvalstof verbonden risico's zodanig toenemen dat deze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komt.
2.9
Het criterium zoals vervat in de inleidende zin van bijlage II bij de EVOA33. (‘(…) zij mogen niet als afvalstoffen van de groene lijst worden vervoerd indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat a) de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat ze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komen (…)’), verlangt een bepaalde mate van verontreiniging, een wel een dusdanige mate van verontreiniging dat de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat zij voor opname op de oranje of de rode lijst in aanmerking komen. Het hof heeft dit een en ander niet miskend, waar het zich in rov. 6 van een dubbele ontkenning heeft bediend. Met het oordeel dat de aangetroffen hoeveelheid oliehoudend papier zo groot is dat niet meer van een geringe, ondergeschikte en voor de toepassing van de aanhef van de bijlage irrelevante verontreiniging kan worden gesproken, heeft het hof kennelijk niet anders bedoeld dan dat die hoeveelheid oliehoudend papier (en daarmee de verontreiniging van het koperafval) zo groot is dat zij leidt tot een voor toepassing van de in de inleidende zin onder a vervatte norm toereikende toename van de aan het koperafval verbonden risico's. Het hof heeft aldus niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven.
2.10
Onderdeel 3 betoogt dat voorts/althans onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van 6% oliehoudend papier tot de conclusie leidt dat een zodanige hoeveelheid olieafval aanwezig is dat van de in de aanhef van de groene lijst bedoelde risicotoename sprake is. Volgens het onderdeel zegt de relatieve hoeveelheid oliehoudend papier immers niets over de absolute of relatieve hoeveelheid afvalolie, laat staan over de absolute of relatieve hoeveelheid — door het hof ‘in het bijzonder’ van belang geachte — afvalolie die (door de warmte van het papier had losgelaten en) uit de container droop. Daarvoor dient, nog steeds volgens het onderdeel, immers te worden onderzocht in welke mate het papier met olie is doordrenkt met afvalolie en in welke verhouding de hoeveelheid (van het papier afgescheiden) afvalolie staat tot de hoeveelheid in de container aanwezig koperafval.
2.11
Bij de beoordeling van het onderdeel stel ik voorop dat het hof zich niet louter heeft gebaseerd op de hoeveelheid oliehoudend papier als percentage van de lading van de container, maar ook op de door de Staatssecretaris overgenomen bevindingen van [verbalisant 1] en het uittreden van olie uit de container. Daarbij lijken reeds de bevindingen van [verbalisant 1] voor het hof beslissend (zie de tweede volzin van rov. 6: ‘(…) is het hof van oordeel dat de Staatssecretaris gelet op de verklaring van [verbalisant 1] (…) met juistheid heeft vastgesteld dat door de verontreiniging van de partij met olie en oliehoudend papier de risico's zodanig waren toegenomen dat de partij voor opname op een andere dan de groene (de oranje) lijst in aanmerking kwam.’). Bij die stand van zaken is het argument dat het hof aan de bevindingen van [verbalisant 1] heeft ontleend, reeds zelfstandig dragend voor zijn oordeel; hetgeen het hof over het procentuele aandeel van het oliehoudende papier als onderdeel van de lading heeft overwogen, is daaraan kennelijk ten overvloede (‘Bovendien (…)’) toegevoegd.
2.12
Overigens geldt dat het hof kennelijk van oordeel was dat de aanwezigheid van 6% oliehoudend papier (in de stukken wordt van ‘met olie doordrenkt papier’ gesproken; zie onder meer de hiervóór onder 1.5 genoemde brief van de Staatssecretaris van 26 oktober 2006) de aanwezigheid van zóveel (al dan niet nog in dat papier opgenomen) transformatorolie impliceerde, dat (ook al bedroeg de hoeveelheid afvalolie zelf geen 6% van de lading van de container) sprake was van een dermate verontreiniging van het koperafval met transformatorolie dat zich een risicotoename voordeed die toereikend was voor toepassing van het in de inleidende zin van de bijlage onder a opgenomen criterium. Kennelijk mede in dat verband heeft het hof ook de constatering van belang geacht dat er (met een inherent risico van bodemverontreiniging) olie uit de container droop, hetgeen op de aanwezigheid van vrije olie (en dus ook op de omstandigheid dat het oliehoudende papier méér dan verzadigd met olie was) wijst.
Aldus oordelend heeft het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven; dat geldt temeer waar de inleidende zin van de bijlage spreekt van ‘andere stoffen’ zonder meer (hetgeen op zichzelf ongevaarlijke stoffen insluit), terwijl de verontreinigende stof in het gegeven geval een op zichzelf gevaarlijke stof was. Een verontreiniging met een op zichzelf gevaarlijke stof zal sneller tot een relevante risicotoename zoals bedoeld in de inleidende volzin van de bijlage leiden dan een verontreiniging met een op zichzelf niet gevaarlijke stof. Daarbij komt dat de hierna te bespreken rechtspraak van het HvJ EU (EG) aanleiding geeft iedere verontreiniging, ook een verontreiniging met op zichzelf niet gevaarlijke stoffen, kritisch te bezien.
2.13
In HvJ EG 25 juni 1998 (Beside/Minister van VROM), C-192/96, LJN: AN5732, Jurispr. 1998, p. I-4029, AB 1998, 339, m.nt. Ch. Backes, JM 1998, 167, m.nt. W.Th. Douma, was naar aanleiding van een prejudiciële verwijzing door de Raad van State onder meer aan de orde of het begrip ‘stedelijk/huishoudelijk afval’ dat op de oranje lijst wordt vermeld (AD160), mede afval omvat dat hoofdzakelijk bestaat uit afvalstoffen van de groene lijst, vermengd met andere in deze lijst genoemde afvalstoffen, en voorts uit afvalstoffen van de groene lijst, vermengd met een geringe hoeveelheid aldaar niet genoemde stoffen. Het HvJ EG overwoog:
- ‘33.
Zoals immers uit de inleidende zin van de groene lijst blijkt, mogen afvalstoffen, ongeacht of zij in die lijst zijn opgenomen, niet als afvalstoffen van de groene lijst worden vervoerd indien zij dermate met andere stoffen zijn verontreinigd, dat a) de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen, dat zij voor opname in de oranje of rode lijst in aanmerking komen, of b) terugwinning van de afvalstoffen op milieuverantwoorde wijze onmogelijk wordt.
- 34.
Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord, dat het begrip ‘stedelijk/huishoudelijk afval’ dat wordt genoemd onder AD160 van de oranje lijst (…) mede omvat afval dat hoofdzakelijk bestaat uit afvalstoffen van de groene lijst (…) vermengd met andere in deze lijst genoemde categorieën afvalstoffen, en voorts uit afvalstoffen van de groene lijst, vermengd met een geringe hoeveelheid aldaar niet genoemde stoffen.’
2.14
In HvJ EG 1 maart 2007 (KVZ retec), C-176/05, LJN: BE8638, Jurispr. 2007, p. I-1721, is overwogen:
- ‘69.
Opgemerkt zij evenwel dat in de inleiding van bijlage II wordt verklaard dat afvalstoffen niet als afvalstoffen van de groene lijst mogen worden vervoerd indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat ze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komen, of terugwinning van de afvalstoffen op milieuverantwoorde wijze onmogelijk wordt. Derhalve moet worden nagegaan of de mogelijkheid dat het diermeel gespecificeerd risicomateriaal bevat, eraan in de weg staat dat dit meel wordt beschouwd als behorende tot de groene lijst.
- 70.
Zoals de advocaat-generaal in punt 122 van haar conclusie opmerkt, kan uit de veertiende overweging van de considerans van verordening nr. 259/93 worden afgeleid dat de indeling van afvalstoffen in de groene lijst berust op de overweging dat deze afvalstoffen, indien zij in het land van bestemming naar behoren nuttig worden toegepast, normaliter geen risico voor het milieu vormen. Ook al is het, zoals de advocaat-generaal in punt 123 van haar conclusie te kennen geeft, weinig waarschijnlijk dat bij de nuttige toepassing van diermeel als brandstof besmetting van dit diermeel door gespecificeerd risicomateriaal tot een tastbare verhoging van het milieurisico leidt vergeleken met niet-besmet diermeel, het staat aan de verwijzende rechter om in voorkomend geval te bepalen of in het hoofdgeding een dergelijke besmetting tot gevolg zou hebben dat het betrokken diermeel van deze groene lijst is uitgesloten.’
2.15
In vervolg daarop heeft het HvJ EG bij arrest van 21 juni 2007 (Omni Metal Service), C-259/05, LJN: BB2553, Jurispr. 2007, p. I-4945, AB 2007, 325, m.nt. J.R.C. Tieman, JM 2007, 115, m.nt. M.A.G. Welschen, overwogen:
- ‘31.
Dat de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die voorkomen op de groene lijst van afvalstoffen krachtens artikel 1, lid 3, van verordening nr. 259/93 in het algemeen buiten de controleprocedures van deze verordening valt, vindt zijn verklaring, zoals in de veertiende overweging van de considerans van die verordening is beklemtoond, in de omstandigheid dat deze afvalstoffen, indien zij in het land van bestemming naar behoren nuttig worden toegepast, normaliter geen risico voor het milieu vormen. Blijkens deze precisering is de opname van een type afvalstof op deze lijst, met als gevolg dat het bij deze verordening nr. 259/93 ingevoerde stelsel van controle en toezicht daarop niet van toepassing is, het resultaat van een voorafgaand onderzoek waarin de slotsom was bereikt dat er geen sprake was van dergelijke risico's.
- 32.
Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat het soepeler stelsel dat van toepassing is op afvalstoffen die voorkomen op die groene lijst van afvalstoffen, wat betekent dat zij in wezen niet onder de bij verordening nr. 259/93 ingestelde controle- en toezichtsprocedures vallen, in beginsel niet kan worden uitgebreid tot afvalstoffen die niet op deze lijst voorkomen.
- 33.
In het bijzonder kan de omstandigheid dat een dergelijke afvalstof is samengesteld uit twee bestanddelen die afzonderlijk genomen afvalstoffen van de groene lijst van afvalstoffen kunnen vormen, niet automatisch tot gevolg hebben dat een dergelijke samengestelde afvalstof tot deze lijst behoort. De omstandigheden waaronder de verwerking van afvalstoffen zou kunnen plaatsvinden en de eventuele milieurisico's in verband met het manipuleren ervan, zijn immers niet noodzakelijkerwijs gelijk naargelang de betrokken afvalstof een uit verschillende bestanddelen samengesteld geheel is dan wel elk van deze bestanddelen een afzonderlijke afvalstof vormt.
- 34.
In dit verband dient overigens te worden vastgesteld dat het Hof heeft geoordeeld dat een mengsel van afvalstoffen die voorkomen op de groene lijst van afvalstoffen, onder de rubriek ‘AD 160 stedelijk/huishoudelijk afval’ van de oranje lijst van verordening nr. 259/93 zou kunnen vallen, met de toevoeging dat dergelijke afvalstoffen slechts onder die groene lijst kunnen vallen indien zij gescheiden worden ingezameld en naar behoren worden gesorteerd (zie in die zin arrest Beside en Besselsen, reeds aangehaald, punten 30 en 31).
- 35.
A fortiori kan één afvalstof die bestaat in de duurzame combinatie, en niet in een toevallig mengsel, van twee op de groene lijst van afvalstoffen genoemde hoofdstoffen, niet onder die lijst vallen, tenzij die stof uitdrukkelijk op die lijst is vermeld.
- 36.
Wat de door de Commissie voorgestane benadering betreft, deze kan niet worden gevolgd.
- 37.
In de eerste plaats is deze benadering niet verenigbaar met de doelen van verordening nr. 259/93 voor zover volgens deze verordening, zoals in de punten 28 tot en met 33 van het onderhavige arrest is uiteengezet, de overbrenging van een bepaald type afvalstof slechts buiten de bij die verordening ingestelde controle- en toezichtprocedures dient te vallen wanneer dat type afvalstof op de groene lijst van afvalstoffen is opgenomen, na een voorafgaand onderzoek naar de milieurisico's in verband met de verwerking en de manipulatie ervan.
(…)
- 40.
In de derde plaats vindt de aldus door de Commissie verdedigde stelling geen steun in de tekst van verordening nr. 259/93. In het bijzonder, en anders dan de Commissie suggereert, wettigt de inleidende zin van bijlage II bij verordening nr. 259/93 niet de slotsom dat op een afvalstof die een combinatie is van twee op de groene lijst van afvalstoffen voorkomende stoffen, de voor de op die lijst genoemde afvalstoffen geldende regeling moet worden toegepast voor zover dat niet leidt tot een te groot risico voor het milieu of een milieuverantwoorde terugwinning van de verschillende betrokken stoffen onmogelijk wordt.
- 41.
Het in die inleidende zin bedoeld geval dat een gegeven afvalstof is ‘verontreinigd’ met een ‘andere’ stof, kan immers niet zonder meer gelijk worden gesteld met het geval waarin een afvalstof is samengesteld uit twee stoffen die beide daarvan wezenlijke intrinsieke bestanddelen vormen.
- 42.
Gelet op een en ander dienen de tweede en de derde vraag in die zin te worden beantwoord dat verordening nr. 259/93 aldus moet worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een samengestelde afvalstof een combinatie is van twee stoffen die beide voorkomen op de groene lijst van afvalstoffen van bijlage II bij deze verordening, niet tot gevolg heeft dat het stelsel dat bij deze regeling voor de op deze lijst voorkomende afvalstoffen is ingevoerd, van toepassing is op die samengestelde stof.’
De rechtspraak van het HvJ EU (EG) is streng. Zelfs een combinatie van op de groene lijst vermelde afvalstoffen is niet a priori aan de controle- en toezichtsprocedures van de EVOA onttrokken. Juist het tegendeel is het geval: een als zodanig niet op de groene lijst voorkomende ‘duurzame combinatie’ van twee wel op die lijst voorkomende stoffen die beide ‘wezenlijke intrinsieke bestanddelen’ van die combinatie vormen is (ongeacht de mate van risicotoename) niet aan de controle- en toezichtsprocedures van de EVOA onttrokken. Het arrest Omni Metal Service betrof overigens de uitvoer naar China van elektriciteitskabels die bestaan uit een kern van koper met een (daarvan niet gescheiden) omhulsel van pvc. Een vergelijking met de door oliehoudend papier omwikkelde koperen delen waarvan in de onderhavige zaak sprake is34., dringt zich op; alhoewel het bestreden oordeel niet daarop berust, kan men zich afvragen of ook in de onderhavige zaak niet veeleer van een duurzame combinatie dan van een incidentele verontreiniging, een en ander in de zin van het arrest Omni Metal Service, sprake is.
2.16
Onderdeel 4 klaagt dat het oordeel dat in het bijzonder de constatering van belang is dat er olie uit de container droop, dat dit een omstandigheid is die, naar van algemene bekendheid is, tot bodemverontreiniging kan leiden en dat de omstandigheid dat dit lekken (mogelijk) is veroorzaakt doordat de container lange tijd in de zon heeft gestaan, voor risico van Europe Metals komt, van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een op de groene lijst voorkomende stof die dermate verontreinigd is met een andere stof dat de aan de afvalstof verbonden risico's zodanig toenemen dat deze voor opname op de oranje (of rode) lijst in aanmerking komt, dient immers te worden gekeken naar de toestand waarin de afvalstof zich op het moment waarop deze aan de vervoerder ter overbrenging wordt aangeboden, bevindt. Voor zover het hof dit niet heeft miskend, is het oordeel van het hof volgens het onderdeel onvoldoende gemotiveerd, in het licht van
- i)
de vaststelling in rov. 1.2 dat de container op 8 juni 2006 door de Belgische milieu-autoriteiten te Zeebrugge is geopend en deze (slechts) constateerden dat in de container naast het koperafval tevens met olie doordrenkt papier aanwezig was,
- ii)
de — door de Staat onweersproken — stelling van Europe Metals dat de container pas op 18 juli 2006 uit Zeebrugge ter transport naar het bedrijfsterrein van Europe Metals is weggehaald en ter plaatse wat olie wordt geconstateerd en dat volgens de Belgische verbalisant de container waarschijnlijk als gevolg van de warmte is gaan lekken,
- iii)
de — eveneens door de Staat onweersproken — stelling van Europe Metals dat het oliehoudend papier gedurende die periode van veertig dagen als gevolg van die blootstelling aan de zon is begonnen te ‘zweten’ en als gevolg daarvan deze afvalolie uit de container is gaan druipen en
- iv)
de constatering dat er een olieachtige vloeistof uit de container droop pas op 20 juli 2006 door [verbalisant 1] is gedaan.
Het onderdeel resumeert dat uit dat samenstel van feiten niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de afvalolie pas uit de container is gaan druipen als gevolg van (uitzonderlijk) langdurige blootstelling aan de zon op het moment dat de container reeds in Zeebrugge door Europe Metals ter overbrenging was aangeboden.
2.17
Bij de beoordeling van het onderdeel stel ik voorop dat, zoals hiervóór (onder 2.11) reeds aan de orde kwam, het argument dat het hof in rov. 6 aan de bevindingen van [verbalisant 1] heeft ontleend, reeds zelfstandig dragend is voor zijn oordeel. De overweging over het druipen van olie uit de container heeft het hof (ofschoon het de constatering dat er olie uit de container droop ‘in het bijzonder van belang’ heeft geacht) daaraan kennelijk ten overvloede toegevoegd.
Overigens meen ik dat het feit dat op enig moment (en mogelijk als gevolg van de warmte) olie uit de container droop, voor het hof niet meer was dan een bevestiging van zijn conclusie dat het oliehoudende papier bij het koperafval (in de hoeveelheid waarin dat papier en de daaraan al dan niet verbonden transformatorolie waren aangetroffen) de aan dat afval verbonden risico's in een voor toepassing van het criterium van de inleidende zin van bijlage II onder a toereikende mate had doen toenemen. Voor het hof illustreerde de mogelijk gebleken olielekkage uit de container (en het daaraan inherente risico van bodemverontreiniging) de door de aanwezigheid van het oliehoudende papier uit oogpunt van milieubescherming toegenomen risico's van de lading. Dat (wellicht) slechts als gevolg van bepaalde weersomstandigheden (warmte) en na verloop van bepaalde tijd (40 dagen) olie uit de container kon druipen, doet in de kennelijke (en niet onbegrijpelijke) gedachtegang van het hof niet ter zake. Het risico dat (althans onder bepaalde weersomstandigheden en na bepaalde tijd) olie uit de lading zou lekken (met het daaraan inherente risico van bodemverontreiniging) was reeds van stonde af aan aanwezig en (mede) daarop (en niet op de feitelijke verwerkelijking van dat risico) berustte de toepassing van het criterium van de openingszin van bijlage II onder a. Daarbij heeft het hof ten slotte nog overwogen dat de omstandigheid dat het lekken van de olie is veroorzaakt doordat de container lange tijd in de zon heeft gestaan, voor risico van Euro Metals als exporteur dient te komen. Daarmee heeft het hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat risico's die mede afhankelijk zijn van weeromstandigheden bij de toepassing van het criterium van de inleidende zin van bijlage II onder a niet buiten beschouwing kunnen blijven. Aldus oordelende heeft het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven en heeft het zijn oordeel evenmin ontoereikend gemotiveerd.
2.18
Onderdeel 5 klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat van algemene bekendheid is dat de omstandigheid dat olie uit een container druipt tot bodemverontreiniging kan leiden. Het is volgens het onderdeel geen feit van algemene bekendheid dat iedere soort olie ook (zonder meer) tot bodemverontreiniging leidt. Dat is immers niet alleen afhankelijk van de soort olie, de eigenschappen daarvan en de hoeveelheid in de container aanwezige olie, maar ook van de mate waarin de olie vanuit de container in de grond druipt. Ook voor zover het hof met dat oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat het een feit van algemene bekendheid is dat afvalolie die kwalificeert als een gevaarlijke stof in de zin van Richtlijn 91/689/EEG bij lekkage uit een container tot bodemverontreiniging leidt, heeft het hof zulks miskend. Bovendien heeft het hof volgens het onderdeel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het enkele feit dat een oliesoort uit een container lekt, nog niet tot de conclusie kan leiden dat als gevolg daarvan bodemverontreiniging kan ontstaan. Daarvoor is immers eveneens vereist dat de container wordt vervoerd van en naar een locatie waar geen (enkele) adequate maatregel ter voorkoming van bodemverontreiniging is getroffen. Het is (bovendien) van algemene bekendheid dat op locaties waar vandaan en waar naartoe ter professionele verwerking olie of oliehoudende (afval)stoffen worden vervoerd, voorzorgsmaatregelen in de vorm van (onder andere) vloeistofdichte vloeren worden getroffen, waarmee bodemverontreiniging als gevolg van het (onverhoopt) lekken van olie uit die containers wordt voorkomen. Althans heeft het hof volgens het middelonderdeel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd bij gebreke van enige vaststelling van:
- i)
de soort olie,
- ii)
de eigenschappen daarvan,
- iii)
de in de container aanwezige hoeveelheid olie, iv) de mate waarin de olie uit de container droop,
- v)
de aan- of afwezigheid van (enige vorm van) genoemde voorzorgsmaatregelen.
2.19
Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Het hof heeft niet overwogen dat lekkage van iedere soort olie ook (zonder meer) tot bodemverontreiniging leidt en evenmin dat zulks het geval is als het afvalolie betreft die als gevaarlijke stof in de zin van Richtlijn 91/689/EEG moet worden gekwalificeerd. Het hof heeft niet meer overwogen dan dat een olielekkage zoals die zich in het gegeven geval heeft voorgedaan tot bodemverontreiniging kan leiden. Mede gelet op het criterium van de inleidende zin van bijlage II onder a, bij de toepassing waarvan het aankomt op de vraag of sprake is van een toename van de risico's die aan de groene-lijststof zijn verbonden, houdt de bestreden overweging stand, ook als in aanmerking wordt genomen dat het van de soort, de hoeveelheid en de eigenschappen van de weggelekte olie zal afhangen of en in welke mate daadwerkelijk bodemverontreiniging zal optreden. Daarbij moet overigens worden bedacht dat, naar het hof ook als vaststaand heeft aangenomen, de uit de container lekkende olie afvalolie uit transformatoren was en dat de bestreden overweging niet op iedere soort olie maar op transformatorolie betrekking heeft (‘(…) dat er olie uit de container droop, een omstandigheid die naar van algemene bekendheid is tot bodemverontreiniging kan leiden’); het is een feit van algemene bekendheid dat transformatorolie soms (sterk verontreinigende) PCB's bevat, hetgeen (althans zolang de aanwezigheid van PCB's niet was uitgesloten35.) eveneens aan vervoer van het daarmee verontreinigde koperafval als groene-lijststof in de weg stond. De bestreden overweging houdt eveneens stand als wordt bedacht dat op locaties waarvandaan en waarnaartoe olie of oliehoudende afvalstoffen ter professionele verwerking worden vervoerd, voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van bodemverontreiniging als gevolg van lekken van olie uit containers plegen te worden getroffen; juist het feit dat een uit oogpunt van milieubescherming verantwoorde wijze van verwerking van olie of oliehoudende afvalstoffen voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van bodemverontreiniging pleegt te impliceren, bevestigt dat — zoals het hof heeft overwogen — olielekkage tot bodemverontreiniging kan leiden. Het is (mede) dat risico dat zich in de onderhavige zaak verzet tegen toepassing van het groene-lijstregime, krachtens welk regime de controle- en de toezichtsprocedures van de EVOA toepassing missen. Het bestreden oordeel geeft niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk en is evenmin ontoereikend gemotiveerd.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑09‑2011
Prod. 5 bij de inleidende dagvaarding. De last is gebaseerd op (het inmiddels — per 1 oktober 2010 — vervallen) art. 18.7 Wet milieubeheer jo (het inmiddels — per 1 juli 2009 — gewijzigde) art. 5:32 Awb en is opgelegd om herhaling van overtreding van art. 26 lid 1 Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG 1993, L 30/1–28, nadien gewijzigd en inmiddels ingetrokken door Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, PbEU 2006, L 190, 1-98, nadien gewijzigd) (hierna: EVOA) jo (het inmiddels — per 12 juli 2007 — gewijzigde) art. 10.60 Wet milieubeheer te voorkomen.
Zie voetnoot 2.
Prod. 3 bij conclusie van antwoord in oppositie; alleen aanwezig in het dossier van Europe Metals.
Die inleidende zin luidt: ‘Of afvalstoffen nu op deze lijst zijn opgenomen of niet, zij mogen niet als afvalstoffen van de groene lijst worden vervoerd indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat a) de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat ze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komen, of b) terugwinning van de afvalstoffen op milieuverantwoorde wijze onmogelijk wordt.’
Prod. 10, p. 12–15 (doorlopende nummering), bij de conclusie van antwoord in oppositie; alleen aanwezig in het dossier van Europe Metals.
Prod. 7 bij de inleidende dagvaarding.
Prod. 6 bij de inleidende dagvaarding.
Zie voetnoot 5.
Prod. 8 bij de inleidende dagvaarding.
Prod. 2 bij de inleidende dagvaarding.
Prod. 1 bij de inleidende dagvaarding.
Rov. 2.11 van het vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage van 9 april 2008; zie ook de conclusie van antwoord in oppositie onder 1.1.
Rov. 3.2 van het vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage van 9 april 2008.
In rov. 4.4 wordt als datum van het arrest kennelijk abusievelijk 14 maart 2007 genoemd.
De cassatiedagvaarding is op 22 maart 2010 uitgebracht.
Zie ook de schriftelijke toelichting van de mrs. Van der Voort Maarschalk en Fruytier onder 3.1.
Zie voor de voorgeschiedenis van de EVOA A.M.E. Veldkamp, Overbrengen van afvalstoffen (1998), p. 62–71.
Vgl. de eerste overweging van de considerans van de EVOA. Zie ook Th.G. Drupsteen, Grensoverschrijdend vervoer van afval, een tussenstand van de jurisprudentie, M&R 1997-6, p. 129–134, in het bijzonder p. 129, l.k..
Vgl. de zesde en negende overweging van de considerans van de EVOA. Zie ook HvJ EG 28 juni 1994 (Europees Parlement/Raad), C-187/93, LJN: BF4931, Jurispr. 1994, p. I-2857, punt 18, en HvJ EG 21 juni 2007 (Omni Metal Service), C-259/05, LJN: BB2553, Jurispr. 2007, p. I-4945, AB 2007, 325, m.nt. J.R.C. Tieman, JM 2007, 115, m.nt. M.A.G. Welschen, punt 29.
Zie de elfde en de twaalfde overweging van de considerans van de EVOA. Zie ook HvJ EG 21 juni 2007 (Omni Metal Service), C-259/05, LJN: BB2553, Jurispr. 2007, p. I-4945, AB 2007, 325, m.nt. J.R.C. Tieman, JM 2007, 115, m.nt. M.A.G. Welschen, punt 30.
Stb. 1994, 311.
Stb. 2001, 346.
Zie de art. 3–5.
Zie de art. 6–10.
A.M.E. Veldkamp, Overbrengen van afvalstoffen (1998), p. 78–80.
Voetnoot 1 onder bijlage II. Zie ook A.M.E. Veldkamp, Overbrengen van afvalstoffen (1998), p. 78.
Zie ook voetnoot 2.
E.T. Sillevis Smitt, EVOA in vogelvlucht, TO 2010/1, p. 3–10, in het bijzonder p. 1, l.k., en p. 10, r.k..
E.T. Sillevis Smitt, EVOA in vogelvlucht, TO 2010/1, p. 3–10, in het bijzonder p.10, r.k..
De inleidende zin is toegevoegd bij Beschikking 94/721/EG van de Commissie van 21 oktober 1994 tot aanpassing, overeenkomstig artikel 42, lid 3, van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, PbEG 9 november 1994, L 288/36–46.
Zie het proces-verbaal van [verbalisant 1], hiervóór (onder 1.3) geciteerd: ‘Ik zag dat de partij hoofdzakelijk bestond uit afvallen van koperen band omwikkeld met oliehoudend papier. Ook zag ik dat er rollen met koperdraad/platen welke tussen de lagen/wikkelingen in oliehoudend papier bevatten, koperen ronde kernen welke waren omwikkeld met oliehoudend papier, aansluitkabels welke oliehoudend papier papier bevatte, een enkele koperen buis.’
Dat in het gegeven geval NFI-onderzoek eerst achteraf heeft aangetoond dat het PCB-gehalte de grenswaarde niet overschreed, neemt mijns inziens niet weg dat Euro Metals reeds in verband met het (niet bij voorbaat uitgesloten) risico van de aanwezigheid van PCB's niet zonder meer voor vervoer van het koperafval als groene-lijststof had mogen kiezen.