HR, 04-01-2011, nr. 09/02673
ECLI:NL:HR:2011:BN9301
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-01-2011
- Zaaknummer
09/02673
- LJN
BN9301
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BN9301, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BN9301
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Noodweerexces. HR herhaalt de relevante overwegingen t.a.v. de aan een beroep op noodweerexces te stellen eisen uit HR LJN BC6794. In zijn overwegingen heeft het hof miskend dat een beroep op noodweerexces ook nog mogelijk is nadat een noodweersituatie is beëindigd.
4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/02673
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 juni 2009, nummer 22/006681-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Scheveningen" te 's-Gravenhage.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van een in hoger beroep gedaan beroep op noodweerexces.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 27 oktober 2005 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, [slachtoffer] met een staaf op het hoofd geslagen en (vervolgens) de handen op de nek en/of hals van [slachtoffer] gedrukt en de handen en voeten van [slachtoffer] vastgebonden en/of [slachtoffer] tegen het hoofd geschopt of getrapt en een stuk textiel om de hals van [slachtoffer] geknoopt en een stuk textiel in de mond van [slachtoffer] gestopt en geweld op de borstkas van [slachtoffer] uitgeoefend en [slachtoffer] met een mes, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.3. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2008 overgelegde pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Noodweer/noodweerexces.
De verdediging handhaaft voorts het beroep op noodweer c.q. noodweerexces (nr. 46 e.v. pleitnotitie eerste aanleg). De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat zich in het dossier geen stukken bevinden die de verklaring van [betrokkene 1] dat zij in de woning van [slachtoffer] werd aangevallen ondersteunen. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de bijtwond in haar vinger is toegebracht "in de aanval". Dit oordeel geeft blijk van een wel zeer onwelwillende lezing en interpretatie van het dossier. [Slachtoffer] was een beer van een vent en [betrokkene 1] is een tengere vrouw. Onaannemelijk is dat zo'n kolos zich zonder slag of stoot heeft laten overmeesteren door [betrokkene 1]. Integendeel, een worsteling tussen die twee, waarbij [betrokkene 1] het onderspit dreigde te delven is alleen al op grond van de lichaamsgrootte zeer aannemelijk. Bepaald onwaarschijnlijk is dat [slachtoffer] slechts een verdedigende bijtwond heeft kunnen toebrengen aan [betrokkene 1].
Ook de verwerping van het beroep op noodweerexces deugt niet. De omstandigheid dat cliënt zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft gezocht door zich naar diens woning te begeven, miskent dat hij dit eerst deed nadat hij te hulp was geroepen door [betrokkene 1]. Het was zijn zedelijke plicht een vrouw in nood, zijn ex-vrouw én de moeder van zijn kinderen, te hulp te snellen.
Ook de overweging dat niet gebleken is van een dermate hevige gemoedsbeweging die noodweer c.q. noodweerexces zou kunnen rechtvaardigen is onbegrijpelijk. Het is niet meer dan menselijk dat iemand door een zeer hevige gemoedsbeweging bevangen wordt als hij ziet dat de moeder van zijn kinderen het slachtoffer in een worsteling dreigt te worden van een man, die zoals al opgemerkt qua postuur overwicht in die worsteling moet hebben gehad. Ook lijkt de rechtbank in dit verband het leerstuk van het zogeheten extensief noodweerexces te miskennen. Vgl. HR 18 mei 1993 NJ 1993, 691.
Noodweer-exces nader jurisprudentieel beschouwd.
Daarnaast ziet de rechtbank eraan voorbij dat uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, weliswaar volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, zoals het Scoot-mobiel arrest leert. In casu zijn die andere factoren de hoedanigheid van [betrokkene 1] als moeder van zijn kinderen en ex-vrouw én het zijn van een vrouw ten opzichte van [slachtoffer] als man.
Vgl.
- HR 13 juni 2006 NJ 2006, 343 (Scootmobiel)
- HR 12 december 2006 NJ 2007, 345 m.nt. N. Keyzer.
De kille, afstandelijke, weinig empatische overweging van de rechtbank doet geen recht aan deze situatie.
In dit verband zoekt de verdediging aansluiting bij de opvattingen van A.G. Mr Vellinga in zijn conclusie voorafgaand aan het Scootmobiel-arrest. In die conclusie merkt hij op dat het erom gaat dat de verdachte door de aanranding is gebracht in een geestelijke toestand die hem de grenzen van geoorloofd verdedigen uit het hoofd heeft doen verliezen, die hem doet meeslepen in zijn emoties. Dat speelt volgens Vellinga zeker indien een vechtpartij een andere dimensie krijgt doordat degene met wie de verdachte in gevecht is zich richt tot een ander met wie de verdachte een nauwe familie- of vriendschapsband heeft. Mutatis mutandis geldt dit ook voor degene die nog niet in gevecht is maar zoals cliënt gewaar wordt dat een persoon met wie hij een familie- of vriendschapsband heeft in een vechtpartij verwikkeld is, en zoals al betoogd gelet op het verschil in postuur, het onderspit daarbij dreigt te delven.
(...)
De slotsom luidt dan ook dat cliënt van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Voor zover een bewezenverklaring wegens doodslag, mishandeling of zware mishandeling zou volgen dient hij vanwege noodweer c.q. noodweerexces van alle rechtsvervolging te worden ontslagen."
2.4. Het Hof heeft het beroep op noodweer(exces) als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is, nu er door de verdachte een geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, danwel noodweerexces en hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, een en ander zoals is verwoord in zijn aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 juni 2008 gehechte pleitnotitie.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte buiten de woning van het slachtoffer op zijn medeverdachte [betrokkene 1] heeft staan wachten en op een gegeven moment de woning is binnen gegaan, waar hij [slachtoffer] op zijn medeverdachte zag liggen en hij haar vervolgens heeft bevrijd door [slachtoffer] van haar af te halen. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de handelingen van de verdachte moeten worden gezien als een redding van de moeder van zijn kinderen, zodat er sprake is van een noodweer/-exces situatie.
Het hof is van oordeel dat, voor zover er als sprake was is geweest van een noodweersituatie op het moment dat de verdachte zijn medeverdachte van [slachtoffer] bevrijdde, deze situatie ten einde was op het moment dat het slachtoffer overmeesterd, en later ook geboeid, op de vloer van de hal lag.
Nu door de verdachte is verklaard dat hij, nadat het slachtoffer was overmeesterd, nog geweldshandelingen met zijn medeverdachte jegens het slachtoffer heeft gepleegd, is het hof van oordeel dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van doodslag en dat er geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces, nu er geen, dan wel niet langer, sprake was van een aanranding waartegen de verdachte zichzelf of zijn medeverdachte mocht verdedigen.
Het beroep op noodweer en noodweer-exces wordt dan ook verworpen."
2.5. Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces geldt wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een "dergelijk onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 27 mei 2008, LJN BC6794, NJ 2008/510).
2.6. Het Hof is veronderstellenderwijs uitgegaan van het bestaan van een noodweersituatie op het moment dat de verdachte "zijn medeverdachte van [slachtoffer] bevrijdde". Het heeft vervolgens geoordeeld dat die situatie ten einde was op het moment dat het slachtoffer overmeesterd, en later ook geboeid op de grond lag en dat de verdachte ten aanzien van de toen door hem gepleegde geweldshandelingen geen beroep toekomt op noodweerexces "nu er geen dan wel niet langer sprake was van een aanranding waartegen de verdachte zichzelf of zijn medeverdachte mocht verdedigen". Door aldus te oordelen heeft het Hof miskend dat, naar hiervoor onder 2.5 is vooropgesteld, een beroep op noodweerexces ook nog mogelijk is nadat een noodweersituatie is beëindigd.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 januari 2011.