Het e-mailbericht van 8 augustus 2017 van [betrokkene 1], werkzaam bij de strafgriffie van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, met als bijlage de aantekening mondeling vonnis van 19 juli 2017 van de politierechter in de strafzaak tegen de klager alsmede bedoelde uitdraai uit het SAS-systeem van 8 augustus 2017, heb ik bijgevoegd in het dossier.
HR, 31-10-2017, nr. 16/04427 B
ECLI:NL:HR:2017:2800
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-10-2017
- Zaaknummer
16/04427 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2800, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑10‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1194, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1194, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2800, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0445
Uitspraak 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op geldbedrag onder klager. Nadat Rb in de beklagprocedure het klaagschrift strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager ongegrond had verklaard, heeft Rb in de strafzaak tegen klager de teruggave van het geldbedrag aan klager gelast. De beslissing omtrent het beslag in de strafzaak betekent dat klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking, zodat klager n-o dient te worden verklaard in het cassatieberoep. In beschikking is immers naar zijn aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Door diens beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen klager kan op het klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen.
Partij(en)
31 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/04427 B
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 juni 2016, nummer RK 16/768, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het ingestelde cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.
Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 juni 2016 waarbij een klaagschrift van de klager voor zover strekkende tot teruggave van een geldbedrag van € 17.100,- ongegrond is verklaard.
3.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een afschrift van een vonnis van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 juli 2017 in de strafzaak tegen de klager. Dit vonnis houdt, voor zover hier van belang, in:
"Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: EUR 17.100,00 (zeventienduizend éénhonderd euro)."
3.3.
Deze beslissing omtrent het beslag in de strafzaak betekent dat de klager, die teruggave heeft verzocht van het inbeslaggenomen geldbedrag ten aanzien waarvan inmiddels bij voormeld vonnis is beslist, geen belang meer heeft bij het beroep tegen voormelde beschikking waarbij het klaagschrift ongegrond is verklaard. De klager dient daarom in het cassatieberoep niet-ontvankelijk te worden verklaard. In de bestreden beschikking is immers naar zijn aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Door diens beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op het klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2017.
Conclusie 12‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op geldbedrag onder klager. Nadat Rb in de beklagprocedure het klaagschrift strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager ongegrond had verklaard, heeft Rb in de strafzaak tegen klager de teruggave van het geldbedrag aan klager gelast. De beslissing omtrent het beslag in de strafzaak betekent dat klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking, zodat klager n-o dient te worden verklaard in het cassatieberoep. In beschikking is immers naar zijn aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Door diens beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen klager kan op het klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen.
Nr. 16/04427 B Zitting: 12 september 2017 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
Het beroep in cassatie is gericht tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 juni 2016, waarbij een namens de klager ex art. 552a Sv ingediend klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van een onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 17.100,-, ongegrond is verklaard.
Namens de klager is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1. Eerst besteed ik aandacht aan de vraag of de klager in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
3.2. Uit door mijn medewerker ingewonnen informatie bij de strafgriffie van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, blijkt dat de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, in de strafzaak tegen de klager op 19 juli 2017 vonnis heeft gewezen (parketnummer 05/880111-16). De klager is -kort gezegd- vrijgesproken van het hem tenlastegelegde witwassen en voorts is de teruggave aan hem gelast van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 17.100,-. Tegen voornoemde uitspraak is blijkens een uitdraai uit het SAS-systeem van 8 augustus 2017 geen hoger beroep ingesteld. Dit brengt mee dat de vrijspraak in de strafzaak tegen de klager onherroepelijk is geworden.1.
3.3. In o.m. HR 8 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB89892.verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk omdat de rechtbank, evenals in de onderhavige zaak het geval is, tussentijds in de strafzaak vonnis had gewezen en daarin de bewaring had gelast van het inbeslaggenomene ten behoeve van de rechthebbende. Daardoor kon op het bestaande klaagschrift geen andersluidende beslissing meer volgen dan de ongegrondverklaring van het beklag. Dat betekende dat de klager niet in zijn cassatieberoep kon worden ontvangen.
3.4. Ook in het onderhavige geval heeft te gelden dat er geen plaats is om het beklag gegrond te verklaren, nu de rechtbank in de strafzaak een beslissing heeft gegeven over het inbeslaggenomen geldbedrag. De op het klaagschrift gegeven beslissing is immers naar haar aard een voorlopige beslissing, die gegeven wordt in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Daar komt bij dat de klager, die teruggave heeft verzocht van het geldbedrag ten aanzien waarvan inmiddels bij voormeld vonnis is beslist dat het aan hem teruggegeven moet worden, ook om die reden geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 juni 2016. De klager kan in het onderhavige cassatieberoep niet worden ontvangen. Het middel blijft derhalve buiten bespreking.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑09‑2017
Vgl. ook HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:910, HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:336, HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:3274, HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5834 en HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0637.