Einde inhoudsopgave
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 10.8 (rangorde uitruilbaarheid gronden voor bos, natuur of agrarisch natuurbeheer)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
07-12-2020, Stb. 2020, 532 (uitgifte: 22-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
In een ruilbesluit zijn uitruilbaar gronden die in een gebied liggen waarvoor op grond van artikel 2 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies of een provinciale verordening subsidie is of kan worden verstrekt voor natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer.
2.
Als geen subsidie voor natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer is verstrekt, wordt in het ruilbesluit de volgende rangorde in acht genomen voor het ruilen van de betrokken gronden:
- a.
ruil met landbouwgronden die zijn verworven voor de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos of waarvoor de eigenaar of pachter bereid is om een aanvraag in te dienen voor subsidie als bedoeld in het eerste lid; en
- b.
ruil met de overige landbouwgronden.
3.
Als subsidie voor natuurbeheer is verstrekt, worden in het ruilbesluit de betrokken gronden geruild met landbouwgronden die zijn verworven voor de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos of met landbouwgronden waarvoor aan de eigenaar of pachter subsidie voor natuurbeheer is verstrekt.
4.
Als subsidie voor agrarisch natuurbeheer is verstrekt, worden in het ruilbesluit de betrokken gronden geruild met landbouwgronden waarvoor aan de eigenaar of pachter subsidie voor agrarisch natuurbeheer is verstrekt.
5.
Als subsidie voor natuurbeheer is verstrekt en een publiekrechtelijke rechtspersoon voor de betrokken gronden in een overeenkomst tot veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos een verplichting als bedoeld in artikel 252 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek heeft bedongen en die gronden zijn gelegen op een locatie waaraan in het omgevingsplan niet een functie voor natuur of bos is toegedeeld of volgens een ontwerp daarvan niet een dergelijke functie zal worden toegedeeld, worden die gronden, in afwijking van het derde lid, geruild met gronden waarvoor ook een dergelijke verplichting is bedongen of met gronden die zijn gelegen op een locatie waaraan in het omgevingsplan een functie voor natuur of bos is toegedeeld of volgens een ontwerp daarvan een dergelijke functie zal worden toegedeeld.