HR, 19-02-2013, nr. 11/03674
ECLI:NL:HR:2013:BZ1446
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
11/03674
- Conclusie
Zitting: 18 december 2012
- LJN
BZ1446
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1446, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1446
ECLI:NL:HR:2013:BZ1446, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1446
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑10‑2011
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0067
Conclusie 19‑02‑2013
Zitting: 18 december 2012
Partij(en)
Nr. 11/03674
Zitting: 18 december 2012
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. W. Anker, advocaat te Breda, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat in het feit dat in de door medeverdachte [medeverdachte] bestuurde personenauto een hennepgeur hing de aanmerkelijke kans besloten lag dat in die personenauto hennep werd vervoerd, dat verdachte gezien zijn herhaaldelijk vragen naar de bron van die geur zich van die aanmerkelijke kans bewust was en dat verdachte deze kans door bij [medeverdachte] in de auto te stappen en daarin te blijven zitten voor lief heeft genomen.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 05 februari 2009 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 17,85 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
5.
Het Hof heeft het bewijs van het bewezenverklaarde opzet als volgt gemotiveerd:
"Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat van (voorwaardelijk) opzet op het vervoeren van hennep geen sprake is, aangezien verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zich in de kofferbak van de personenauto waarin hij zat hennep bevond.
Het hof overweegt als volgt.
- A.
Op 5 februari 2009 troffen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de kofferbak van de personenauto, waarin verdachte en medeverdachte [medeverdachte] reden, ongeveer 17,85 kilogram hennep aan.
- B.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zich op 5 februari 2009 in Oosterhout bij medeverdachte [medeverdachte] in de personenauto bevond, die door [medeverdachte] werd bestuurd.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij in de personenauto zat, de geur van hennep waarnam en medeverdachte [medeverdachte] had gevraagd waardoor deze geur werd veroorzaakt. Medeverdachte [medeverdachte] antwoordde aan verdachte dat dit werd veroorzaakt door het feit dat hij een joint had gerookt. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] daarna nog meermalen gevraagd waardoor de geur van hennep in de auto werd veroorzaakt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte hem die vraag nog wel tien keer heeft gesteld.
- C.
Uit het voorgaande trekt het hof het volgende gevolg.
In het feit dat in de door medeverdachte [medeverdachte] bestuurde personenauto een hennepgeur hing lag de aanmerkelijke kans besloten dat in die personenauto hennep werd vervoerd. Blijkens zijn aanhoudende vragen naar de bron daarvan, en het geen genoegen nemen met het antwoord van [medeverdachte] dat hij een joint had gerookt, was de verdachte zich van die aanmerkelijke kans bewust.
Ten slotte heeft hij die kans voor lief genomen door bij medeverdachte [medeverdachte] in de auto te blijven zitten tot op het moment dat zij door de politie werden aangehouden.
- D.
Op grond van het bovenoverwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte's opzet (voorwaardelijk) was gericht op het vervoeren van een hoeveelheid hennep.
Het verwerpt dan ook het verweer."
6.
Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd heeft het Hof kunnen oordelen dat de door de verbalisanten gesignaleerde sterke hennepgeur de aanmerkelijke kans meebrengt dat ter plaatse hennep aanwezig is. Voorts heeft het Hof kunnen oordelen dat verdachte gezien zijn herhaaldelijk vragen naar de bron van die geur zich van die aanmerkelijke kans bewust was. Juist uit het herhaaldelijk vragen heeft het Hof de bewustheid van het aanmerkelijke van die kans kunnen afleiden, omdat het herhaaldelijk vragen door verdachte wijst op twijfel aan het antwoord van [medeverdachte] dat hij een joint had gerookt.
7.
Het middel faalt. Bij de bespreking van het tweede middel komt de door het eerste middel niet aangeroerde vraag aan de orde of hiermee ook bewezen is dat verdachtes opzet was gericht op het vervoeren van de aangetroffen hennep.
8.
Het tweede middel richt zich tegen het bewijs van het medeplegen.
9.
De gebezigde bewijsmiddelen houden in
"1.
Een ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Oosterhout, dossiernummer PL203D/09-001707, d.d. 5 februari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], aspirant van politie, en [verbalisant 2], brigadier van politie (pag. 34-35, proces-verbaalnummer PL203D/09-031605), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevindingen van de desbetreffende verbalisanten:
Op 5 februari 2009 zagen wij dat een voertuig reed te Oosterhout.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], rook een sterke wietlucht afkomstig uit de auto.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat de kofferdeksel van de auto open ging en zag dat er drie grote zakken en een kleine zak met henneptoppen in de kofferbak lagen.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Oosterhout, dossiernummer PL203D/09-001707, d.d. 6 februari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie (pag. 49-50, mutatienummer 09-031605), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevindingen van de desbetreffende verbalisant:
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen. Deze partij was in beslaggenomen bij de verdachte [medeverdachte].
De aangeboden partij was verpakt in een drietal zakken en een plastic gripzak.
De plantdelen werden door mij herkend als hennep. De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Zak 1 : netto 6,770 kg planttoppen
Zak 2: netto 6,150 kg planttoppen
Zak 3: netto 4,730 kg planttoppen
Zak 4: netto 0,225 kg planttoppen
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in de rechtbank Breda d.d. 5 februari 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik stapte op 5 februari 2009 in Oosterhout bij [medeverdachte] in de auto. Ik rook een henneplucht in de auto. Ik vroeg aan [medeverdachte] waar deze lucht vandaan kwam. [Medeverdachte] zei dat het van een jointje kwam. Ik heb [medeverdachte] daarna nog een paar keer gevraagd waar die henneplucht vandaan kwam.
4.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van politie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Noodhulp, dossiernummer PL203D/09-001707, d.d. 5 februari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], agent van politie, en [verbalisant 3], hoofdagent van politie (pag. 42-45, proces-verbaalnummer PL203K/09-031605), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van verdachte [medeverdachte]:
Ik had de henneptoppen in de kofferbak van mijn auto.
[Verdachte] (het hof begrijpt, ook in het vervolg, verdachte [verdachte]) vroeg toen hij in de auto stapte wat voor geur er in de auto hing. Ik antwoordde dat ik een joint had gerookt. De vraag over de geur heeft [verdachte] wel tien keer gesteld."
10.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte] reeds hennep vervoerde toen verdachte bij hem in de auto stapte. Van enige bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], gericht op het vervoeren van hennep blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet. Uit die bewijsmiddelen kan slechts worden afgeleid dat verdachte in de bewustheid van de aanmerkelijke kans op aanwezigheid van hennep in de auto, bij [medeverdachte] in de auto is gestapt en daarbij de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van hennep op de koop toe heeft genomen, maar bij gebreke van enige aanwijzing voor samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], gericht op het vervoeren van die hennep, niet dat zijn opzet erop was gericht samen met [medeverdachte] die hennep verder te vervoeren. Voorts blijkt uit die bewijsmiddelen niet dat verdachte op enige manier bij het vervoeren van die hennep was betrokken anders dan dat hij in de auto is gestapt bij iemand die hennep vervoerde, en evenmin dat hij feitelijk enig aandeel in het vervoeren van de hennep had.
11.
Het middel slaagt.
12.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen.
19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/03674
SSA/ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 december 2010, nummer 20/000508-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Anker, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 05 februari 2009 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 17,85 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Oosterhout, dossiernummer PL203D/09-001707, d.d. 5 februari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], aspirant van politie, en [verbalisant 2], brigadier van politie (pag. 34-35, proces-verbaalnummer PL203D/09-031605), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevindingen van de desbetreffende verbalisanten:
Op 5 februari 2009 zagen wij dat een voertuig reed te Oosterhout.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], rook een sterke wietlucht afkomstig uit de auto.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat de kofferdeksel van de auto open ging en zag dat er drie grote zakken en een kleine zak met henneptoppen in de kofferbak lagen.
2. Een ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Oosterhout, dossiernummer PL203D/09-001707, d.d. 6 februari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie (pag. 49-50, mutatienummer 09-031605), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevindingen van de desbetreffende verbalisant:
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen. Deze partij was in beslaggenomen bij de verdachte [medeverdachte].
De aangeboden partij was verpakt in een drietal zakken en een plastic gripzak.
De plantdelen werden door mij herkend als hennep. De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Zak 1: netto 6,770 kg planttoppen
Zak 2: netto 6,150 kg planttoppen
Zak 3: netto 4,730 kg planttoppen
Zak 4: netto 0,225 kg planttoppen
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in de rechtbank Breda d.d. 5 februari 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik stapte op 5 februari 2009 in Oosterhout bij [medeverdachte] in de auto. Ik rook een henneplucht in de auto. Ik vroeg aan [medeverdachte] waar deze lucht vandaan kwam. [Medeverdachte] zei dat het van een jointje kwam. Ik heb [medeverdachte] daarna nog een paar keer gevraagd waar die henneplucht vandaan kwam.
4. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van politie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Noodhulp, dossiernummer PL203D/09-001707, d.d. 5 februari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], agent van politie, en [verbalisant 3], hoofdagent van politie (pag. 42-45, proces-verbaalnummer PL203K/09-031605), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van verdachte [medeverdachte]:
Ik had de henneptoppen in de kofferbak van mijn auto. [Verdachte] (het hof begrijpt, ook in het vervolg, verdachte [verdachte]) vroeg toen hij in de auto stapte wat voor geur er in de auto hing. Ik antwoordde dat ik een joint had gerookt. De vraag over de geur heeft [verdachte] wel tien keer gesteld."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat van (voorwaardelijk) opzet op het vervoeren van hennep geen sprake is, aangezien verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zich in de kofferbak van de personenauto waarin hij zat hennep bevond.
Het hof overweegt als volgt.
A.
Op 5 februari 2009 troffen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de kofferbak van de personenauto, waarin verdachte en medeverdachte [medeverdachte] reden, ongeveer 17,85 kilogram hennep aan.
B.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zich op 5 februari 2009 in Oosterhout bij medeverdachte [medeverdachte] in de personenauto bevond, die door [medeverdachte] werd bestuurd.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij in de personenauto zat, de geur van hennep waarnam en medeverdachte [medeverdachte] had gevraagd waardoor deze geur werd veroorzaakt. Medeverdachte [medeverdachte] antwoordde aan verdachte dat dit werd veroorzaakt door het feit dat hij een joint had gerookt. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] daarna nog meermalen gevraagd waardoor de geur van hennep in de auto werd veroorzaakt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte hem die vraag nog wel tien keer heeft gesteld.
C.
Uit het voorgaande trekt het hof het volgende gevolg.
In het feit dat in de door medeverdachte [medeverdachte] bestuurde personenauto een hennepgeur hing lag de aanmerkelijke kans besloten dat in die personenauto hennep werd vervoerd. Blijkens zijn aanhoudende vragen naar de bron daarvan, en het geen genoegen nemen met het antwoord van [medeverdachte] dat hij een joint had gerookt, was de verdachte zich van die aanmerkelijke kans bewust.
Ten slotte heeft hij die kans voor lief genomen door bij medeverdachte [medeverdachte] in de auto te blijven zitten tot op het moment dat zij door de politie werden aangehouden.
D.
Op grond van het bovenoverwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte's opzet (voorwaardelijk) was gericht op het vervoeren van een hoeveelheid hennep.
Het verwerpt dan ook het verweer."
2.4. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander" opzettelijk een hoeveelheid hennep heeft vervoerd, niet kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 februari 2013.
Beroepschrift 17‑10‑2011
Hoge Raad der Nederlanden
Strafkamer
CASSATIESCHRIFTUUR
Inzake:
Het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 30 december 2010 onder parketnummer 20-000508-10, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Breda d.d. 5 februari 2010 tegen:
[requirant].
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986
Adres: [adres] te ([postcode]) [woonplaats]
Advocaat: Mr. W. Anker te Breda
Geeft eerbiedig te kennen:
Requirant tot cassatie, [requirant], hierna: verzoeker, te dezen vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W. Anker, gevestigd en kantoor houdend aan de Nieuwe Prinsenkade 3 te Breda (Postadres: Postbus 1108, 4801 BC te Breda), die hierbij verklaart door verzoeker tot indiening van deze schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
Verzoeker is bij vonnis van de politierechter te Breda d.d. 5 februari 2010 veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Bij arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 30 december 2010 is verzoeker in hoger beroep op de gronden als in het arrest omschreven, veroordeeld tot een werkstraf van 90 uur, subsidiair 45 vervangende hechtenis, e.e.a. met aftrek van de tijd die verzoeker in verzekering heeft doorgebracht.
Verzoeker heeft tegen dat arrest beroep in cassatie doen instellen, nu hij 's hofs arrest op meerdere onderdelen onjuist, althans niet begrijpelijk acht.
Verzoeker draagt de volgende middelen van cassatie voor:
Middel 1
Schending van het recht, meer in het bijzonder van het bepaalde in artikel 47, eerste lid van het wetboek van strafrecht, de artikelen 3, aanhef en onder B, en 11 van de Opiumwet, en de artikelen 338, 350 en 359 van het wetboek van strafvordering, althans verzuim van vormen, alsmede van algemeen geldende motiveringsverplichtingen, doordat het hof
- (1)
ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd,
- (1)
het bewijs heeft aangenomen dat verzoekers opzet (voorwaardelijk) gericht is geweest op het vervoeren van een hoeveelheid hennep en aldus bewezen heeft verklaard dat verzoeker met (voorwaardelijk) opzet de aan hem verweten gedraging heeft verricht, terwijl dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en
- (2)
het verweer van verzoeker aangaande het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden heeft verworpen.
Toelichting
Namens verzoeker is voor het hof betoogd dat, kort samengevat, van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, geen sprake is geweest, omdat hij niet van de aanwezigheid van hennep in de auto heeft geweten en daarvan ook niet hoefde te weten. Het hof heeft echter in een bijzondere bewijsoverweging uiteengezet waarom, in de visie van het hof, wel sprake is van voorwaardelijk opzet en heeft in dat verband gewezen op verzoekers verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg, dat in de auto een hennepgeur hing en dat hij meerdere keren heeft gevraagd naar de herkomst daarvan. Door niettemin in de auto plaats te nemen en daarin te blijven zitten totdat zij door de politie werden aangehouden heeft verzoeker, aldus het hof, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard (‘voor lief genomen’) dat hij zich schuldig maakte aan het (medeplegen van) het vervoeren van hennep.
Deze zienswijze van het hof is onjuist. Niet valt in te zien dat reeds de enkele aanwezigheid van een hennepgeur in de auto, de aanmerkelijke kans in het leven roept dat zich op dat moment in de auto hennep bevindt.
Niet zelden wordt in zaken als deze door de opsporingsambtenaren bij aanvang van het onderzoek de hen ambtshalve hennepgeur waargenomen. Die waarneming levert dan in de regel een verdenking op terzake van enige gedraging in strijd met de Opiumwet, op basis waarvan de inzet van verdere opsporingsbevoegdheden (doorzoeking, fouillering, etc.) is toegestaan. Zo is het in onderhavige zaak ook gegaan. Echter, waar de aanwezigheid van een hennepgeur voldoende is voor een verdenking, levert deze niet zonder meer de aanmerkelijke kans op dat zich op dat moment hennep in het voertuig bevindt. De geur kan immers evenzeer afkomstig kan zijn van, bijvoorbeeld, hennep die in de auto heeft gelegen maar daar thans niet meer ligt of, zoals de medeverdachte heeft verklaard, van een net in de auto gerookte joint. Het hof is daaraan ten onrechte voorbij gegaan.
Het hof overweegt voorts dat verzoeker kennelijk meerdere keren heeft gevraagd naar de herkomst van de geur, waaruit volgens het hof dient te volgen dat verzoeker geen genoegen nam met de uitleg die zijn vriend hem verschafte. Die interpretatie is volledig voor rekening van het hof. Het hof heeft immers nagelaten te onderzoeken waarom verzoeker het onderwerp meer dan eens ter sprake heeft gebracht. Een zo summier onderzoek rechtvaardigt in elk geval niet de conclusie die het hof vervolgens trekt, namelijk dat verzoeker zich (blijkbaar) bewust is geweest van de aanwezigheid van hennep. Zelfs als verzoekers vraagstelling immers enige achterdocht in zich zou bergen, is daarmee niet gezegd dat verzoeker zich ‘dus’ realiseerde dat er (waarschijnlijk) hennep in de auto lag.
Duidelijk is dat het hof verzoeker verwijt dat hij in de auto is gestapt. De hiervoor aangehaalde bijzondere bewijsoverweging van het hof aangaande de opzet overtuigt evenwel niet.
Als uitgangspunt geldt dat de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald geval in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens aan zo'n kans heeft blootsgesteld is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging welbewust heeft aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel op basis van feiten en omstandigheden aanwezig is te achten, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook welbewust heeft aanvaard, omdat deze enkele wetenschap de mogelijkheid van bewuste schuld openlaat. Van degene door wiens hoofd de mogelijkheid van het intreden van het gevolg (lees: de aanwezigheid van hennep in de auto) heeft gespeeld, maar de kans daarop als verwaarloosbaar klein heeft ingeschat, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest (vgl. Conclusie AG Hofstee bij HR 26 oktober 2010, LJN BO2514).
Daar wringt in de onderhavige casus de schoen. Het hof heeft zonder nader onderzoek vastgesteld dat verzoeker zich realiseerde dat er waarschijnlijk hennep in de auto zou liggen ofschoon de gebezigde bewijsmiddelen daartoe geen enkele aanleiding geven. Verzoeker is middenin de nacht bij de medeverdachte in de auto gestapt. De hennep lag toen al, voor verzoeker onzichtbaar, in de auto. Het was donker dus voor verzoeker waren eventuele hennepresten waarover in het dossier wordt gesproken niet te zien. Verzoeker heeft bij de politierechter inderdaad onomwonden verklaard dat hij de hennepgeur in de auto opmerkte, doch tevens dat hij die geur herkende omdat hijzelf wel eens blowt. Deze omstandigheden dwingen niet, ook niet in combinatie met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat verzoeker wel tien keer naar de herkomst van de hennepgeur heeft gevraagd, tot de conclusie dat verzoeker zich gerealiseerd moet hebben dat er hennep in de auto lag. In dat opzicht valt veel meer te zeggen voor de wijze waarop de politierechter de feiten heeft gewogen. Waar het hof immers zonder enig voorbehoud stelt dat verzoeker zich een en ander heeft gerealiseerd, overwoog de politierechter nog dat verzoeker zich een en ander had moeten realiseren. Daarmee heeft de politierechter terecht onderkend dat de aanwezigheid van hennep slechts één van de mogelijke oorzaken was voor de in de auto aanwezige henneplucht.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat de bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden.
Middel 2
Schending van het recht, meer in het bijzonder van het bepaalde in artikel 47, eerste lid van het wetboek van strafrecht, de artikelen 3, aanhef en onder B, en 11 van de Opiumwet, en de artikelen 338, 350 en 359 van het wetboek van strafvordering, althans verzuim van vormen, alsmede van algemeen geldende motiveringsverplichtingen, doordat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, bewezen heeft verklaard dat sprake is geweest van het medeplegen van vervoeren, terwijl dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden.
Toelichting:
Van medeplegen als bedoeld in art. 47 Sr is sprake indien de delictueuze gedraging middels een bewuste en nauwe samenwerking tussen de deelnemers is verricht. In onderhavige zaak heeft het hof nogal impliciet een dergelijke samenwerking aangenomen, terwijl noch de feiten zoals die door het hof zijn vastgesteld, noch de gebezigde bewijsmiddelen daartoe redengevend zijn.
Hetzelfde geldt voor de grondhandeling zelf, te weten het vervoeren, waaronder volgens het normale taalgebruik dient te worden verstaan, het van de ene naar de andere plaats brengen.
Voor wat betreft de feiten heeft het hof niet meer kunnen vaststellen dan dat verzoeker op enig moment bij medeverdachte [medeverdachte] in de auto is gestapt, terwijl de hennep — zoals [medeverdachte] heeft verklaard — zich toen reeds in de auto bevond. Tot het moment van instappen van verzoeker had deze [medeverdachte], die al in de auto had gereden, zich derhalve als enkelvoudige dader aan het vervoeren van hennep schuldig gemaakt. De aanwezigheid van verzoeker heeft daaraan in het geheel niet bijgedragen toen [medeverdachte] zijn rit vervolgde, zodat reeds daarom niet valt in te zien dat (ook) verzoeker heeft vervoerd. Goed beschouwd is geen enkele gedraging van verzoeker gericht geweest op het vervoeren van hennep. Het hof heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het vervoeren van de hennep ook aan verzoeker dient te worden toegeschreven.
Zou de redenering van het hof juist zijn, dan zou in feite de passagier in een rijdende personenbus die ziet dat zijn medepassagier een joint draait zich, door niet uit de bus te stappen, schuldig maken aan het (medeplegen van) het vervoeren van de daarmee gemoeid zijnde hoeveelheid hennep.
Voor wat betreft het bewijs van medeplegen is hiervoor, onder het eerste middel, reeds vastgesteld dat het hof het voorwaardelijk opzet van verzoeker op het vervoeren van hennep veronderstellenderwijs heeft afgeleid uit hetgeen tussen hem en medeverdachte [medeverdachte] over de aanwezige hennepgeur is besproken. De achterdocht die zich volgens het hof van verzoeker meester maakte toen hij de hennepgeur waarnam, laat zich echter op geen enkele wijze rijmen met de voor het medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking, hetgeen immers, naar het oordeel van verzoeker, impliceert dat verzoeker zonder meer heeft geweten van de hennep in de auto. Het impliceert tevens dat verzoekers aanwezigheid in de auto erop gericht was de hennep tezamen met zijn medeverdachte te vervoeren. Uit de feitenvaststelling van het hof is echter uitsluitend af te leiden dat verzoeker bij zijn vriend [medeverdachte] in de auto is beland waarin zich bij toeval hennep bleek te bevinden, terwijl verzoeker er niettemin voor koos zich door de medeverdachte in de bewuste auto thuis te laten afzetten.
Medeplegen betekent als gezegd dat meerdere daders gezamenlijk, d.w.z. volgens een gezamenlijk plan, een strafbaar feit plegen. Dit element van de gezamenlijkheid ontbreekt geheel in deze casus. Als de redenering van het hof met betrekking tot de opzet van verzoeker op het vervoeren van hennep juist is, quod non, dan hebben beide betrokkenen, bij het ontbreken van enige samenwerking, maximaal te gelden als twee afzonderlijke daders. Van medeplegen is hoe dan ook geen sprake geweest. Het hof heeft dat ten onrechte miskend.
Conclusie
Al het voorgaande voert tot de conclusie dat het arrest, voor wat betreft de bewezenverklaring van het aan verzoeker ten laste gelegde, op meerdere onderdelen, geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, althans onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd, op grond waarvan het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
Verzoeker concludeert dan ook tot vernietiging van het bestreden arrest.
Breda, 17 oktober 2011
Advocaat