Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.1.2
8.2.1.2 Vereenvoudigingen ten opzichte van het gewone derdenbeslag (art. 479e)
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS400418:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarover ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 1 bij art. 479e; Oudelaar, Recht halen, 2000, 83 (onder 2), p. 98; SteinfRueb, Compendium, 2002, p. 334-335 (onder a); zie ook H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 49, p. 84 (volgens wie onduidelijk zou zijn of aan de derde een verklaringsformulier moet worden toegezonden).
Het alimentatiebeslag-exploot zal dan ook, op straffe van nietigheid, het bepaalde in art. 475 lid 1 onder a, b, c en d, moeten inhouden.
Aldus ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 1 bij art. 479e.
Uit de bewoordingen van art. 479e lid 1 ('achterstallig bedrag en de termijnen van de uitkering, tot welker verhaal het beslag is gelegd') volgt dat het executoriaal alimentatiebeslag, in afwijking van het 'gewone' executoriaal derdenbeslag (zie daarover § 33), met name ook gelegd kan worden tot verhaal van alimentatie-uitkeringen die nog in de toekomst moeten vervallen, derhalve nog niet opeisbaar zijn, maar in beginsel wél voortvloeien uit een bestaande rechterlijke uitspraak of overeenkomst; zie daarover ook Oudelaar, Recht halen, 2000, § 83 (onder 1), p. 97; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 335 (onder b).
Het bepaalde in art. 475 lid 1 is ook hier van toepassing, zodat door het beslag tevens de toekomstige loontermijnen of andere periodieke uitkeringen worden getroffen. Deze vloeien immers in beginsel rechtstreeks voort uit ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhoudingen (zie ook hiervoor noot 12).
Aldus ook T&C Rv (Gieske), 2002, aant. bij art. 479f; anders: Jansen, Executie- en beslagrecht, 1990, p. 224.
In art. 479f (oud) was immers bepaald dat het alimentatiebeslag voor de kantonrechter diende te worden vervolgd 'volgens de wijze van procederen in zaken betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst'. Dit laatste is nu vervallen, zodat deze procedure in elk geval niet bij verzoekschrift behoeft te worden ingeleid (Jansen, Executie- en beslagrecht, 1990, p. 224-225, gaat daarvan nog ten onrechte uit).
Sinds 1 januari 2002 beloopt overigens de competentiegrens € 5.000 van de kantonrechter (art. 93 onder a) en de appèlgrens € 1.750 (art. 332 lid 1).
Geen Verklaring nodig
478. De eerste afwijking - en daarmee vereenvoudiging - van het gewone executoriaal derdenbeslag is dat de derde-beslagene (dat wil zeggen de werkgever of uitkeringsinstantie) geen schriftelijke Verklaring als bedoeld in art. 476a lid 1 behoeft af te leggen.1 Op grond van deze bepaling is de derde immers gehouden om, zodra
'vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag, (...) verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen.'
Vervolgens is de derde gehouden om de volgens zijn Verklaring - aldus art. 477 lid 1-
'verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen en de verschuldigde goederen of af te geven zaken te zijner beschikking te stellen.'
Voor het alimentatiebeslag is dit systeem in art. 479e lid 1 aanmerkelijk vereenvoudigd. Deze bepaling luidt als volgt:
'Van de dag van het beslag af is de derde-beslagene verplicht om, zolang de executant dit verlangt, naar gelang hij loon of andere periodieke uitkeringen aan de geëxecuteerde verschuldigd is het door de executant aangegeven achterstallig bedrag en de termijnen van de uitkering, tot welker verhaal het beslag is gelegd, aan de executant te betalen, tenzij onder hem beslag gelegd mocht worden wegens vorderingen van hogere of gelijke rang.'
Uit deze bepaling volgt dat, zodra het beslag onder de derde is gelegd, dat wil zeggen aan hem overeenkomstig art. 475 lid 1 door de deurwaarder is betekend, de derde verplicht is om - kort gezegd - het verschuldigde loon (voorzover voor beslag vatbaar; vgl. de art. 475b-475g) in te houden én aan de beslaglegger af te dragen. De deurwaarder is dus niet gehouden om op de voet van art. 475 lid 2 het daar bedoelde 'verklaringsformulier' aan de derde mee te betekenen. De inhoudings- en betalingsplicht gaat aanstonds in, derhalve vóórdat het beslag overeenkomstig art. 475i aan de beslagdebiteur is overbetekend. Dit is alleen anders wanneer er daarna nóg een - cumulatief - derdenbeslag wordt gelegd (zie daarover § 8.2.1.4).2 Een en ander betekent overigens niet dat aan een gelegd alimentatiebeslag geen blokkerende werking zou toekomen. De derde die niet aan de beslaglegger betaalt maar in weerwil van het beslag aan de beslagdebiteur of een ander, zal op grond van art. 475h lid 1 (jo. art. 6:33) genoodzaakt kunnen worden opnieuw aan de beslaglegger te betalen.3 Daartoe zal deze de derde overeenkomstig art. 479f voor de kantonrechter (sector kanton van de rechtbank) moeten vervolgen (zie hierna nr. 479). Het is met name wegens voormelde risico van wezenlijk belang dat de beslaglegger in zijn exploot aan de derde goed duidelijk maakt (i) voor welke (achterstallige) bedragen hij nu én zo nodig in de toekomst4 verhaal zoekt en (ii) dat het voor beslag vatbare loon aanstonds én uitsluitend aan hem dient te worden betaald. De wetgever heeft dit wat zwakjes tot uitdrukking gebracht in art. 479e lid 1 met de woorden 'verlangt' en 'aangeven'. Het beslagexploot zal op deze onderdelen echter niet voor tweeërlei uitleg vatbaar mogen zijn.
Oplossing van geschillen
479. De omstandigheid dat de derde-beslagene geen Verklaring behoeft af te leggen van de door het alimentatiebeslag getroffen geldsommen - loon of andere periodieke uitkeringen5 - lijkt te veronderstellen, dat over de verplichtingen van de derde uit dien hoofde jegens de beslagdebiteur steeds de vereiste duidelijkheid bestaat en dat daarover ook geen geschillen in rechte zullen ontstaan. Door de afwezigheid van een schriftelijke Verklaring als bedoeld in de art. 476a-476b, zal zich echter niet de situatie kunnen voordoen dat (i) de beslaglegger op grond van art. 477a lid 1 de veroordeling van de derde zal vorderen tot betaling van de alimentatieschulden waarvoor het beslag is gelegd, of dat (ii) de beslaglegger de afgelegde Verklaring in rechte op de voet van art. 477a lid 2 zal betwisten dan wel aanvulling daarvan zal eisen. Deze bepalingen lijken hier dus niet voor toepassing in aanmerking te komen.6
Het voorgaande neemt natuurlijk niet weg dat er tussen beslaglegger en derde-beslagene wel degelijk geschillen kunnen ontstaan, en dat deze, zo nodig, in rechte tot een oplossing moeten kunnen worden gebracht. Daarvoor is in art. 479f een afzonderlijke regeling opgenomen. Deze bepaling luidt als volgt:
'De executant vervolgt de derde-beslagene, die in gebreke blijft aan zijn verplichting ingevolge het vorige artikel te voldoen, voor de kantonrechter.'
Deze bepaling - die historisch verklaarbaar is7 - maakt de kantonrechter (sector kanton van de rechtbank sinds 1 januari 2002) in alle gevallen bevoegd van het geschil tussen beslaglegger en derde kennis te nemen, derhalve ongeacht de geldelijke omvang van het geschil8 (zoals bijv. ook het geval is bij procedures met betrekking tot een arbeids- of huurovereenkomst; vgl. art. 93 onder c). Het gaat hier dus - evenals bij art. 477a lid 4 - om gevallen, waarin de derde in gebreke blijft met zijn verplichting(en) tot onmiddellijke inhouding en met name betaling aan de beslaglegger van de door het beslag getroffen loon of andere periodieke uitkeringen als bedoeld in art. 479e lid 1. Aan wat voor tekortkomingen van de derde valt hier zoal te denken? Genoemd kunnen worden: de derde meent minder loon dan wel een lagere uitkering aan de beslagdebiteur verschuldigd te zijn; er is verschil van mening over de juiste omvang (resp. berekening) van het voor beslag vatbare deel van het loon of de uitkering (vgl. art. 475d); de derde heeft toch in weerwil van het beslag aan de beslagdebiteur of aan een ander betaald (art. 475h lid 1); de derde meent tot verrekening bevoegd te zijn (art. 6:130 lid 2); onder de derde is cumulatief beslag gelegd en weigert op grond daarvan verdere betalingen te doen (art. 479e lid 1). Al deze geschillen zullen door de kantonrechter in het kader van een procedure ex art. 479f tot een oplossing moeten worden gebracht.