Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.1.3
8.2.1.3 Mogelijkheid van verzet door beslagdebiteur
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS396945:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Hierbij valt bijv. te denken aan de situatie dat de alimentatieschuldeiser is hertrouwd of met een ander is gaan 'samenwonen als waren zij gehuwd' (art. 1:160), in welke gevallen de alimentatieplicht van de beslagdebiteur van rechtswege eindigt.
Zie ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. bij art. 479d.
Ten onrechte anders: Jansen, Executie- en beslagrecht, 1990, p. 223.
Zie in Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. bij art. 479d, waar is gesteld dat schorsing van dit verzet niet intreedt 'voordat de President dienovereenkomstig heeft beslist'. Deze passage berust op een vergissing, nu vermoedelijk precies het omgekeerde is bedoeld.
Aldus ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. bij art. 479e.
Zie over de regeling van schorsing van een gewoon executoriaal derdenbeslag § 4.23.4.
480. Daarnaast biedt art. 479d (jo. art. 479e lid 2) de beslagdebiteur de mogelijkheid in bepaalde gevallen overeenkomstig art. 438 verzet tegen het beslag in te stellen. Art. 479d luidt als volgt:
'De geëxecuteerde kan te allen tijde overeenkomstig art. 438 verzet instellen op grond dat de beslissing over de uitkering inmiddels is gewijzigd of ingetrokken of dat het recht op uitkering niet langer bestaat:1
In art. 479e lid 2 is in verband met dit verzet het volgende bepaald:
'Verzet tegen het beslag door de geëxecuteerde schorst de verplichting tot betaling, behoudens de bevoegdheid van de Voorzieningenrechter de voorlopige voortzetting van de betaling te bevelen.'
Deze in het belang van de beslagdebiteur in het leven geroepen verzetregeling roept een aantal vragen op2, onder meer naar de verhouding tot de algemene regeling van verzet ex art. 438 en de met name voor het gewone executoriaal derdenbeslag in art. 476 geregelde mogelijkheid van verzet.
Gegeven de wetssystematische opzet van de regeling valt aan te nemen, dat aan het door de beslagdebiteur bij dagvaarding gedane verzet - dat ook in kort geding mogelijk is (art. 438 lid 2) - alleen dán schorsende werking toekomt, indien en voorzover het is ingesteld op de in art. 479d omschreven grond
'dat de beslissing over de uitkering inmiddels is gewijzigd of ingetrokken of dat het recht op de uitkering niet langer bestaat.'
Er is dus een nauwe en directe relatie tussen beide voormelde bepalingen. Nu het (algemene) verzet van art. 438 juist niet 'ex lege' schorsing van de executie van het beslag met zich meebrengt3 (vgl. het tweede lid waarin de voorzieningenrechter de bevoegdheid tot schorsing is gegeven), is er geen goede grond het bepaalde in art. 479e lid 2 extensief uit te leggen. De beperking tot de in art. 479d omschreven gronden zal de beslagdebiteur overigens geen parten spelen: de meeste van de hiervoor (in nr. 479) genoemde geschillen, die zich tussen beslaglegger en derde-beslagene kunnen voordoen, zullen immers evenzeer voor de beslagdebiteur aanleiding kunnen zijn verzet in te stellen, en daarmee voorlopig schorsing van 'de verplichting tot betaling' (art. 479e lid 2) - maar niet tot inhouding van de bedragen onder het beslag - te bewerkstelligen. Anders dan H. Stein lijkt te menen4, treedt deze schorsing onmiddellijk en van rechtswege in,
'behoudens de bevoegdheid van de President de voorlopige voortzetting van de betaling te bevelen.'
Dat zal dan in kort geding door de beslaglegger van de derde gevorderd moeten worden. In zo'n geval doet de beslaglegger er verstandig aan tevens de beslagdebiteur te dagvaarden, teneinde de tegen de derde uit te spreken veroordeling te 'gehengen en te gedogen'. Alle bij het geschil betrokken partijen zijn dan in het geding, zodat de te geven beslissing ook allen bindt. Zo doet ook de beslagdebiteur, die het verzet ex art. 479d tegen de beslaglegger instelt, er verstandig aan de derde daarvan in elk geval op de hoogte te stellen en zo nodig zelfs mede in rechte te betrekken.5 Het is merkwaardig dat de art. 479d en 479e lid 2 jo. art. 438 er niet in voorzien dat de derde van de schorsing van diens betalingsverplichting(en) op de hoogte moet worden gesteld, bijv. door voor te schrijven dat de beslagdebiteur de dagvaarding, waarbij deze het verzet heeft ingesteld, binnen twee dagen na betekening er van aan de beslaglegger, doet overbetekenen aan de derde. Art. 476 lid 2 houdt wel een soortgelijk voorschrift in, zij het dat ook daar geen termijn is gesteld voor de overbetekening aan de derde. In zoverre zou het bepaalde in art. 476 lid 2 - dat overigens niet geschreven is voor het executoriaal alimentatiebeslag van de art. 479b-479g6 - hier eventueel analogisch kunnen worden toegepast.