Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 3.2.2.
HR, 09-07-2019, nr. 18/00811
ECLI:NL:HR:2019:1163
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-07-2019
- Zaaknummer
18/00811
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1163, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑07‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:543
ECLI:NL:PHR:2019:543, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1163
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Opiumwetdelicten, hennepkwekerij. Middelen over bewijsvoering, medeplegen en verwerping beroep op psychische overmacht omdat verdachte, voor zover zij heeft meegewerkt aan de hennepkwekerij, daartoe door medeverdachte, haar man, is gedwongen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00811
Datum 9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 12 oktober 2017, nummer 21/003655-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.O.A.N. de Vries, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
Conclusie 28‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Klachten over de innerlijke tegenstrijdigheid van de bewijsconstructie, de bewezenverklaring van medeplegen en de verwerping van het beroep op psychische overmacht. Strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00811
Zitting 28 mei 2019
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 12 oktober 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens – kort gezegd – het medeplegen van het telen van hennep, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Utrecht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
De feiten en omstandigheden van de zaak kunnen als volgt worden samengevat. De verdachte had een relatie met een man die op 10 april 2013 is aangehouden wegens huiselijk geweld tegen de verdachte. Enkele dagen later, op 15 april 2013, is een hennepkwekerij aangetroffen in de schuur bij, alsmede in een kelder onder hun woning. De verdachte heeft aangevoerd dat, voor zover zij heeft meegewerkt aan de hennepkwekerij, zij daartoe door de verdachte is gedwongen.
Uit de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, blijkt dat de man ook is vervolgd wegens zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij, maar niet waartoe dit heeft geleid. De verdachte is in eerste aanleg door de politierechter wegens – kort gezegd − medeplichtigheid aan het telen van hennep, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Het eerste middel klaagt over de bewijsvoering waarbij het hof “een drietal met elkaar onverenigbare bewijsmiddelen heeft gebezigd” waardoor “de bewijsconstructie, innerlijk tegenstrijdig is”.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 15 april 2013, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld (in een woning en schuur behorend bij perceel [a-straat 1] te Deventer) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 359, (moeder)hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
7. Voor het bewijs heeft het hof drie verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte gebruikt die innerlijk tegenstrijdig zouden zijn “ten aanzien van de rol van [de verdachte] en het achterlaten van schulden door de boekhouder”. Beide aspecten bespreek ik afzonderlijk.
8. Ten aanzien van de rol van de verdachte lopen de verklaringen van de verdachte en die van haar medeverdachte niet zo sterk uiteen als in het middel wordt verondersteld. Met betrekking tot het opzetten van de kwekerijen, heeft de verdachte in haar voor het bewijs gebruikte verklaring aangegeven dat de medeverdachte ermee is begonnen een hennepkwekerij in de schuur van de woning aan te leggen en korte tijd daarna een hennepkwekerij “in de kamer onder de vloer” heeft aangelegd. De medeverdachte heeft in zijn voor het bewijs gebruikte verklaring aangegeven dat de verdachte heeft besloten om onder de vloer van de woning ook een kwekerij te beginnen. De verklaring van de medeverdachte dat de verdachte heeft besloten om onder de vloer van de woning een kwekerij te beginnen, is niet onverenigbaar of tegenstrijdig met de verklaring van de verdachte dat de medeverdachte in de woonkamer onder de vloer een hennepkwekerij heeft aangelegd. Ook de verklaring van de verdachte dat zij door de medeverdachte weleens is gedwongen om bepaalde handelingen te verrichten, waaronder het helpen om een zwaar filter in de kelder te krijgen, is niet onverenigbaar of tegenstrijdig met de verklaring van de medeverdachte dat de verdachte de hennepkwekerij “het meest gerund” heeft en het financiële gedeelte voor haar rekening nam. De tegenstrijdigheid waarop in het middel een beroep wordt gedaan zit niet zozeer in de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaringen maar in de tegenstrijdigheid tussen de feiten die het hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld, en het standpunt dat de verdediging ter terechtzitting van het hof heeft ingenomen, dat de verdachte geen rol van betekenis heeft gespeeld bij het opzetten en exploiteren van de hennepkwekerijen. Op dat onderdeel heeft het hof echter een ander oordeel.
9. Ten aanzien van het achterlaten van schulden door de boekhouder lopen de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte wel uiteen, maar de essentie van de verklaringen is niet tegenstrijdig. De medeverdachte geeft in zijn voor het bewijs gebruikte verklaring, het bestaan van een door de boekhouder achtergelaten schuld van € 25.000 als reden voor het opstarten van een hennepkwekerij, terwijl de verdachte in haar voor het bewijs gebruikte verklaring ontkent dat de boekhouder een schuld heeft achtergelaten. Zij verklaart echter over oplopende schulden doordat de winkel heel slecht liep terwijl er al een schuld van € 15.000 aan de bank was. De essentie van beide verklaringen betreft het bestaan van een financiële schuld van meer dan € 15.000, en niet de reden van het bestaan daarvan, die voor het hof klaarblijkelijk een reden is geweest waarom de verdachte tezamen met de medeverdachte de hennepkwekerij is begonnen die in de schuur en in de woning is aangetroffen.
10. Het middel faalt in alle onderdelen.
11. Het tweede middel klaagt over de bewijsvoering van het bewezenverklaarde “medeplegen”.
12. Met betrekking tot het bewijs van het bewezenverklaarde “medeplegen” heeft het hof het volgende overwogen:
“De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte dat gesproken kan worden van medeplegen. Verdachte zou zich op geen enkele manier met de verzorging van de hennepplanten hebben bemoeid. Dat verdachte een keer heeft geholpen bij het tillen van een filter en het aansluiten van een slang zou onvoldoende zijn om haar als medepleger aan te merken.
Het hof overweegt het volgende. Verdachte en [medeverdachte] woonden gedurende de ten laste gelegde periode samen met hun kinderen in de woning aan de [a-straat 1] te Deventer. Aan dat adres zijn in de schuur en kelderruimte onder de woning ruim 3000 hennepstekken en 359 moederplanten aangetroffen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij en verdachte waren opgelicht door de boekhouder en daarom het idee was gekomen een hennepkwekerij te beginnen. [medeverdachte] heeft verklaard dat de hennepplantages in de kelder en de schuur van hen beiden waren en dat zij deze gezamenlijk hadden ingericht. Volgens [medeverdachte] knipte verdachte de zijscheutjes van de jonge planten en verpootte ze deze stekjes in nieuwe bakken. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat de opbrengsten bestemd waren voor de dierenwinkel van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat de boekhouder zijn werk niet goed deed, dat haar winkel indertijd slecht liep en er schulden waren. Verder heeft verdachte verklaard dat Marcel (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) in 2010 of 2011 is begonnen met het verbouwen van de schuur met materiaal van de Gamma en de aanleg van de hennepkwekerij, dat zij heeft geholpen met het koppelen van een slang ten behoeve van de hennepkwekerij, het tillen van een zwaar filter naar het deel van de hennepkwekerij in de kelderruimte onder de woonkamer en het opruimen van rotzooi. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ook verklaard dat het luik naar de hennepkwekerij in de kelderruimte onder de woonkamer werd bediend met een knop. Uit het dossier blijkt dat vijf dagen voor het aantreffen van de hennepkwekerij, te weten op 10 april 2013, [medeverdachte] is aangehouden ter zake huiselijk geweld en daarbij een huisverbod voor de duur van 28 dagen heeft opgelegd gekregen. Uit het dossier, in het bijzonder de foto’s in het dossier, blijkt dat toen de planten op 15 april 2013 omstreeks 14.30 uur door de politie werden aangetroffen, ze er goed uitzagen en vol in blad stonden. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat de kwekerijen in de kelder en schuur niet waren voorzien van een automatische bewateringsinstallatie. Gelet op de conditie van de aangetroffen moederplanten op 15 april 2013 acht het hof het onaannemelijk dat de hennepplanten niet handmatig van water zijn voorzien gedurende de periode van vijf dagen dat [medeverdachte] niet in de woning is geweest in verband met het aan hem opgelegde huisverbod. Nu gesteld noch gebleken is dat iemand anders dan verdachte de verzorging van de moederplanten in deze periode heeft verricht, houdt het hof het ervoor dat verdachte gedurende [medeverdachte] afwezigheid de hennepplanten heeft bewaterd en verzorgd.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de [medeverdachte] is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.”
13. In het middel klinkt het standpunt van de verdediging door dat ter terechtzitting van het hof is ingenomen, dat de verdachte tot enige betrokkenheid bij de hennepkwekerij is gedwongen door de medeverdachte. Uit de feiten en omstandigheden zoals het hof die in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld, komt echter een ander beeld naar voren dat van belang is voor de bewijsvoering van het bewezenverklaarde “medeplegen” en als volgt kan worden samengevat.
14. De verdachte en de medeverdachte, haar toenmalige partner, zijn om het hoofd te bieden aan financiële schulden van ten minste € 15.000, in 2010 of 2011 een hennepkwekerij begonnen in de schuur bij de woning en daarna ook in een kelder van de woning. Op 15 april 2013 zijn in de schuur 3276 hennepstekken en 165 moederplanten aangetroffen, en in de kelder onder de woning 194 hennepplanten. De verdachte heeft de hennepkwekerij gerund en het financiële deel ervan gedaan. Het hennepzaad kwam uit de winkel van de verdachte. Zij knipte de zijscheutjes van de jonge planten en verpootte deze stekjes in nieuwe bakken. De verdachte heeft besloten ook een hennepkwekerij te beginnen onder de vloer van de woning. Daarnaast heeft zij ook enkele werkzaamheden verricht bij het opstarten van de hennepkwekerij zoals het plaatsen van een zwaar filter in de kelder van de woning, het aansluiten van een slang en het opruimen van rotzooi. Enkele dagen voordat de hennepkwekerij werd aangetroffen, heeft de verdachte de hennepplanten verzorgd door deze water te geven nadat de medeverdachte wegens huiselijk geweld was aangehouden. Het geld dat de verdachte voor de kwekerij ontving, stopte zij in de winkel om tekorten te zuiveren en van de opbrengst heeft zij ook weleens “iets leuks” gehad.
15. De verdediging is het niet met deze gang van zaken eens, maar dit zijn de feiten en omstandigheden die het hof heeft vastgesteld en die kunnen in cassatie als zodanig niet meer worden getoetst. Anders dan in cassatie wordt aangevoerd, heeft het hof niet “vooral betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de hennepplanten niet verpieterd zijn in de dagen dat [medeverdachte] een huisverbod opgelegd heeft gekregen en [daaruit] afgeleid dat [de verdachte] de hennepplanten moet hebben verzorgd”. Uit de door het hof in de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt van een voldoende nauwe bewuste een nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte en van betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij die het hof klaarblijkelijk heeft aangemerkt als een “wezenlijke bijdrage” aan het telen van hennep.1.Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
16. Het middel faalt.
17. Het derde middel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op psychische overmacht.
18. Het beroep op psychische overmacht heeft het hof als volgt samengevat en verworpen:
“Psychische overmacht
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte] verdachte zou hebben gedwongen te helpen, hij boos werd als zij niet wilde helpen en verdachte geen keus had anders dan de hennepkwekerij te gedogen. Onder deze omstandigheden zou verdachte hebben gehandeld onder dwang van fysiek letsel. Doordat verdachte de woning deelde met [medeverdachte] en hun twee kinderen, is het niet goed mogelijk geweest zich te distantiëren van de door [medeverdachte] opgezette hennepkwekerij. Daarbij de persoon van verdachte opgeteld, is het evident dat zij niet in staat was zich aan deze situatie te onttrekken, aldus de raadsvrouw.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat er sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het hof is van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier niet aannemelijk is geworden dat verdachte het feit heeft gepleegd onder een dusdanige van buiten komende druk, dat zij niet anders kon handelen dan zij heeft gedaan. Zo heeft zij ook ten tijde van de afwezigheid van [medeverdachte] de hennepplanten verzorgd en die gelegenheid niet aangegrepen om bij de politie melding te maken van de hennepkwekerijen in de schuur en de kelder onder de woning. Het verweer wordt daarom verworpen.”
19. Door voor de beoordeling van het beroep op psychische overmacht als uitgangspunt te nemen of sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd.2.
20. Voor de bespreking van het middel is van belang dat het berust op de veronderstelling dat de verdachte een zeer beperkte, sporadisch te noemen bijdrage heeft geleverd aan de hennepkwekerij waartoe zij telkens door de medeverdachte is gedwongen. Uit de door het hof in de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt echter van een nauwe betrokkenheid bij de hennepkwekerij waarbij de verdachte ook het initiatief heeft genomen tot het oprichten van een hennepkwekerij in de kelder van de woning en een belangrijk aandeel had in het runnen van de kwekerij en het financiële gedeelte. Deze nauwe betrokkenheid staat haaks op de zeer beperkte, sporadische bijdrage die de verdachte aan de kwekerij zou hebben geleverd en die de grondslag vormt voor het beroep op psychische overmacht. Anders dan in cassatie wordt aangevoerd, heeft het hof bij de verwerping van het beroep op psychische overmacht niet “vooral betekenis toegekend aan de omstandigheid dat [de verdachte] de hennepplanten zou hebben verzorgd nadat [medeverdachte] een huisverbod opgelegd had gekregen wegens mishandeling” van de verdachte.
21. In het licht van de door het hof in de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden geeft de verwerping door het hof van het beroep op psychische overmacht geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en acht ik haar motivering evenmin onbegrijpelijk.
22. Het middel faalt.
23. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
24. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑05‑2019
Zie HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2067, NJ 2005/94 m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 3.5.