Vgl. rov. 3.1 van het tussenarrest van 28 juli 2015 van het hof Amsterdam en het tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 oktober 2013, onder het kopje “De feiten”.
HR, 14-07-2017, nr. 16/04739
ECLI:NL:HR:2017:1351
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-07-2017
- Zaaknummer
16/04739
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1351, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑07‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:515, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:515, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1351, Gevolgd
- Vindplaatsen
AR 2017/3718
Uitspraak 14‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Overeenkomst van opdracht. Reparatie auto door garage. Omvang opdracht.
Partij(en)
14 juli 2017
Eerste Kamer
16/04739
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
[verweerder],tevens handelend onder de naam [A],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 582122 CV EXPL 12-9119 van de kantonrechter te Zaandam van 17 oktober 2013 en 13 februari 2014;
b. de arresten in de zaak 200.148.913/01 van het gerechtshof Amsterdam van 3 juni 2014, 28 juli 2015 en 7 juni 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 23 juni 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 14 juli 2017.
Conclusie 09‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Overeenkomst van opdracht. Reparatie auto door garage. Omvang opdracht.
Partij(en)
Zaaknr: 16/04739
mr. L.A.D. Keus
Zitting: 09 juni 2017
Conclusie inzake:
[eiser]
eiser tot cassatie
advocaat: mr. S. Kousedghi
tegen
[verweerder] , tevens handelend onder de naam [A] (hierna: [verweerder] )
verweerder in cassatie
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerder] [eiser] voldoende heeft gewaarschuwd voor de mogelijk schadelijke gevolgen van een uit financiële overwegingen onvolledig uitgevoerde reparatie aan de auto van [eiser] (vervanging van de dynamo, zonder tevens de spanrollen en de multiriem te vervangen).
1. Feiten
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1..
1.2.
[eiser] heeft eind november 2011 zijn Renault Traffic met kenteken [AA-00-AA] (verder: de auto) ter reparatie naar [verweerder] gebracht. [verweerder] heeft daarop de dynamo vervangen. De kosten van deze reparatie bedroegen € 1.500,-.
1.3
Korte tijd na de reparatie reed de auto niet meer.
1.4
Op 9 januari 2012 heeft [eiser] [verweerder] in gebreke gesteld.
1.5
Op 15 februari 2012 heeft de gemachtigde van [eiser] [verweerder] aangeschreven en onder meer medegedeeld dat de vordering tot nakoming door [eiser] werd omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
1.6
[B] B.V. heeft bij ongedateerd schrijven van [betrokkene 1] het volgende verklaard:
“Diagnose stellen [AA-00-AA]
De dynamo van de Renault traffic is vervangen, alleen niet volgens de fabrieks voorschriften. Volgens de fabrieks voorschriften zou namelijk de multie riem en spanrollen mee vervangen moeten worden.
Deze mag je maar eenmalig monteren en spannen.
Dit is niet gebeurd waardoor de riem is gebroken.
(…)
Gevolg: kleppen in cilinder kop krom, deksel krukas tandwiel gebroken, deel riem zit tussen de stuur bekrachtigings pomp pomp daardoor lek, diverse delen motor beschadigd.
Voor verdere diagnose zou eerst de cilinderkop moeten worden gedemonteerd.”
2. Procesverloop
2.1
Bij exploot van 2 november 2012 heeft [eiser] [verweerder] doen dagvaarden voor de kantonrechter in de rechtbank Haarlem (hierna: de kantonrechter). [eiser] heeft - kort gezegd - gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van in totaal € 13.462,58, bestaande uit een bedrag van € 10.750,- aan vervangende schadevergoeding (te vermeerderen met wettelijke rente), een bedrag van € 952,- aan buitengerechtelijke incassokosten, een bedrag van € 1.681,92 aan geleden verlies en een bedrag van € 78,66 aan expertisekosten. Hij heeft daartoe gesteld dat [verweerder] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, dat [verweerder] , hoewel door [eiser] in de gelegenheid gesteld tot herstel over te gaan, daaraan geen gehoor heeft gegeven, en dat hij, [eiser] , uiteindelijk heeft besloten de auto niet te laten herstellen maar te verkopen en daarom op vervangende schadevergoeding c.a. aanspraak maakt. [verweerder] heeft hiertegen verweer gevoerd2..
2.2
Op 17 oktober 2013 heeft de kantonrechter (inmiddels de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland) een tussenvonnis gewezen. Daarin heeft hij overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat bij vervanging van de dynamo de spanrollen en de multiriem tevens hadden moeten worden vervangen, dat [eiser] stelt dat [verweerder] daarover niets heeft gezegd, maar dat [verweerder] daartegenover stelt dat hij [eiser] op dit punt heeft gewaarschuwd en dat [eiser] om financiële redenen van de vervanging van de spanrollen en de multiriem heeft afgezien. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld dat op [verweerder] de bewijslast in dit opzicht rust en heeft [verweerder] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij aan [eiser] heeft medegedeeld dat het verstandig was naast de dynamo eveneens de spanrollen en de multiriem te vervangen en dat [eiser] zelf ervoor heeft gekozen alleen de dynamo te laten vervangen3..
2.3
Bij eindvonnis van 13 februari 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerder] , hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen gehoor heeft gegeven aan de aan hem verleende bewijsopdracht. De kantonrechter heeft de stelling van [verweerder] met betrekking tot de door hem gedane waarschuwing - die [verweerder] , hoewel dit op zijn weg had gelegen, niet nader heeft onderbouwd - als onvoldoende onderbouwd verworpen, met als gevolg dat een tekortschieten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst aan de zijde van [verweerder] is aangenomen. Daarnaast heeft de kantonrechter de overige verweren van [verweerder] als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] integraal toegewezen4..
2.4
Bij dagvaarding van 8 mei 2014 is [verweerder] van voornoemde vonnissen bij het hof Amsterdam in hoger beroep gekomen. [verweerder] heeft onder aanvoering van zes grieven geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [eiser] alsnog zal afwijzen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten van beide instanties en de nakosten. [eiser] heeft daartegen verweer gevoerd.
2.5
Nadat het hof bij tussenarrest van 3 juni 2014 een comparitie van partijen had gelast, welke comparitie op 3 oktober 2014 heeft plaatsgehad, heeft het hof bij tussenarrest van 28 juli 2015 [verweerder] toegelaten tot het bewijs van de stelling dat hij bij het sluiten van de overeenkomst [eiser] heeft gewaarschuwd dat bij vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen, maar dat [eiser] daarvan om financiële redenen heeft afgezien. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Voor zover in cassatie van belang, heeft het hof in voornoemd tussenarrest als volgt overwogen:
“3.7. [verweerder] heeft voorts als verweer aangevoerd dat tussen partijen weliswaar niet in geschil is dat bij de vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem hadden moeten worden vervangen, maar dat hij [eiser] - hoewel deze stelt dat [verweerder] hem daarover op dat moment niets heeft gezegd - heeft gewaarschuwd dat vervanging van de spanrollen en de multiriem tevens noodzakelijk was doch [eiser] daarvan om financiële redenen heeft afgezien. Naar het oordeel van het hof rustte op [verweerder] een uit de overeenkomst krachtens artikel 6:248 lid 1 BW voortvloeiende verplichting om [eiser] ervoor te waarschuwen dat enkele vervanging van de dynamo - dus zonder tevens de spanrollen en multiriem te vervangen - niet aangewezen was, althans voor een adequate reparatie niet volstond, en brengt het niet voldoen aan die verplichting in beginsel mee dat [verweerder] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens [eiser] uit hoofde van de overeenkomst. [verweerder] stelt evenwel dat hij [eiser] de desbetreffende waarschuwing wel heeft gegeven en heeft daartoe onder meer een tweetal schriftelijke verklaringen in het geding gebracht - afkomstig van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] - en nader bewijs aangeboden. [eiser] heeft deze stelling van [verweerder] uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Nu [verweerder] zich op de rechtsgevolgen van dit (door [eiser] betwiste) rechtsfeit beroept en de verweten tekortkoming afgezien daarvan vast staat, rust de bewijslast daarvan krachtens artikel 150 Rv op hem, zodat het hof - oordelend dat het de twee in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen ter zake onvoldoende acht om dit feit op grond daarvan (voorshands) bewezen te achten - [verweerder] tot nadere bewijslevering op dit punt zal toelaten. Dat hij die gelegenheid in eerste aanleg onbenut heeft gelaten, staat hieraan niet in de weg, aangezien het rechtsmiddel van hoger beroep mede ertoe strekt verzuimen in eerste aanleg te herstellen en [verweerder] in hoger beroep op het genoemde punt bewijs heeft aangeboden.”
2.6
Na getuigenverhoor aan de zijde van [verweerder] , tegengetuigenverhoor aan de zijde van [eiser] en een daaropvolgende memoriewisseling, heeft het hof op 7 juni 2016 eindarrest gewezen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] afgewezen met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [eiser] in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Voor zover in cassatie van belang, heeft het hof daartoe als volgt overwogen:
“2.5. Voorop moet worden gesteld dat twee van de drie door [verweerder] voorgebrachte getuigen - te weten de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] - schriftelijke verklaringen hebben afgelegd die al in een eerder stadium van de procedure in het geding zijn gebracht (zie rechtsoverweging 3.7 van het tussenarrest). Thans is daarbij van belang dat deze (twee) getuigen na voorlezing van hun respectievelijke (eerdere) schriftelijke verklaringen door de raadsheer-commissaris expliciet te kennen hebben gegeven daarin te volharden en dat de verklaringen die zij voor het overige als getuige hebben afgelegd, volledig stroken met deze eerdere schriftelijke verklaring(en) en op geen enkel (essentieel) punt daarmee in strijd zijn. Ook stroken deze verklaringen volledig met de verklaring die [verweerder] zelf als getuige heeft afgelegd. Dat geldt niet alleen met betrekking tot het te bewijzen feit, maar ook voor bepaalde bijkomende punten, wat aan de geloofwaardigheid van deze verklaringen bijdraagt. Zo heeft [verweerder] bijvoorbeeld verklaard dat [eiser] heeft gezegd dat hij geen hoge reparatiekosten wilde hebben omdat hij een auto wilde gaan leasen, en heeft [betrokkene 3] - daarmee geheel in overeenstemming - verklaard dat hij zich dit gesprek en de reparatie kon herinneren omdat [eiser] had verteld dat hij de auto toch ging inruilen. En zo heeft [verweerder] bijvoorbeeld voorts verklaard dat tijdens het bewuste gesprek [betrokkene 2] volgens hem achter de balie zat, terwijl [betrokkene 2] - daarmee geheel in overeenstemming - heeft verklaard dat hij tijdens dat gesprek achter de balie bezig was. Al deze verklaringen, dus zowel de bedoelde eerdere schriftelijke verklaringen als die welke deze drie personen als getuige hebben afgelegd, vertonen, alles bij elkaar genomen, niet alleen een tamelijk hoge mate van precisie maar zijn ook zowel op zichzelf als in onderling verband met elkaar volstrekt consistent en bevestigen aldus de stelling dat [verweerder] bij het sluiten van de overeenkomst [eiser] heeft gewaarschuwd dat bij vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen, maar dat [eiser] daarvan om financiële redenen heeft afgezien.
2.6.
Daar staat slechts de door [eiser] zelf als getuige afgelegde verklaring tegenover, die niet kan overtuigen. Dit is met name het geval waar [eiser] heeft verklaard dat hij, toen hij bij [verweerder] kwam, van de Renault-dealer al een prijsopgave had gehad, dat hij niet meer weet wat die prijsopgave inhield maar dat de Renault-dealer daarin wel had gezet dat als de dynamo werd vervangen ook allerlei andere dingen moesten worden vervangen, waaronder de spanrollen, om te voorkomen dat de snaar eraf zou lopen. Niet duidelijk is hoe [eiser] , die tevens heeft verklaard geen verstand te hebben van wat er vervangen moest worden, in het licht daarvan wel kan verklaren wat de Renault-dealer in de prijsopgave omtrent de te vervangen onderdelen had medegedeeld, maar niet kan reproduceren wat de prijsopgave van de Renault-dealer inhield. Dit klemt te meer daar [eiser] later heeft verklaard dat hij op het moment dat hij de offerte van Renault kreeg, niet naar de specifieke inhoud van die offerte heeft gekeken maar alleen naar de totaalprijs. Daarbij tekent het hof aan dat [eiser] , hoewel dit voor de hand liggend zou zijn geweest, deze prijsopgave tijdens de procedure niet in het geding heeft gebracht. Voorts is onduidelijk waarom [eiser] , als volgens opgave van de Renault-dealer naast de dynamo ook allerlei andere onderdelen moesten worden vervangen, dit punt niet ten minste bij [verweerder] ter sprake heeft gebracht vóór de reparatie, maar - zoals hij heeft verklaard - met [verweerder] niet uitdrukkelijk heeft besproken van welke onderdelen deze prijzen zou gaan opvragen. Ten slotte is niet geheel begrijpelijk hoe [eiser] enerzijds kan verklaren dat in de prijsopgave van Renault die hij - volgens zijn verklaring - al had toen hij het bewuste gesprek met [verweerder] voerde, was gezet dat als de dynamo werd vervangen ook allerlei andere dingen moesten worden vervangen, en anderzijds verklaart dat hij pas later, toen de officiële Renault-dealer onderzoek deed nadat de auto was vastgelopen, heeft gehoord dat bij vervanging van de dynamo ook de multiriem en spanrollen moesten worden vervangen. Ook voor het overige laat de verklaring van [eiser] de aannemelijkheid van de te bewijzen stelling onaangetast, als zijn verklaring wordt afgezet tegen die van de onder 2.5 genoemde getuigen.
2.7.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, concludeert het hof dat [verweerder] is geslaagd in het bewijs van de stelling dat hij bij het sluiten van de overeenkomst [eiser] heeft gewaarschuwd dat bij vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen, maar dat [eiser] daarvan om financiële redenen heeft afgezien. Hieruit moet worden geconcludeerd dat [verweerder] niet is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens [eiser] uit hoofde van de overeenkomst, zodat voor toewijzing van de vordering van [eiser] geen grond bestaat.”
2.7
Bij cassatiedagvaarding van 7 september 2016 heeft [eiser] - tijdig - cassatieberoep van de arresten van 28 juli 2015 en 7 juni 2016 ingesteld. Tegen [verweerder] is verstek verleend. [eiser] heeft zijn cassatieberoep niet schriftelijk laten toelichten.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
[eiser] heeft één middel van cassatie voorgesteld. Dat middel omvat een drietal klachten (I-III), waarvan de klachten onder I en II op de inhoud van de waarschuwingsplicht (onder I-1 tot en met I-5) respectievelijk de bewijswaardering (onder II tot en met II.3) betrekking hebben. De klacht onder III betreft de doorwerking van de gegrondbevinding van één of meer van de voorgaande klachten.
[eiser] stelt voorop dat de reparatie van een auto valt onder aanneming van werk in de zin van art. 7:750 BW5.. Ingevolge vaste jurisprudentie6.en art. 7:754 BW rust op de aannemer de verplichting de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht, voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Deze waarschuwing dient voldoende duidelijk te zijn. De aannemer moet de opdrachtgever in niet mis te verstane bewoordingen wijzen op de risico’s die verbonden zijn aan de verleende opdracht7..
3.2
Onderdeel I is in de eerste plaats gericht tegen ’s hofs oordeel dat krachtens art. 6:248 lid 1 BW op [verweerder] een waarschuwingsplicht rustte en meer specifiek tegen de door het hof in het tussenarrest van 28 juli 2015 in rov. 3.7 en het dictum gekozen formulering van die waarschuwingsplicht. Onder I.1 (en, wat het gestelde onder (3e) betreft, mede onder I.1.1 e.v.) klaagt [eiser] dat het hof aldus heeft miskend (1e) dat de opdracht tot reparatie van een auto valt onder aanneming van werk, (2e) dat de waarschuwingsplicht van de aannemer uitdrukkelijk is gegrond op art. 7:754 BW en vaste jurisprudentie, en (3e) dat de waarschuwing voldoende duidelijk moet zijn, hetgeen des te meer geldt in een situatie, zoals in casu, waarin de opdrachtgever ondeskundig is, de niet-uitgevoerde, maar noodzakelijke extra reparatie gelegen in de vervanging van de spanrollen en multiriem weinig kosten met zich zou brengen en de gevolgen van het niet uitvoeren daarvan ernstig zijn, in welk verband [eiser] onder I.1.1 nog aanvoert dat het vervangen van alléén de dynamo het grote risico, ja zelfs een (bijna) absolute zekerheid met zich bracht dat (onder andere) de motor “total loss” zou gaan. Tegen deze achtergrond bezien is ’s hofs oordeel volgens [eiser] ook onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
3.3
Onder I.1.2 klaagt [eiser] dat het hof heeft miskend dat in het kader van de waarschuwingsplicht van [verweerder] niet kon worden volstaan met de (vage) mededeling dat de vervanging van enkel de dynamo - dus zonder tevens de spanrollen en de multiriem te vervangen - “niet aangewezen is”, althans voor een “adequate reparatie niet volstond” en zeker niet met de nog vagere, niet nader onderbouwde mededeling dat bij de vervanging van de dynamo ook de spanrollen en de multiriem “moeten” worden vervangen. [eiser] heeft hier achtereenvolgens het oog op de waarschuwingsplicht zoals deze door het hof in rov. 3.7, respectievelijk in de in het dictum van het tussenarrest opgenomen bewijsopdracht is geformuleerd. Op deze klacht voortbouwend, stelt [eiser] onder I.1.3 dat het hof heeft miskend dat de waarschuwingsplicht meebracht dat [verweerder] hem in duidelijke bewoordingen erop had moeten wijzen dat het niet mee vervangen van de spanrollen en de multiriem een groot risico met zich bracht, dan wel dat het (vrijwel) zeker was dat de gehele motor stuk zou gaan. Dat laatste was volgens het subonderdeel nu juist het specifieke risico dat aan de onjuiste opdracht kleefde, waarop [verweerder] [eiser] in duidelijke bewoordingen had moeten wijzen. De bewijsopdracht had op die waarschuwingsplicht moeten aansluiten. ’s Hofs andersluidend oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting ter zake van (de strekking van) art. 7:754 BW. Onder I.1.4 klaagt [eiser] dat ’s hofs oordeel onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd is in het licht van de eerder onder I.1.18.genoemde omstandigheden.
3.4
De klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.5
Bij de beoordeling van deze klachten stel ik voorop dat de enkele omstandigheid dat het hof de waarschuwingsplicht van [verweerder] uit art. 6:248 lid 1 BW in plaats van art. 7:754 heeft afgeleid, niet impliceert dat het hof van opvatting zou zijn geweest dat [verweerder] , ook zonder [eiser] in voldoende duidelijke bewoordingen op de specifieke risico’s van het niet mede vervangen van de multiriem en de spanrollen te wijzen, aan zijn waarschuwingsplicht kon voldoen. Daarbij is mede van belang dat, waar het hof kennelijk de in art. 6:248 lid 1 BW genoemde eisen van redelijkheid en billijkheid beslissend heeft geacht, ook de waarschuwingsplicht van art. 7:754 BW, voor zover zij de precontractuele fase betreft (“De aannemer is bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen (…).”; onderstreping toegevoegd; LK), in de eisen van redelijkheid en billijkheid wortelt9.. Waar het hof, ook indien het aan art. 7:754 BW zou hebben voorbijgezien, zich kennelijk bewust was dat het in elk geval aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid diende te beoordelen of [verweerder] onder de omstandigheden van het geval [eiser] voldoende duidelijk en specifiek heeft gewaarschuwd, valt niet zonder meer in te zien dat het hof noodzakelijkerwijs tot een ander resultaat is gekomen dan uit art. 7:754 BW voortvloeit en dat het hof een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de gelding en de omvang van de precontractuele waarschuwingsplicht van [verweerder] kan worden verweten.
3.6
Dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting zou zijn uitgegaan, blijkt naar mijn mening evenmin uit (de formuleringen van) rov. 3.7 en het dictum van het tussenarrest van 28 juli 2015. In rov. 3.7 heeft het hof de stellingen van [verweerder] aldus weergegeven dat [verweerder] “heeft gewaarschuwd dat vervanging van de spanrollen en de multiriem tevens noodzakelijk was (…)”. Voorts heeft het hof gesproken van (een uit art. 6:248 lid 1 BW voortvloeiende) “verplichting om [eiser] ervoor te waarschuwen dat enkele vervanging van de dynamo - dus zonder tevens de spanrollen en multiriem te vervangen - niet aangewezen was, althans voor een adequate reparatie niet volstond (…)”. In het dictum is het probandum aldus omschreven dat [verweerder] “bij het sluiten van de overeenkomst [eiser] heeft gewaarschuwd dat bij vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen, maar dat [eiser] daarvan om financiële redenen heeft afgezien”. Naar mijn mening zeggen noch de in rov. 3.7, noch de in het dictum gehanteerde formuleringen, ook maar iets over de mate van duidelijkheid en specificiteit die de door [verweerder] aan [eiser] gedane mededelingen volgens het hof zouden moeten hebben om als afdoende waarschuwing in de zin van het probandum te kunnen gelden. Er was voor het hof ook geen enkele reden zich daarover reeds in het probandum uit te laten; het hof kon zeer wel ervoor kiezen eerst aan de hand van hetgeen de bewijsvoering zou opleveren te beoordelen of al dan niet van een onder de omstandigheden van het geval naar de eisen van redelijkheid en billijkheid toereikende en voldoende specifieke waarschuwing sprake was.
3.7
Dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting van de omvang van de op [verweerder] rustende waarschuwingsplicht zou zijn uitgegaan, blijkt ten slotte evenmin uit het eindarrest, waarin het hof [verweerder] in het hem opgedragen bewijs geslaagd heeft geoordeeld (rov. 2.7: “Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, concludeert het hof dat [verweerder] is geslaagd in het bewijs van de stelling dat hij bij het sluiten van de overeenkomst [eiser] heeft gewaarschuwd dat bij vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen, maar dat [eiser] daarvan om financiële redenen heeft afgezien. (…)”). Het hof heeft zijn bewijsoordeel gebaseerd op de verklaringen van de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en van [verweerder] zelf, welke verklaringen, “dus zowel de bedoelde eerdere schriftelijke verklaringen als die welke deze drie personen als getuige hebben afgelegd, (…), alles bij elkaar genomen, niet alleen een tamelijk hoge mate van precisie (vertonen) maar (…) ook zowel op zichzelf als in onderling verband met elkaar volstrekt consistent zijn (…)” (rov. 2.5). Alhoewel het hof de inhoud van de bedoelde verklaringen niet uitvoerig heeft weergegeven, acht ik van belang dat zij mede de details en intensiteit van de door [verweerder] gegeven waarschuwing betreffen. Aan de schriftelijke verklaring van [betrokkene 3] ontleen ik het volgende:
“De dynamo en nog meer dingen, ik meen de aandrijfriemen, zouden eveneens vervangen moeten worden. (…) [verweerder] zei toen dat dat (het slechts vervangen van de dynamo; LK) wel kon, maar dat daar wel ricico’s aan verbonden waren. Als die drijfriemen, of hoe ze ook mogen heten, het zouden begeven, dan zou een nog duurdere reparatie het gevolg zijn. De klant zei toen dat hij alleen de dynamo wilde laten vervangen en dat hij later terug zou komen voor de rest.
De klant heeft volgens mij dan ook bewust het risico genomen met alle gevolgen van dien.”
En uit zijn verklaring als getuige:
“Ik heb toen gehoord dat de dynamo stuk was, dat [verweerder] heeft gezegd dat ook de distributieriem10.gedaan moest worden, en dat [eiser] heeft gezegd dat de reparatie goedkoop gehouden moest worden omdat zijn bus ingeruild zou worden. Ik heb ook uitdrukkelijk gehoord dat [verweerder] zei dat de reparatie goed moest gebeuren omdat de bus anders weer stuk zou kunnen gaan.”
Aan de schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] ontleen ik:
“ [verweerder] vertelde de klant dat de dynamo vervangen moest worden en daarbij vertelde hij ook dat de des betreffende multiriem vervangen moest worden. (…) Hij (de klant; LK) zei wel dat hij liever niet wilde dat de multiriem vervangen zou worden om de kosten laag te houden. Waarop [verweerder] hem attendeerde dat het beter was dat wel te doen. En hem duidelijk gewezen heeft op de risico’s die er eventueel zouden kunnen ontstaan. En dat de kosten van de reparatie vele malen hoger zouden zijn dan nu het geval was.
De klant heeft duidelijk hier op geantwoord dat hij enkel de dynamo vervangen wilden hebben, en later als hij weer geld heeft, terug zou komen om de multiriem te laten vervangen.”
En aan diens verklaring als getuige:
“Ik heb [verweerder] duidelijk horen zeggen dat de dynamo moest worden vervangen en ook de multiriem en de spanrollen. (…) [verweerder] heeft toen aangegeven dat dat (de kosten laag houden; LK) kon gebeuren door alleen de dynamo te vervangen, maar dat dat wel risico’s met zich meebracht, bijvoorbeeld, dat de multiriem kon breken en dat de motor daardoor kon vastlopen en dat de kosten dan hoger zouden zijn dan hij nu had. [eiser] heeft toen gezegd dat hij niettemin wilde dat alleen de dynamo vervangen werd.”
[verweerder] zelf heeft als getuige verklaard:
“Ik heb hem ( [eiser] ; LK) toen gezegd dat dat (alleen de dynamo vervangen; LK) wel kon maar dat er gevolgen aan kunnen zitten. Ik heb hem in het bijzonder gezegd dat de snaar er af kon lopen en dat hij motorschade zou kunnen krijgen. Met de snaar er aflopen bedoel ik dat de multiriem eraf zou kunnen lopen en schade zou kunnen veroorzaken. [eiser] heeft toen gezegd dat hij alleen de dynamo wilde laten vervangen. Ik heb toen gezegd dat dat kon maar dat hij er dan wel rekening mee moest houden dat er gevolgen aan vast konden zitten. Ik heb hem gezegd dat als die er af loopt - daarmee bedoel ik de multiriem - die overal tussen kan komen. [eiser] heeft toen gezegd dat hij alleen de dynamo wilde doen. (…) Op vragen van mr. Dekker antwoord ik als volgt. Ik denk dat voor [eiser] half duidelijk is geweest wat ik bedoelde toen ik sprak over het vervangen van de multiriem en de spanrollen. Ik denk dat het voor hem met name ging om het zo goedkoop mogelijk te houden. Ik denk dat [eiser] het in eerste instantie maar half begreep, maar daarna heb ik het heel duidelijk gezegd.”
Op grond van deze verklaringen kon het hof zeer wel concluderen dat [verweerder] is geslaagd in het bewijs van de stelling dat hij bij het sluiten van de overeenkomst [eiser] heeft gewaarschuwd dat bij vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen, óók als in aanmerking wordt genomen dat deze waarschuwing met de bij toepassing van art. 7:754 BW vereiste duidelijkheid en specificiteit moest worden gedaan, en óók als, zoals [eiser] onder I.1 sub 3e en onder I.1.1 e.v. stelt, hij ondeskundig is, de noodzakelijke extra reparatie weinig kosten met zich zou brengen en de gevolgen van het niet uitvoeren daarvan ernstig zouden zijn, nu het enkele vervangen van de dynamo het grote risico, ja zelfs een (bijna) absolute zekerheid met zich bracht dat (onder meer) de motor “total loss” zou gaan.
3.8
Alhoewel ik meen dat de klachten van [eiser] op grond van het voorgaande tevergeefs zijn voorgesteld, merk ik volledigheidshalve nog op dat [eiser] , die in de feitelijke instanties (ook na enquête) steeds heeft gesteld dat vervanging van de multiriem en de spanrollen überhaupt niet ter sprake zou zijn geweest, bij antwoord-memorie na enquête niettemin heeft uiteengezet waarom, als de verklaring van [verweerder] juist zou zijn, [verweerder] hem niettemin onvoldoende zou hebben gewaarschuwd:
“8. Uit deze verklaringen (de door [eiser] in diens antwoord-memorie onder 7 geciteerde passages uit de getuigenverklaring van [verweerder] ; LK) blijkt niet dat [verweerder] bij het sluiten van de overeenkomst [eiser] heeft gewaarschuwd dat bij het vervangen van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen. Uit deze verklaring volgt slechts dat [verweerder] zou hebben gezegd dat het enkel vervangen van de dynamo mogelijk gevolgen zou kunnen hebben. Van nadrukkelijk waarschuwen is volgens deze verklaring geen sprake geweest. Bovendien volgt uit de verklaring van [verweerder] dat deze gevolgen voor [eiser] niet duidelijk zijn geweest.
9. Mocht een en ander al zo zijn geweest zoals [verweerder] heeft verklaard (quod non!) dan was het juist de taak van [verweerder] om [eiser] nadrukkelijk te wijzen op de gevolgen van het enkel vervangen van de dynamo en had [verweerder] zich, gelet op de mogelijke gevolgen, moeten onthouden van het enkel vervangen van de dynamo.”
De door [eiser] in zijn antwoord-memorie onder 7 geciteerde passages uit de verklaring van [verweerder] zijn incompleet. [verweerder] heeft immers óók verklaard:
“Ik heb hem ( [eiser] ; LK) in het bijzonder gezegd dat de snaar er af kon lopen en dat hij motorschade zou kunnen krijgen. Met de snaar er aflopen bedoel ik dat de multiriem eraf zou kunnen lopen en schade zou kunnen veroorzaken. [eiser] heeft toen gezegd dat hij alleen de dynamo wilde laten vervangen. (…) Ik heb hem gezegd dat als die er af loopt - daarmee bedoel ik de multiriem - die overal tussen kan komen. [eiser] heeft toen gezegd dat hij alleen de dynamo wilde doen. (…)”
Wat betreft de passage in de verklaring van [verweerder] dat voor [eiser] maar half duidelijk was wat hij, [verweerder] , bedoelde, geldt dat de volledige verklaring van [verweerder] ter zake het navolgende inhoudt:
“Op vragen van mr. Dekker antwoord ik als volgt. Ik denk dat voor [eiser] half duidelijk is geweest wat ik bedoelde toen ik sprak over het vervangen van de multiriem en de spanrollen. Ik denk dat het voor hem met name ging om het zo goedkoop mogelijk te houden. Ik denk dat [eiser] het in eerste instantie maar half begreep, maar daarna heb ik het heel duidelijk gezegd. (onderstreping toegevoegd; LK)”
Hetgeen [eiser] bij antwoord-memorie na enquête over de ontoereikendheid van de (volgens diens verklaring) door [verweerder] gegeven waarschuwing heeft aangevoerd, behoefde het hof dan ook niet van het bestreden oordeel te weerhouden, óók niet als in aanmerking wordt genomen dat de bedoelde waarschuwing met de bij toepassing van art. 7:754 BW vereiste duidelijkheid en specificiteit moest worden gedaan.
3.9
Ten slotte wijs ik erop dat de klachten van [eiser] goeddeels berusten op het feitelijk uitgangspunt dat het niet vervangen van de spanrollen en de multiriem een groot risico met zich bracht en dat het bijna zeker is dat het achterwege laten van deze reparaties onder meer tot gevolg zou hebben dat de gehele motor stuk zou gaan. Dat zulks het geval is, is in feitelijke aanleg niet vastgesteld en staat bijgevolg ook in cassatie niet vast. [eiser] verwijst ook niet naar vindplaatsen waaruit volgt dat hij dit standpunt in de eerdere instanties heeft betrokken11.. In zoverre missen de klachten ook feitelijke grondslag.
3.10
Met het vervolg van onderdeel I keert [eiser] zich tegen het eindarrest van 7 juni 2016.
3.11
Onder I.2 stelt [eiser] dat het hof met zijn bewijswaardering in de rov. 2.5-2.7 van het eindarrest voortbouwt op de onder I.1 bestreden beslissing in het tussenarrest, zodat gegrondbevinding van de voorgaande klachten ook de genoemde rechtsoverwegingen en de daarop weer voortbouwende rov. 2.8-2.9 en het dictum van het eindarrest raakt.
Nu geen van de voorgaande klachten is gegrond, doet de bedoelde doorwerking zich echter niet voor.
3.12
Onder I.3 bouwt [eiser] de voorgaande klachten om tot klachten die rechtstreeks het eindarrest betreffen. [eiser] klaagt dat, voor zover het hof het onder I.1 (en I.1.1 tot en met I.1.4) gestelde niet in het tussenarrest heeft miskend, de eerder genoemde uitgangspunten in ieder geval in de bewijswaardering en daarop gegronde conclusie zouden zijn miskend. Ook deze klacht wordt in een aantal subklachten nader uitgewerkt.
3.13
Onder I.3.1 klaagt [eiser] dat het hof, door in de rov. 2.5 en 2.7 van het eindarrest aan te nemen dat [verweerder] kon volstaan met de enkele waarschuwing dat bij het vervangen van de dynamo ook de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen, in het eindarrest van een “té coulante waarschuwingsplicht” is uitgegaan. Volgens [eiser] had [verweerder] in duidelijk bewoordingen erop moeten wijzen dat het niet vervangen van de spanrollen en de multiriem een groot risico met zich bracht, dan wel dat het bijna zeker was dat zonder die reparatie de gehele motor stuk zou gaan.
3.14
Zoals hiervóór (onder 3.9) reeds aan de orde kwam, staat in cassatie niet vast en kan, nu [eiser] zulks in de feitelijke instanties ook niet heeft gesteld, evenmin bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag worden aangenomen dat het niet vervangen van de spanrollen en de multiriem een groot risico met zich bracht en dat het bijna zeker was dat in dat geval de gehele motor stuk zou gaan. Overigens heeft het hof in rov. 2.7 niet geconcludeerd “dat [verweerder] kon volstaan met de enkele waarschuwing dat bij het vervangen van de dynamo ook de multiriem en spanrollen vervangen moesten worden.” Anders dan de klacht suggereert heeft het hof niet geoordeeld dat [verweerder] zich tot een mededeling van die strekking zou hebben beperkt. Zoals uit de aanhef van rov. 2.7 (“Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, concludeert het hof (…)”) volgt, heeft het hof zijn oordeel gebaseerd op de gang van zaken zoals beschreven in de verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [verweerder] zelf, waaruit blijkt dat [verweerder] zich niet tot een blote mededeling van de noodzaak van vervanging van de spanrollen en de multiriem heeft beperkt, maar wel degelijk Vrugts ook in duidelijke bewoordingen de mogelijke gevolgen van het achterwege laten van een dergelijke vervanging (breken van de multiriem, vastlopen van de motor) heeft voorgehouden, welke omstandigheid kennelijk mede ten grondslag ligt aan het oordeel van het hof dat [verweerder] [eiser] (voldoende) heeft gewaarschuwd dat bij de vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen. De klacht is tevergeefs voorgesteld.
3.15
[eiser] stelt vervolgens onder I.3.2 allereerst dat het hof heeft miskend dat geen van de getuigen heeft verklaard dat [verweerder] [eiser] heeft gewaarschuwd dat bij de vervanging van de dynamo ook de spanrollen en de multiriem vervangen moeten worden.
Zoals hiervóór (onder 3.7) reeds aan de orde kwam, heeft [betrokkene 3] schriftelijk verklaard: “De dynamo en nog meer dingen, ik meen de aandrijfriemen, zouden eveneens vervangen moeten worden”, en als getuige: “Ik heb toen gehoord (…) dat [verweerder] heeft gezegd dat ook de distributieriem12. gedaan moest worden”. De getuige [betrokkene 2] heeft schriftelijk verklaard: “ [verweerder] vertelde de klant dat de dynamo vervangen moest worden en daarbij vertelde hij ook dat de des betreffende multiriem vervangen moest worden”, en als getuige: “Ik heb [verweerder] duidelijk horen zeggen dat de dynamo moest worden vervangen en ook de multiriem en de spanrollen.”. In zoverre mist de klacht doel.
Voor zover aan de klacht mede ten grondslag ligt dat uit de verklaringen niet volgt dat [verweerder] in duidelijke bewoordingen erop heeft gewezen dat het niet vervangen van de multiriem en de spanrollen een groot risico met zich bracht, dan wel dat het bijna zeker was dat zonder die reparatie de gehele motor stuk zou gaan, kwam hiervóór (onder 3.9) reeds aan de orde dat in cassatie niet ervan kan worden uitgegaan dat hier sprake was van een groot risico dat zich met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou verwerkelijken. Overigens blijkt uit de hiervóór (onder 3.7) weergegeven verklaringen dat [verweerder] [eiser] wel degelijk erop heeft gewezen dat het achterwege laten van de vervanging van de multiriem en de spanrollen tot gevolg zou kunnen hebben dat de multiriem zou breken, overal tussen zou kunnen komen en tot grote motorschade (het vastlopen van de motor) zou kunnen leiden. Ook in zoverre is de klacht tevergeefs voorgesteld.
3.16
[eiser] vervolgt, eveneens onder I.3.2, met de stelling dat uit de getuigenverklaringen volgt dat [verweerder] , op de mededeling dat hij de kosten laag wilde houden, heeft aangegeven dat hij ook alleen de dynamo zou kunnen vervangen. Het initiatief zou in zoverre van [verweerder] zijn uitgegaan. Ter onderbouwing citeert [eiser] onder I.3.2.1 passages uit de getuigenverklaringen. Deze omstandigheid leidt volgens [eiser] tot een nog stringentere waarschuwingsplicht. Onder I.3.2.2 stelt hij dat [verweerder] in de gegeven omstandigheden in nog duidelijkere en nadrukkelijkere bewoordingen had moeten waarschuwen voor de specifieke gevolgen van de opdracht alleen de dynamo te vervangen en niet mocht volstaan met het doen van vage mededelingen, zoals de getuigen hebben verklaard. Daarbij had hij zich ervan moeten vergewissen of [eiser] de waarschuwing had begrepen. [eiser] klaagt onder I.3.2.4 dat het hof derhalve ook gelet op de getuigenverklaringen van een te coulante waarschuwingsplicht is uitgegaan. Uit diezelfde getuigenverklaringen volgt voorts dat [verweerder] niet aan deze stringentere waarschuwingsplicht heeft gedaan, zo stelt [eiser] onder I.3.2.3. Op die plaats en onder I.3.2.5 klaagt hij dat ’s hofs andersluidende oordeel onbegrijpelijk is.
3.17
Uit de schriftelijke verklaringen en de getuigenverklaringen waarop het hof zich heeft gebaseerd, kan niet worden afgeleid dat [verweerder] het initiatief tot het achterwege laten van de vervanging van de multiriem en de spanrollen zou hebben genomen en het achterwege laten van die vervanging aan [eiser] zou hebben geadviseerd. Aan de onder I.3.2.1 geciteerde verklaring van [betrokkene 3] dat [verweerder] heeft gezegd dat de reparatie goed moest gebeuren omdat de bus anders weer stuk zou kunnen gaan, komt niet de betekenis toe die [eiser] daaraan kennelijk wil toekennen, omdat de gerelateerde mededeling van [verweerder] onmiskenbaar op het (voor een goede reparatie vereiste) wél vervangen van de spanrollen en de multiriem betrekking had. Tegenover de geciteerde passage uit de verklaring van [betrokkene 2] (waaruit overigens niet meer kan worden afgeleid dan dat [verweerder] desgevraagd zou hebben aangegeven dat de kosten van de reparatie slechts zouden kunnen worden gedrukt door alleen de dynamo te vervangen, maar dat hij, [verweerder] , dat ontraadde) staat de meer uitvoerige beschrijving in de schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] :
“ [verweerder] vertelde de klant dat de dynamo vervangen moest worden en daarbij vertelde hij ook dat de des betreffende multiriem vervangen moest worden. (…) Hij (de klant; LK) zei wel dat hij liever niet wilde dat de multiriem vervangen zou worden om de kosten laag te houden. Waarop [verweerder] hem attendeerde dat het beter was dat wel te doen. En hem duidelijk gewezen heeft op de risico’s die er eventueel zouden kunnen ontstaan. En dat de kosten van de reparatie vele malen hoger zouden zijn dan nu het geval was.
De klant heeft duidelijk hier op geantwoord dat hij enkel de dynamo vervangen wilden hebben, en later als hij weer geld heeft, terug zou komen om de multiriem te laten vervangen.”
Blijkens de geciteerde passage uit de verklaring van [verweerder] was het ten slotte [eiser] die hem, [verweerder] , vroeg of hij “alleen de dynamo kon doen”. Dat [verweerder] het initiatief tot het achterwege laten van de vervanging van de spanrollen en de multiriem zou hebben genomen, kan op grond van de geciteerde verklaringen dan ook onmogelijk worden aangenomen.
Bij dit alles komt dat - anders dan [eiser] onder 1.3.2 lijkt te veronderstellen, [verweerder] zich blijkens de verschillende, door het hof aan zijn oordeel ten grondslag gelegde verklaringen, niet heeft beperkt tot de blote mededeling dat het achterwege laten van de vervanging van de spanrollen en de multiriem “wel gevolgen zou kunnen hebben”. Blijkens die verklaringen heeft [verweerder] [eiser] onder vermelding van de concrete gevolgen die het achterwege laten van die vervanging zou kunnen hebben (breken van de multiriem, vastlopen van de motor) wel degelijk voldoende gewaarschuwd.
Ook de hiervóór (onder 3.16) weergegeven klachten slagen niet.
3.18
Het voorgaande brengt mij tot de slotsom dat ’s hofs oordeel ook tegen de achtergrond van de getuigenverklaringen niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft en niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is.
3.19
Onder I.4 stelt [eiser] - kort gezegd - dat de gegrondbevinding van een of meer van de voorgaande klachten ook de waardering van zijn getuigenverklaring raakt, voor zover die waardering voortbouwt op de waardering door het hof van de (getuigen)verklaringen van [verweerder] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in rov. 2.5. Waar geen van de voorgaande klachten gegrond is, doet de door het subonderdeel bedoelde doorwerking zich reeds daarom niet voor. Overigens laten de voorgaande klachten, ook als zij terecht zouden zijn voorgesteld, de door het hof in rov. 2.6 geconstateerde inconsistenties in de verklaring van [eiser] onverlet.
3.20
De klacht onder I.5 gaat uit van de veronderstelling dat het hof in zijn bewijsoordeel in de rov. 2.5-2.7 van het eindarrest heeft laten meewegen dat [eiser] als getuige heeft verklaard dat hij, voordat hij bij [verweerder] kwam, een prijsopgave van de Renault-dealer had en dat deze had aangegeven dat ook allerlei andere onderdelen - waaronder de spanrollen en de multiriem - moesten worden vervangen.
De bestreden rechtsoverwegingen bieden naar mijn mening geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat het hof zijn oordeel dat [verweerder] [eiser] (afdoende) heeft gewaarschuwd, mede heeft doen steunen op de omstandigheid dat reeds uit de (vóór de litigieuze feiten afgegeven) prijsopgave van de Renault-dealer bleek dat bij het vervangen van de dynamo ook de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen. Het hof heeft die prijsopgave weliswaar in rov. 2.6 ter sprake gebracht, maar slechts in verband met de volgens het hof in de verklaring van [eiser] gelegen inconsistentie dat hij niet meer weet welke totaalprijs die prijsopgave inhield (terwijl hij vooral daarin was geïnteresseerd), maar wel kan reproduceren dat volgens die prijsopgave ook de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen (terwijl hij naar zijn zeggen13.bij ontvangst van die offerte niet naar de specifieke inhoud zou hebben gekeken). De klacht mist dan ook feitelijke grondslag.
3.21
Onderdeel II betreft de aan het hof, als rechter die over de feiten oordeelt, voorbehouden waardering van de getuigenverklaringen. Anders dan [eiser] onder II.1 klaagt heeft het hof niet miskend dat bij de beantwoording van de vraag of een partij is geslaagd in het leveren van het haar opgedragen bewijs alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. [eiser] lijkt te veronderstellen dat dit uitgangspunt meebrengt dat alle omstandigheden steeds uitdrukkelijk in de beoordeling moeten worden opgenomen. Dat is niet het geval. [eiser] lijkt voorts eraan voorbij te zien dat ’s hofs bewijswaardering in cassatie niet op juistheid, maar slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. Voor zover [eiser] daartegen in cassatie met rechtsklachten opkomt, faalt het onderdeel reeds om die reden. Ook de motiveringsklachten worden, naar hierna zal worden toegelicht, tevergeefs voorgesteld. Het bestreden oordeel is niet onbegrijpelijk en ook tegen de achtergrond van de door [eiser] in cassatie genoemde feiten en omstandigheden voldoende gemotiveerd.
3.22
Onder II.2 en II.3 wijst [eiser] erop dat de reparatie bij [verweerder] zonder vervanging van de spanrollen en de multiriem bijna € 1.000,- duurder was dan bij de Renault-dealer14., dat hij voorafgaand aan het getuigenverhoor de gestelde extra reparatiekosten uitdrukkelijk heeft betwist15., dat hij heeft gesteld dat het in dit verband door [verweerder] genoemde bedrag hem niet ervan zou hebben weerhouden de spanrollen en de multiriem te laten vervangen16., dat [verweerder] in zijn processtukken ter zake van de hoogte van de extra reparatiekosten een andere verklaring heeft gegeven dan die welke hij als partijgetuige heeft afgelegd17.en dat aan [verweerder] ’ verklaring in dit verband geen bewijskracht toekomt, nu zijn medegetuigen over de financiële zaken niets hebben verklaard. [eiser] klaagt dat het hof deze omstandigheden niet in zijn bewijswaardering heeft betrokken, althans zijn oordeel in het licht daarvan onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens hem had het hof gezien deze omstandigheden niet mogen oordelen dat de getuigenverklaringen een tamelijk hoge mate van precisie vertonen en consistent zijn, noch dat deze bevestigen dat [verweerder] hem heeft gewaarschuwd dat bij vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen en dat daaruit volgt dat [eiser] daarvan om financiële redenen heeft afgezien en dat zijn getuigenverklaring niet overtuigend en geloofwaardig is.
3.23
Anders dan [eiser] kennelijk meent, laten de door hem gestelde omstandigheden het oordeel dat uit de getuigenverklaringen volgt dat [verweerder] bij het sluiten van de overeenkomst heeft gewaarschuwd dat bij vervanging van de dynamo tevens de spanrollen en de multiriem moesten worden vervangen en dat [eiser] daarvan heeft afgezien om de reparatiekosten zo laag mogelijk te houden, onverlet. [eiser] laat ook na verder toe te lichten waarom dat oordeel in het licht van die omstandigheden onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd zou zijn. Hetzelfde geldt voor ’s hofs oordeel dat de getuigenverklaring van [eiser] niet overtuigend en geloofwaardig is.
3.24
Overigens presenteert [eiser] het ten onrechte als vaststaand feit dat de reparatie bij [verweerder] zonder spanrollen en multiriem bijna € 1.000,- duurder was dan bij de Renault-dealer. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eiser] naar een als productie 10 bij akte na tussenvonnis van 30 mei 2013 overgelegde prijsopgave. Dit is evenwel niet de prijsopgave die [eiser] voorafgaand aan de reparatie door [verweerder] van de Renault-dealer heeft ontvangen. Het hof kon in zijn beoordeling aan de bedoelde stelling van [eiser] voorbijgaan, nu [eiser] , zoals het hof heeft overwogen en in cassatie niet wordt bestreden, deze prijsopgave niet in het geding heeft gebracht en hij bovendien zelf bij gelegenheid van het op 26 januari 2016 gehouden tegengetuigenverhoor heeft verklaard dat hij niet meer weet wat hij bij Renault moest betalen en voor welk bedrag [verweerder] de reparatie wilde verrichten, maar wel weet dat [verweerder] goedkoper zou zijn.
3.25
Ten slotte is evenmin juist dat de andere getuigen niets over “de financiële zaken” hebben verklaard. Zo houdt de getuigenverklaring van [betrokkene 3] onder meer in dat [eiser] heeft gezegd dat de reparatie goedkoop gehouden moest worden en volgt uit de getuigenverklaring van [betrokkene 2] dat [eiser] heeft gezegd dat hij alleen de dynamo wilde laten vervangen om de kosten laag te houden. Zulks stemt overeen met de verklaring die [verweerder] als partijgetuige heeft afgelegd. In zoverre zijn de getuigenverklaringen, zoals het hof heeft overwogen, consistent. Dat uit de verschillende verklaringen niet duidelijk wordt welke de exacte besparing voor [eiser] was doordat vervanging van de spanrollen en de multiriem achterwege bleef, laat onverlet dat het hof uit de getuigenverklaringen heeft kunnen concluderen dat [eiser] om financiële redenen van die vervanging heeft afgezien.
3.26
Onderdeel III, dat inhoudt dat gegrondbevinding van een of meer van de voorgaande klachten ook de conclusie die het hof in rov. 2.7 heeft getrokken, de daarop voortbouwende overwegingen 2.8-2.9 en het dictum raakt, mist zelfstandige betekenis. Nu geen van de voorgaande klachten slaagt, doet de door het subonderdeel bedoelde doorwerking zich niet voor.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑06‑2017
Vgl. de weergave van de vorderingsgrondslag in rov. 3.2 van het tussenarrest van 28 juli 2015.
Vgl. ’s hofs weergave van het oordeel van de kantonrechter in rov. 3.3 van het tussenarrest van 28 juli 2015.
Vgl. ’s hofs weergave van het oordeel van de kantonrechter in rov. 3.3 van het tussenarrest van 28 juli 2015.
Vgl. Kamerstukken I 2002/03, 23 095, nr. 38a, p. 9-10.
Zie HR 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9511, NJ 2006/494; HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0954, NJ 2005/52; HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2705, NJ 1998/818; HR 25 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1555, NJ 1995/154.
[eiser] verwijst in dit verband naar hof Leeuwarden 10 juli 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX0996, rov. 10, en art. 1:110 lid 2 PELSC.
Het subonderdeel spreekt van “voornoemde omstandigheden (achter 1 t/m 3)”; ik neem aan dat daarmee wordt gedoeld op de in subonderdeel I.1.1 gegeven opsomming van respectievelijk het ontbreken van deskundigheid bij de opdrachtgever, de geringe hoogte van de kosten van de niet-uitgevoerde extra reparatie en het grote risico (volgens het subonderdeel zelfs de “(bijna) absolute zekerheid”) dat de motor bij het niet uitvoeren van de extra reparatie “total loss” zou gaan.
Zie T&C BW, art. 7:754 BW, aant. 1 onder a (H.L. van der Beek; 15-02-2017): “De woorden ‘bij het aangaan (…) van de overeenkomst’ bevestigen dat de waarschuwingsplicht van de aannemer ook geldt in de precontractuele fase. Dit vloeit reeds voort uit de in de precontractuele fase in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid, die de gehoudenheid meebrengen rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (zie nader Asser/Van den Berg 7-VI 2013/107).” Zie voorts Asser/Van den Berg 7-VI 2013/107: “Voor die keuze van de wetgever (het activeren van de waarschuwingsplicht van de aannemer in de precontractuele fase; LK) bestaat ook goede grond. Uit de in de precontractuele fase in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit immers de gehoudenheid voort rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. (…) Daartoe behoort zeker het financiële belang van de opdrachtgever om reeds vóór de verlening van de opdracht te worden gewezen op in zijn vraagspecificatie voorkomende onjuistheden of onvolledigheden.”
Kennelijk heeft [betrokkene 3] hier abusievelijk van distributieriem gesproken. Een multiriem is niet hetzelfde als een distributieriem.
In zijn weergave van de vaststaande feiten en het relevante procesverloop verwijst [eiser] in dit verband onder 1.14 in voetnoot 19 naar zijn memorie van antwoord onder 8 en 11. In het eigenlijke cassatiemiddel verwijst hij onder I.1.1 in voetnoot 33 en onder I.3.1 in voetnoot 37 naar de verklaring van de deskundige [B] B.V., overgelegd als prod. 1 bij de inleidende dagvaarding, en de ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 3 oktober 2014 als prod. 13 overgelegde prijsopgave van [B] B.V. voor de herstelwerkzaamheden. Op geen van deze plaatsen is de stelling betrokken en met geen van de bedoelde stukken is de stelling onderbouwd dat het niet vervangen van de spanrollen en de multiriem een groot risico met zich bracht en dat het bijna zeker is dat het achterwege laten van deze reparaties onder meer tot gevolg zou hebben dat de gehele motor stuk zou gaan.
Kennelijk heeft [betrokkene 3] hier abusievelijk van distributieriem gesproken. Een multiriem is niet hetzelfde als een distributieriem.
Zie het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van geïntimeerde van 26 januari 2016, p. 4.
[eiser] verwijst naar zijn conclusie van repliek onder 6 en zijn memorie van antwoord onder 9 en de als prod. 10 bij akte na tussenvonnis van 30 mei 2013 overlegde prijsopgave van de Renault-dealer.
[eiser] verwijst naar zijn memorie van antwoord onder 9 en 11, op welke plaats hij onder meer heeft gesteld dat de extra kosten voor het vervangen van de spanrollen en de multiriem volgens de opgave van de Renault-dealer slechts € 95,43 zouden hebben bedragen.
[eiser] verwijst naar zijn antwoordakte van 3 februari 2015 onder 16-19, op welke plaats hij onder meer heeft gesteld dat, zo de kosten voor het vervangen van de spanrollen en de multiriem € 250,- zouden bedragen, dit voor hem geen belemmering zou zijn geweest de reparatie correct te laten uitvoeren.
In zijn akte na memorie van antwoord van 20 januari 2015 onder 13 heeft [verweerder] gesteld dat hij aan [eiser] heeft medegedeeld dat de kosten verbonden aan de vervanging van de spanrollen en multiriem, inclusief het arbeidsloon, ongeveer zouden neerkomen op € 250,-. Als partijgetuige heeft [verweerder] nadien verklaard dat het alleen vervangen van de dynamo, als hij het zich goed herinnert, € 500,- goedkoper zou zijn dan het vervangen van de dynamo met de spanrollen en multiriem.