Hof 's-Gravenhage, 30-09-2009, nr. 22-002632-09
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK2285
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
30-09-2009
- Zaaknummer
22-002632-09
- LJN
BK2285
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK2285, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 30‑09‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2514
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BO2514, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 30‑09‑2009
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk - in voorwaardelijke zin - van het leven beroofd door met een vuurwapen een kogel door zijn hoofd af te vuren, tengevolge waarvan hij is overleden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ander door hem met een wapen tegen het hoofd en het gezicht te slaan. Ook heeft de verdachte die ander met de dood bedreigd. Tot slot heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad.
Partij(en)
rolnummer 22-002632-09
parketnummer 10-651068-08
datum uitspraak 30 september 2009 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 mei 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 september 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/door het hoofd van [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- -
in een (personen)auto aan de andere inzittende(n) een doorgeladen vuurwapen te tonen, en/of
- -
(aldus) een of meer perso(o)n(en) met dat vuurwapen te bedreigen en/of (vervolgens) te slaan, waardoor een (van de) inzittende(n) dat vuurwapen van hem, verdachte, heeft getracht af te pakken, en/of (aldus) tussen hem, verdachte, en die andere inzittende(n) een worsteling is ontstaan, en/of
- -
dat vuurwapen in die worsteling af te laten gaan, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotwond in het hoofd, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam [aangever W] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een vuurwapen, tegen het hoofd van die [aangever W] gedrukt en/of (vervolgens) een vuurwapen heeft getoond en/of daarbij en/of vervolgens deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik schiet hem, Ik schiet hem!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever W]), meermalen met kracht met een pistool, althans met een hard voorwerp tegen het hoofd en/of tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam een of meer vuurwapens van categorie III, te weten een pistool, althans een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, Categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
- 1.
subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van de advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal - overeenkomstig het op schrift gestelde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte requisitoir - betoogd dat de verdachte dient te worden veroordeeld ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde, nu in de visie van de advocaat-generaal bewezen kan worden verklaard dat bij de verdachte opzet - in voorwaardelijke zin - op de dood van [slachtoffer] heeft voorgezeten.
Anders dan de rechtbank stelt de advocaat-generaal zich daarbij op het standpunt dat de verdachte de kans dat het wapen zou afgaan en daarmee de kans dat één van de inzittenden in de auto zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. In dat verband stelt de advocaat-generaal dat het niet gewenste gevolg, in casu de dood van [slachtoffer], het aanvaarden van een aanmerkelijke kans op dat overlijden niet in de weg staat. Evenmin staat daaraan in de weg de omstandigheid dat de verdachte zelf ook de kans zou hebben gelopen door een kogel uit het wapen te worden getroffen. Door de wijze waarop de verdachte het wapen heeft vastgehouden, te weten bij het handvat met de loop van zich af, is immers de kans dat de verdachte zichzelf zou raken aanzienlijk kleiner dan de kans dat hij één van de andere inzittenden zou raken. Bovendien bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat er sprake is geweest van een ricochet, terwijl dat evenmin uit algemene ervaringsregelen kan worden afgeleid.
Ten aanzien van het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, daar hem een beroep op noodweer/noodweerexces toekomt, stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat dat verweer dient te worden verworpen op de wijze als door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep verwoord.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
In de kern weergegeven heeft de raadsvrouw daartoe het volgende aangevoerd:
- -
onvoldoende blijkt van een aanmerkelijke kans dat het wapen zou afgaan; immers dat er sprake was van een aanmerkelijke kans kan niet worden vastgesteld wegens gebrek aan informatie over het wapen en de omstandigheden waaronder dat wapen is afgegaan;
- -
de verdachte had geen wetenschap van de aanmerkelijke kans dat het gevolg, in casu het afgaan van het wapen en daarmee het overlijden van [slachtoffer], zou intreden: de verdachte had namelijk gecontroleerd of het wapen was doorgeladen en vervolgens geconstateerd dat dat niet het geval was. Dat het wapen tussen het moment waarop hij het had gecontroleerd en het moment waarop het is afgegaan toch was doorgeladen, heeft de verdachte niet geweten;
- -
de verdachte heeft de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden ten tijde van de gedraging niet bewust aanvaard. [slachtoffer] was immers een goede vriend van de verdachte. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelwijze zichzelf in gevaar gebracht.
Voorts heeft de raadsvrouw uitvoerig betoogd dat de dood van het slachtoffer evenmin aan de schuld van de verdachte te wijten is.
Tot slot heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en
- 3.
tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer/noodweerexces toekomt.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen aangenomen feiten en omstandigheden
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan na te melden toedracht van de tenlastegelegde feiten worden gedestilleerd.
A:
Op 30 april 2008, omstreeks 00.29 uur, krijgen verbalisanten K.J. Biesheuvel en K. Lukac de opdracht te gaan naar de kruising 's-Gravendijkwal met de 1e Middellandstraat te Rotterdam.1 Aldaar ziet verbalisant Biesheuvel een personenauto van het merk Fiat Panda staan.2 De ter plaatse aanwezige [getuige S] verklaart tegenover verbalisant Lukac dat hij heeft gezien dat de bestuurder van de Fiat Panda dood is. Hij spreekt daarbij het vermoeden uit dat die bestuurder is doodgeschoten. Lukac stelt hierop een onderzoek in en ziet tussen het Bentinckplein en de Statentunnel 'vers' autoglas op de rijbaan liggen.3 Inmiddels zijn verbalisanten E.A. Schraepler en A.C. Veenman ter plaatse gekomen. Verbalisant Schraepler voelt aan de linkerpols van de man en constateert dat er geen hartslag meer is wat wordt bevestigd door het inmiddels gearriveerde ambulance-personeel.4
De overledene blijkt te zijn genaamd: [slachtoffer].5
Door de patholoog wordt vastgesteld dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een schotletsel door het hoofd. In de rechterslaap van [slachtoffer] wordt op 159 centimeter van de voetzolen en 15 centimeter rechts van het midden een ronde huidperforatie met het aspect van een inschotverwonding geconstateerd. In de linkerslaap wordt een stervormige huidperforatie op 166 centimeter van de voetzolen en 16 centimeter links van het midden, met het aspect van een uitschotverwonding geconstateerd.6
Uit de in zoverre elkaar grotendeels ondersteunende verklaringen van de verdachte en de twee bij de toedracht aanwezige getuigen leidt het hof het volgende af.
B:
Op 29 april 2008 stapt de verdachte bij [slachtoffer] in de auto, een Fiat Panda. De verdachte noemt '[slachtoffer]'. Hij ziet naar zijn zeggen dat [slachtoffer] een pistool onder de bijrijdersstoel legt. Het betreft volgens de verdachte een zwart pistool van het kaliber 9 mm. In de Middellandstraat te Rotterdam brengt [slachtoffer] de auto tot stilstand. De verdachte stapt de auto uit. Op een bepaald moment ziet hij een Somalische man naar [slachtoffer] lopen. De verdachte vangt flarden van het gesprek op: een zekere [Y] heeft drugs van [slachtoffer] gekregen maar daar nog niet voor betaald. De Somalische man zegt dat hij een andere Somalische man kent die weet waar [Y] verblijft.
Enkele minuten later ziet de verdachte de twee Somalische mannen bij [slachtoffer] in de Fiat Panda stappen. Eén van hen, [aangever W] genaamd, gaat op de bijrijdersstoel zitten, de ander, [getuige A] genaamd, neemt plaats op de achterbank achter [slachtoffer]. De verdachte ziet dat [aangever W] meerdere malen op het dashboard slaat. Omdat hij het niet vertrouwt, besluit de verdachte om ook bij [slachtoffer] in de auto te stappen; hij neemt plaats achter [aangever W] op de achterbank. Uit een gesprek tussen [slachtoffer] en [aangever W] leidt de verdachte af dat [slachtoffer] [aangever W] mede verantwoordelijk houdt voor het niet betalen van drugs.
[slachtoffer] rijdt weg. Ter hoogte van Blijdorp wordt het gesprek tussen [slachtoffer] en [aangever W] steeds heftiger. De sfeer in de auto is grimmig. Alhoewel [getuige A] aanvankelijk [slachtoffer] lijkt te steunen, kiest hij toch de kant van [aangever W], die de neef van [getuige A] blijkt te zijn. Als [slachtoffer] aankondigt dat hij naar Delft rijdt en dat [aangever W] hem moet zeggen waar [Y] woont, ontstaat er een flinke ruzie. [aangever W] wil niet naar Delft.7 Ter hoogte van een tankstation geeft [aangever W] plotseling een ruk aan het stuur.8 [slachtoffer] kan de auto nog net onder controle houden. Naar zijn zeggen hoort de verdachte [slachtoffer] daarop zeggen: "Tik a Torrie", hetgeen betekent "pak die ding", pakt hijzelf daarop het pistool onder de bijrijdersstoel vandaan, checkt of het pistool is doorgeladen en constateert hij dat dat niet het geval is. Vervolgens slaat hij daarmee tweemaal tegen het achterhoofd van [aangever W].9 [aangever W] voelt de voorkant van het pistool tegen zijn hoofd en pakt het bij de loop vast, waarna hij het naar voren probeert te trekken.10 [slachtoffer] probeert de boel te sussen en belooft [aangever W] terug te brengen naar Rotterdam. De verdachte trekt daarop het pistool weer naar zich toe, onder toevoeging van de woorden "Loose the man, dadelijk schiet ik die man".
Korte tijd daarna escaleert de situatie opnieuw. [aangever W] neemt waar dat [slachtoffer], de Statentunnel te Rotterdam naderend11, aanstalten maakt om de ventweg te nemen. [aangever W] is het daar niet mee eens. Hij geeft opnieuw een ruk aan het stuur teneinde [slachtoffer] te bewegen de tunnel in te rijden.12 De verdachte leunt dan naar voren en met het pistool in zijn linkerhand slaat de verdachte met de onderkant van de kolf [aangever W] vervolgens in het gezicht. Zijn vingers zijn daarbij naar zijn zeggen om de kolf heen geklemd, zodat hij meer kracht kan uitoefenen.13 Tengevolge daarvan loopt [aangever W] letsel in zijn gezicht op.14 Op dat moment pakt [getuige A] de verdachte vast en trekt hem naar achteren, volgens de verdachte en [aangever W].15 Dan gaat het wapen af; [slachtoffer] reageert niet meer.16
Bij de beoordeling van de vraag of bij de verdachte al dan niet voorwaardelijk opzet op de dood van
[slachtoffer] heeft voorgezeten, dient het volgende te worden vooropgesteld.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang.
In dit verband acht het hof de navolgende, uit het voorgaande afgeleide, feiten en omstandigheden van belang:
- -
dat er vier volwassen mannen in een Fiat Panda zitten;
- -
dat er tijdens het rijden kennelijk heftige onenigheid tussen de bestuurder en de bijrijder ontstaat;
- -
dat de bijrijder plotseling een ruk aan het stuur geeft;
- -
dat de verdachte, die achter de bijrijder zit, een pistool pakt;
- -
dat hij daarmee tegen het hoofd van de bijrijder slaat;
- -
dat de bijrijder het pistool bij de loop vastpakt en probeert het naar voren te trekken;
- -
dat de verdachte het pistool terugtrekt onder toevoeging van de woorden "Loose the man, dadelijk schiet ik die man";
- -
dat de bijrijder even later opnieuw een ruk aan het stuur geeft;
- -
dat de verdachte daarop met de onderkant van de kolf tegen het gezicht van de bijrijder slaat;
- -
dat de verdachte daarbij het pistool in zijn linkerhand met de vingers om de kolf geklemd houdt;
- -
dat het pistool afgaat terwijl de verdachte het vuurwapen in de hand heeft;
- -
dat de bestuurder door een kogel in zijn hoofd wordt getroffen;
- -
dat de bestuurder aan de gevolgen van de schotwond overlijdt.
Ten aanzien van de vraag of de kans dat het pistool zou afgaan en daarmee de kans dat één van de inzittenden in de auto zou overlijden aanmerkelijk is, overweegt het hof als volgt.
Onder de hierboven genoemde omstandigheden is naar 's hofs oordeel de kans dat het klaarblijkelijk doorgeladen pistool zou afgaan en daarmee de kans dat één van de inzittenden van de kleine personenauto zou komen te overlijden, beide als gevolg van het gedrag van de verdachte, aanmerkelijk te achten.
De omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard te hebben geconstateerd dat het pistool niet was doorgeladen, doet daar niet aan af. Nog daargelaten dat voor de verklaring van de verdachte geen enkel steunbewijs voorhanden is, is vast komen te staan dat het pistool is afgegaan en dus op enig moment is doorgeladen.
In dit verband overweegt het hof bovendien dat de verdachte heeft verklaard veel verstand van vuurwapens te hebben en het in de onderhavige zaak gebruikte pistool ongeveer twee weken voor het schietincident uitvoerig te hebben bekeken; daarbij heeft hij geconstateerd dat het een goed functionerend pistool betrof. Uit die verklaring leidt het hof af dat de verdachte goed bekend was met de werking van het pistool.
Op 28 oktober 2008 heeft de verdachte over de werking van het pistool een uitvoerige verklaring tegenover de politie afgelegd:
"(...)Het was een zwart vuurwapen. Hij was automatisch en van metaal. Het was een medium vuurwapen.(...)Er zat een magazijn in.(...)dat vuurwapen was geladen toen er een schot was afgegaan.(...)Ik pakte het vuurwapen onder de bijrijdersstoel vandaan. Ik heb toen de slede een klein beetje naar achteren getrokken. De slede moet je niet te ver naar achteren trekken want anders wordt het wapen geladen.".17
Op grond van deze verklaring van de verdachte kan worden aangenomen dat het wapen betrekkelijk eenvoudig kon worden doorgeladen en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Op grond van de verklaring van [aangever W] in samenhang bezien met de verklaringen van de verdachte is voorts komen vast te staan dat de verdachte, nadat [aangever W] voor de eerste keer aan het stuur had getrokken, met het pistool tegen het hoofd van [aangever W] heeft geslagen. Daarop heeft [aangever W] het wapen bij de loop gepakt om het naar zich toe te kunnen trekken. In reactie daarop heeft de verdachte het wapen teruggetrokken. De verdachte heeft het pistool toen niet opnieuw gecontroleerd, terwijl uit de verklaring van de verdachte zelf over het vuurwapen moet worden afgeleid dat door de manipulaties met het wapen de kans aanmerkelijk was dat het doorgeladen en 'onveilig' was geraakt, als het dat al niet van meet af aan was.
Na een kort moment van rust is de situatie in de auto vervolgens opnieuw geëscaleerd. De verdachte heeft het pistool in zijn linkerhand vastgepakt, naar eigen zeggen met zijn vingers om de kolf geklemd; zijn vingers waren dus in de buurt van de trekker. Vervolgens heeft hij [aangever W] nogmaals met het pistool geslagen; deze keer in diens gezicht.
In de daarbij ontstane schermutseling is het wapen dat de verdachte in handen had afgegaan. Het bleek doorgeladen en 'onveilig', want de kogel trof de bestuurder dodelijk.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in samenhang bezien - acht het hof bewezen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het pistool op enig moment zou afgaan en daarmee van de kans dat één van de inzittenden zou overlijden.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard door het wapen in de schermutselingen in de auto te hanteren.
In aanmerking genomen immers de aard van de agressieve gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan - met name dat zich vier personen in een kleine personenauto bevonden en de bedoeling van de verdachte om één van de inzittenden zijn wil op te leggen met behulp van een 'onveilig' vuurwapen - kan het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van één van de inzittenden in de auto op de koop toe heeft genomen.
Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen het feit dat een en ander zich tegen de achtergrond van een kennelijk serieus conflict omtrent de betaling van drugs heeft afgespeeld. Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat hij van dat conflict op de hoogte was en dat zo ernstig achtte dat hij in de auto was gaan zitten om [slachtoffer] in dat conflict zonodig bij te staan. Ook wist hij dat er een pistool in de auto lag.18 In dat verband heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij er van uitging dat het wapen geladen was.19
Voor zover door en namens de verdachte is betoogd dat het gevolg niet door hem is gewenst, is het hof - evenals de advocaat-generaal - van oordeel dat de omstandigheid dat het gevolg niet was gewenst het aanvaarden van de aanmerkelijke kans daarop niet in de weg staat.
Dat het gevaar voor eigen leven een contra-indicatie voor het aanvaarden van de aanmerkelijke kans als eerder vermeld zou zijn, zoals door de verdediging betoogd, legt naar het oordeel van het hof - gelet op bovengenoemde omstandigheden - onvoldoende gewicht in de schaal, evenmin als de in het geheel niet aannemelijk geworden mogelijkheid van een ricochet.
Op grond van het hierboven overwogene, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat bij de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer heeft voorgezeten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/door het hoofd van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam [aangever W] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een vuurwapen, tegen het hoofd van die [aangever W] gedrukt en/of (vervolgens) een vuurwapen heeft getoond en daarbij en/of vervolgens deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik schiet hem, Ik schiet hem!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever W]), meermalen met kracht met een pistool, althans met een hard voorwerp tegen het hoofd en/of tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Rotterdam een of meer vuurwapens van categorie III, te weten een pistool, althans een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, Categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde heeft begaan op de bekentenis van de verdachte en, evenals ten aanzien van feit 1 primair, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring, zoals die hiervoor zijn weergegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
- 1.
primair:
Doodslag;
- 9.
mei 2008 tegenover de politie afgelegde verklaring blijkt dat de verdachte [aangever W] een tweede keer heeft geslagen om "orde te scheppen".20
Het verweer wordt dan ook op beide onderdelen verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3:
Mishandeling;
4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Van de zijde van de verdediging is uitvoerig betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Voor wat betreft de onderbouwing van het verweer verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnotities is verwoord.
Het hof overweegt als volgt.
Nog daargelaten of het trekken aan een stuur kan worden gekwalificeerd als een wederrechtelijke aanranding is niet gebleken of aannemelijk geworden dat het noodzakelijk was om [aangever W] met een vuurwapen tegen het hoofd/gezicht te slaan. Er is immers niet gesteld of aannemelijk geworden dat de bestuurder de auto niet aan de kant had kunnen zetten teneinde [aangever W] uit de auto te laten stappen.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces acht het hof niet aannemelijk geworden dat de gedragingen van de verdachte zijn ingegeven door de in de pleitnotities omschreven gemoedsbeweging. In tegendeel: uit zijn op
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk - in voorwaardelijke zin - van het leven beroofd door met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer] af te vuren, tengevolge waarvan deze is overleden. Door zijn handelwijze heeft de verdachte het slachtoffer van zijn grootste rechtsgoed, het leven, beroofd. Dit is een zeer ernstig feit, waardoor de rechtsorde in ernstige mate is geschokt en aan de nabestaanden van het slachtoffer onzegbaar leed is aangedaan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangever W] door hem met een wapen tegen het hoofd en het gezicht te slaan. Ook heeft de verdachte die [aangever W] met de dood bedreigd. Door zijn handelwijze heeft de verdachte niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt, maar tevens angstgevoelens bij hem veroorzaakt.
Tot slot heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Tegen het onbevoegd voorhanden hebben hiervan moet streng worden opgetreden, omdat wapens meer en meer worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten, zoals ook in het onderhavige geval is gebleken.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2009, is de verdachte vele malen veroordeeld wegens het plegen van misdrijven, waaronder een poging tot doodslag en het hanteren van een vuurwapen. Uit dit uittreksel blijkt bovendien dat de verdachte tot 26 maart 2008 gedetineerd is geweest en derhalve eerst kort op vrije voeten was. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de aannemelijk geworden omstandigheid dat het slachtoffer een vriend van de verdachte was en de verdachte kennelijk ook zelf zwaar onder het verlies van zijn vriend lijdt.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 285, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 6.
(zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. S. van Dissel en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2009.
Mr. S.K. Welbedacht is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0804300030.AMB (blz. 3 en 4 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 30 april 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar K. Lukac, hoofdagent, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaar.
2 Het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0804300020.AMB (blz. 1 en 2 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 30 april 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar K.J. Biesheuvel, agent, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaar.
3 Zie voetnoot 1.
4 Het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0804300027.AMB (blz. 7 en 8 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 30 april 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar E.A. Schraepler, hoofdagent, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaren.
5 Het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0804302030.AMB (blz. 43 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 1 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar P.J.K. Landzaad, hoofdagent, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaren.
- 6.
Een rapport van het NFI, d.d. 29 juli 2008, opgesteld door A. Maes, arts en patholoog in samenhang bezien met het rapport van het NFI d.d. 24 juli 2008, opgesteld door R.C. Roepnarain, ingenieur.
- 7.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0805090948.V03 (blz. 187 tot en met 196 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 9 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.M. van Dijk, brigadier, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op 9 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte.
- 8.
het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0805011130.V01 (blz. 89 tot en met 93 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 1 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar G.H. Alberts, hoofdagent, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op 1 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [aangever W]. En ook het proces-verbaal genoemd in voetnoot 8.
- 9.
Zie voetnoot 8
- 10.
Het in voetnoot 9 genoemde proces-verbaal.
- 11.
Het proces-verbaal van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Forensische Opsporing, Xpolnummer 2008 144424, d.d. 3 juni 2008, opgesteld door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar D. Groeneveld, inspecteur, alsmede andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
- 12.
Zie voetnoot 9. En ook het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0804300300.V01 (blz. 84 tot en met 88 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 30 april 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar P. Boumeester, hoofdagent, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op 30 april 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [aangever W].
- 13.
Zie voetnoot 9. En ook het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0805011220.V02 (blz. 114 tot en met 121 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 1 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar A.J. Horeweg, hoofdagent, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op 1 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [getuige A].
- 14.
Het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0805011447.A01 (blz. 95 tot en met 97 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 1 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.L.N. Tousain, brigadier, inhoudende de op
1 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [aangever W]. En ook de op blz. 93 van proces-verbaal 2008144424 gerelateerde bevindingen van de verhorende verbalisanten.
- 15.
Het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0810281008.V03 (blz. 237 tot en met 241 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 28 oktober 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar B.J.A. Frijters, hoofdagent, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op
28 oktober 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte. Zie ook voetnoot 14.
- 16.
Zie voetnoot 14. En ook het in voetnoot 15 genoemde proces-verbaal. Als ook de op 21 oktober 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [aangever W].
- 17.
Blz. 239 van proces-verbaalnummer 2008144424.
- 18.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. En ook het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0805090948.V03 (blz. 187 tot en met 196 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 9 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.M. van Dijk, brigadier, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op 9 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte.
- 19.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, d.d. 22 april 2008.
- 20.
het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0805090948.V03 (blz. 187 tot en met 196 van proces-verbaalnummer 2008144424), d.d. 9 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.M. van Dijk, brigadier, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op 9 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte.