Per 1 april 2013 wordt handelen in strijd met art. 273f, eerste lid, Sr bedreigd met een gevangenisstraf van twaalf jaren. Wet van 28 februari 2012, Stb. 2013, 84.
HR, 16-05-2017, nr. 16/02154
ECLI:NL:HR:2017:884
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-05-2017
- Zaaknummer
16/02154
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:884, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑05‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:338, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:338, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:884, Gevolgd
- Wetingang
art. 273 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0228
NbSr 2017/215
Uitspraak 16‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Mensenhandel door een prostituee uit Bulgarije actief te benaderen, een paspoort en een vliegticket voor haar te regelen, een oppas voor haar kind te regelen en met haar naar Nederland te reizen teneinde haar in Nederland tot prostitutie te brengen. Bewijsklacht t.a.v. uitbuiting bij aanwerven en medenemen. Art. 273f.1 onder 3 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:857 inhoudende dat “uitbuiting” moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f.1 onder 3 Sr. Oordeel Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen “aanwerven” en “medenemen” zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
Partij(en)
16 mei 2017
Strafkamer
nr. S 16/02154
MD/DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 14 april 2016, nummer 21/003385-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het sub 3 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid. Het voert daartoe onder meer aan dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedragingen "aanwerven" en "medenemen" zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard, dat:
"hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 februari 2010 te Groningen, en/of elders in Nederland en in Bulgarije
sub 1. - een vrouw ( [slachtoffer] ) door een of meer feitelijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd en overgebracht, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer] ,ensub 3. - een vrouw ( [slachtoffer] ) heeft aangeworven en meegenomen met het oogmerk die vrouw in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling.ensub 4. - een vrouw ( [slachtoffer] ) met de onder sub 1 genoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van dienstenensub 6. - opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een vrouw ( [slachtoffer] )ensub 9. - een vrouw ( [slachtoffer] ) met de onder sub 1 genoemde middelen heeft bewogen hem verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer] met een derde, immers heeft verdachte,- tegen [slachtoffer] gezegd dat ze in Nederland in de prostitutie zou werken en of ze wel besefte in wat voor problemen zij zich bevond en
- een oppas voor het kind van [slachtoffer] gezocht en hiermee een afspraak gemaakt en de kosten voor de oppas betaald en een contract laten opstellen door een advocaat waarin was geregeld dat het kind van [slachtoffer]
aan een oppas zou worden toevertrouwd en heeft verdachte deze kosten betaald en
- een paspoort en een vliegticket voor [slachtoffer] geregeld en betaald en
- [slachtoffer] in het vliegtuig meegenomen naar Nederland en
- tegen [slachtoffer] gezegd dat ze pas haar mening mag uiten als ze geld gaat verdienen en hierbij [slachtoffer] stevig bij de kaak gepakt en tegen [slachtoffer] gezegd dat hij haar neus zou afbijten en
- een kamer voor [slachtoffer] geregeld waar zij zich kon prostitueren en
- kleding voor [slachtoffer] uitgezocht die ze moest dragen als ze zich prostitueerde en deze kleding betaald en
- condooms voor [slachtoffer] gekocht en
- regels voor [slachtoffer] opgesteld inhoudende dat ze moest staan in de vitrine waar ze zich prostitueerde en vrolijk kijken en niet met andere meisjes mocht praten en hoeveel ze moest vragen per klant en dat ze kort moest douchen en
- [slachtoffer] aan de haren getrokken en/of geduwd en/of uitgescholden
- tegen [slachtoffer] gezegd dat ze ondanks een bloeding toch moest werken en gebruikte sponsjes moest gebruiken en
- in aanwezigheid van [slachtoffer] een mes met de punt in de vloerbedekking gegooid en
- [slachtoffer] lange werkdagen laten maken (van 12 uur of meer) en
- telkens al het door [slachtoffer] verdiende geld aan hem, verdachte laten afstaan (zulks terwijl de afspraak was dat hij de helft zou krijgen) en
- tegen [slachtoffer] gezegd dat ze hem geld schuldig was voor alles wat hij aan haar had uitgegeven en
- telkens [slachtoffer] gecontroleerd als zij aan het werk was en moest zij binnen 10 seconden de telefoon opnemen en
- zich door [slachtoffer] laten pijpen waarbij hij haar hoofd naar zijn penis duwde en
- terwijl [slachtoffer] de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerste en onbekend was in Nederland met de Nederlandse regels en wetten en gewoonten en gebruiken en niemand in Nederland kende en aldus bewerkstelligd dat [slachtoffer] van hem/hen afhankelijk was."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 23 februari 2010, opgenomen op p. 906 e.v. in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]
Ik leerde [verdachte] kennen op 28 december 2009.
[verdachte] was erg opdringerig. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij wilde dat ik in het appartement ging leven samen met [betrokkene 1] . Ik wist wat zijn bedoelingen waren. Het was mij duidelijk wat hij van mij wilde en dat ik voor hem ging werken. Dit werk is prostitutie. Na een 3-tal dagen bracht [verdachte] ter sprake dat ik naar Nederland zou gaan om te werken.
Hij zei: "Kom bij mij werken om te weten, waarom jij dit werk doet!", Hij vroeg mij of ik wist in wat voor een problemen ik mij bevond (in wat voor een puree ik mij bevond), besef jij dit, vroeg hij mij. Hij had al kleren voor mij gekocht. Ik kon niet weigeren om naar Nederland te gaan. De reden om te weigeren is dat hij een stoel kapot getrapt heeft in bijzijn van mijn kindje. Dit was nog voor het vertrek.
Ik krijg vijftig procent. Dit hadden we in Sliven afgesproken.
[verdachte] heeft via internet een oppas gevonden en die heeft het afgesproken. Hij besloot alles. Hij vond de oppas in Sofia en ook regelde hij de vergoeding.
Hij kwam op een avond en zei mij dat wij de spullen zouden pakken en naar Sofia zouden gaan om een dag later, de overmorgen naar Amsterdam te gaan, om daar te wonen. Eerst wilde hij voor 10 dagen in Bulgarije blijven maar opeens week hij daarvan af. Het was geen voorstel dat ik daar zou gaan werken; hij zei DAT ik daar ging werken. Hij had kleren voor mij en mijn kindje gekocht en dingen voor mij gedaan en had ik "NEE" gezegd dan had ik weer moeten verhuizen.
Van Sliven naar Sofia gingen we met een auto. We gingen eerst naar de vrouwelijke oppas die [verdachte] geregeld had. De oppas namen we mee naar een advocaat om een contract op te stellen, te ondertekenen, dat ik mijn kind aan haar toevertrouwde. [verdachte] was zenuwachtig en opvliegerig. [verdachte] wilde op een gegeven moment onderbreken en dat het contract tot de helft opgesteld werd maar de advocaat stelde dat het om een kindje ging en dat dit niet te onderbreken was en dat het contract verder opgesteld moest worden. Mijn kindje, [betrokkene 1] , is ondeugend. Mijn kindje speelde en raakte alles aan. Op een bepaald moment kwam [verdachte] de kamer van de advocaat uit. [verdachte] pakte mijn kindje bij de blouse op borsthoogte en draaide krachtig met zijn vuist hieraan en schudde het kindje heen en weer en sprak met zijn tanden op elkaar dat mijn kindje moest zwijgen. Op dat moment kreeg ik spijt dat ik met [verdachte] mee was gegaan.
[verdachte] heeft de advocaat betaald, het was 40 leva. Ik zag dat hij het betaalde aan de advocaat.
[verdachte] heeft de betaling van de oppas geregeld, dat was 900 Leva, eenmalig. Verder moest er maandelijks 400 EURO betaald worden. Plus 100 LEVA (opmerking= 50 Euro) die waren bedoeld voor de dagelijkse kosten zoals luiers en medicijnen.
[verdachte] heeft de tickets geregeld. Hij heeft ze betaald."
(...)
Een proces-verbaal verhoor van verdachte door de rechter-commissaris d.d. 18 september 2012, opgenomen in voornoemd dossier inhoudende de verklaring van [verdachte]
Bij de politie heb ik verklaard dat ik met [slachtoffer] naar Nederland ben gekomen. In december 2009 hebben we kennis met elkaar gemaakt. [slachtoffer] werkte als prostituee in Sliven bij de markt. We zijn eind januari 2010 naar Nederland vertrokken. Ik wist van [slachtoffer] 's omstandigheden, voordat we naar Nederland vertrokken. Ik wist dat zij een man had, waar zij een kind mee had. Haar man zat in de gevangenis. Ook dat zij een slechte relatie had met haar vader en moeder. Via internet ben ik aan een oppas voor het kind van [slachtoffer] gekomen. Ik heb mijn auto verkocht om aan geld te komen om naar Nederland te reizen. De Bulgaarse taal spreken we, maar Nederlands niet. Ik en [slachtoffer] konden geen Nederlands.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 2 december 2011, opgenomen op p. 212 e.v. in voornoemd dossier inhoudende de verklaring van [verdachte]
[slachtoffer] had een kindje van iemand die in de gevangenis zat en haar kindje verbleef in de auto van haar pooier terwijl zij aan het prostitueren was.
Ik heb toen een man aangesproken met de bijnaam [A] of hij wist waar ze woonde. Ik heb haar daar opgehaald en we zijn samen koffie gaan drinken in een café. In het café vertelde ze dat ze vaak ruzies had met haar vader en moeder omdat ze al een idee hadden waarmee zij bezig was. De verhuurder had tegen haar gezegd dat ze de woning moest verlaten. Zij vertelde ook dat de elektriciteit was afgesloten en dat haar ouders waren vertrokken naar een dorp en haar hadden achtergelaten in de koude woning.
Ik heb [betrokkene 2] gebeld. Ik heb hem ontmoet en hij legde me uit hoe ik naar Groningen kon reizen en van hem kreeg ik een telefoonnummer van een meisje. Dit meisje zou mij kunnen helpen met het regelen van papieren voor [slachtoffer] om te kunnen werken in de prostitutie in Groningen. Ik heb mijn auto verkocht. Met het geld heb ik de vliegtickets en de oppas betaald."
2.2.3.
Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt ten aanzien van de bewezenverklaring voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De aangifte wordt (...) met betrekking tot belangrijke feiten ondersteund door de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft in zijn verklaringen de aangifte op belangrijke onderdelen bevestigd, te weten dat hij aangeefster kort voor vertrek naar Groningen in Sliven, Bulgarije heeft ontmoet terwijl zij daar onder zeer moeilijke economische en sociale omstandigheden leefde en trachtte in het levensonderhoud van haar en haar zoontje te voorzien door middel van prostitutie. Verdachte heeft aangeefster op actieve wijze benaderd, is een relatie met haar aangegaan en met haar gaan samenwonen. Kort daarop heeft verdachte zijn voornomen kenbaar gemaakt om met aangeefster naar Nederland te vertrekken zodat zij hier te lande in de prostitutie kon werken. Verdachte heeft informatie ingewonnen over de formele vereisten die voor een prostituee uit Bulgarije nodig zijn om in Nederland te kunnen werken. Verdachte heeft via internet een oppas gezocht en gevonden om het zoontje van [slachtoffer] onder te brengen zodat zij in de gelegenheid werd gesteld om in Nederland in de prostitutie te werken. Verdachte heeft de kosten van de oppas betaald en als enige het contact met de oppas onderhouden. Voorts heeft verdachte een paspoort en vliegtickets geregeld en betaald. Verdachte en aangeefster zijn samen naar Nederland gereisd, hetgeen naast de verklaring van aangeefster ook blijkt uit de passagierslijst van de vlucht Sofia-Amsterdam op 19 januari 2010. Verdachte heeft vervolgens in Nederland contact gezocht met [betrokkene 3] voor bijstand bij het regelen van formaliteiten en het tolken.
De aangifte wordt daarnaast ondersteund door de getuigenverklaring van [betrokkene 4] , de moeder van aangeefster. [betrokkene 4] bevestigt de verklaring van aangeefster ten aanzien van de armoedige en moeilijke omstandigheden waarin aangeefster in Bulgarije verkeerde.
(...)
Voorts wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van [betrokkene 3] . [betrokkene 3] heeft verklaard dat zij door verdachte via internet is benaderd om als oppas te fungeren voor het zoontje van aangeefster zolang zij in Nederland zat. Uit haar verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte daarin een initiërende en bepalende rol heeft gespeeld, dat hij de oppas heeft gezocht en benaderd via internet, dat hij de inhoud van de afspraken heeft bepaald en dat hij de oppas heeft betaald en het contact met haar heeft onderhouden.
De dwingende rol van verdachte wordt bevestigd door de verklaring van [betrokkene 5] . [betrokkene 5] , die ook werkzaam was in de prostitutie in het raam tegenover het raam in de "Nieuwe Straat" waar aangeefster werkte, heeft bevestigd dat aangeefster een aantal keren een bloeding heeft gehad en dat zij dan doorwerkte. Ook heeft [betrokkene 5] waargenomen dat aangeefster voortdurend stond, geen stoel had in de kamer en zelfs bleef staan als er geen klanten waren. Deze verklaring ondersteunt de aangifte op dit onderdeel. Voorts heeft [betrokkene 5] gezien dat aangeefster bang was en geen eten had en had zij de indruk dat aangeefster in de gaten gehouden werd.
(...)
tenlastegelegde sub 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte jegens aangeefster gebruik heeft gemaakt van dwangmiddelen. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van feitelijkheden, door voor haar zoontje een oppas te zoeken en te regelen, deze te betalen en met haar contact te onderhouden. Aangeefster had alleen via verdachte contact met de oppas over hoe het met haar kind ging. Verdachte heeft daardoor aangeefster in een afhankelijke positie geplaatst.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Aangeefster kwam immers uit Bulgarije waar zij onder zeer moeilijke omstandigheden leefde. Verdachte was op de hoogte van de moeilijke leefsituatie van aangeefster. Aangeefster beschikte niet over eigen financiële middelen toen zij als prostituee ging werken in een voor haar onbekend land met voor haar onbekende regels en gewoonten, waarbij zij bovendien de taal niet sprak. Daardoor kwam aangeefster in een situatie terecht die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Daarbij moest aangeefster, in strijd met de afspraken, al haar verdiensten aan verdachte afdragen.
Voorts heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van aangeefster, gelet op voornoemde omstandigheden en nu hij in een positie van overwicht verkeerde ten opzichte van aangeefster. Verdachte wist welke personen hij moest benaderen voor informatie over het werken door aangeefster in Nederland. Verdachte was ook degene die over de financiële middelen beschikte om de oppas, het paspoort en de reis te regelen. Bovendien was hij eerder in Nederland geweest.
Door het gebruik van deze dwangmiddelen is aangeefster in een uitbuitingssituatie beland. Verdachte heeft de werktijden bepaald die aangeefster moest maken. Hij heeft aangeefster lange werkdagen laten maken waarop aangeefster soms 12 uur of meer moest werken en heeft aangeefster al het door haar verdiende geld aan hem laten afstaan. Verdachte wilde dat aangeefster ook doorwerkte terwijl zij last had van vaginale bloedingen. Aangeefster moest van hem sponsjes gebruiken, die ook al eerder door een ander waren gebruikt. Verdachte bepaalde verder dat aangeefster voortdurend moest staan in de vitrine en dat zij niet met ander meisjes mocht praten.
Nu verdachte gebruik heeft gemaakt van voornoemde ongeoorloofde middelen is voor een bewezen verklaring niet van belang dat aangeefster heeft ingestemd met het werken in de prostitutie.
tenlastegelegde sub 3
Verdachte heeft aangeefster aangeworven en meegenomen, door haar actief te benaderen, voor aangeefster een paspoort en een vliegticket te regelen en te betalen, door een oppas te regelen en te betalen en met haar naar Nederland te reizen, teneinde aangeefster in een ander land, te weten Nederland, tot prostitutie te brengen.
De stelling van de raadsman dat aan een bewezenverklaring in de weg staat dat aangeefster al in de prostitutie zat toen zij naar Nederland werd vervoerd en zij dus niet tot prostitutie is gebracht, wordt door de rechtbank verworpen. Reeds het een ander vanuit Bulgarije naar Nederland brengen om als prostituee te werken, houdt in het medenemen van die ander met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor de prostitutie. Hierbij is het niet van belang of de betrokken vrouw, op het moment dat ze op vorenbedoelde wijze wordt meegenomen, al in de seksindustrie werkzaam is of was, of er mee instemt om in een ander land te werken.
tenlastegelegde sub 4
Verdachte heeft aangeefster met de hiervoor onder sub 1 genoemde dwangmiddelen bewogen om zich in Nederland beschikbaar te stellen voor de prostitutie. Verdachte heeft immers, nadat hij aangeefster als prostituee in voor verdachte duidelijk kenbare miserabele omstandigheden in Bulgarije heeft ontmoet, haar actief benaderd om met hem een relatie aan te gaan. Verdachte heeft zich gedragen als de vriend van aangeefster, hij kocht eten en kleding voor aangeefster en verschafte haar en haar zoontje onderdak. Bij aangeefster werd daardoor de indruk gewekt dat verdachte haar werkelijk uit haar miserabele positie wilde helpen. Na enige tijd deelde verdachte aangeefster mede dat zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken, regelde de reis en de reisbescheiden en een oppas waardoor hij aangeefster heeft bewogen om naar Nederland te gaan en in de prostitutie te gaan werken."
2.2.3.
Het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als "mensenhandel".
2.3.1.
Art 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr waarop de tenlastelegging is toegesneden, luidde ten tijde van de tenlastegelegde periode:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(...)
3° degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
(...)"
2.3.2.
In zijn arrest van 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314 heeft de Hoge Raad overwogen dat de in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3°, Sr omschreven gedragingen eerst dan als 'mensenhandel' kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld omdat 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr.
2.4.1.
In de bestreden uitspraak ligt als oordeel van het Hof besloten dat de bewezenverklaarde gedragingen "aanwerven" en "medenemen" zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
2.4.2.
Het middel faalt in zoverre.
2.4.3.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de als vicepresident W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017.
Conclusie 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Mensenhandel door een prostituee uit Bulgarije actief te benaderen, een paspoort en een vliegticket voor haar te regelen, een oppas voor haar kind te regelen en met haar naar Nederland te reizen teneinde haar in Nederland tot prostitutie te brengen. Bewijsklacht t.a.v. uitbuiting bij aanwerven en medenemen. Art. 273f.1 onder 3 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:857 inhoudende dat “uitbuiting” moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f.1 onder 3 Sr. Oordeel Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen “aanwerven” en “medenemen” zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
Nr. 16/02154 Zitting: 28 februari 2017 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 14 april 2016 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, waarbij verdachte wegens “mensenhandel, meermalen gepleegd” is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk en met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr vernietigd, maar alleen wat betreft de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en het vonnis voor het overige bevestigd. Het hof heeft aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 5.374,50, bij gebreke van betaling te vervangen door 61 (eenenzestig) dagen hechtenis. Voorts heeft het hof een nadere overweging gewijd aan het toewijzen van de vordering van de benadeelde partij.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de handelingen van verdachte zoals omschreven onder sub 3 van het bewezenverklaarde heeft aangemerkt als mensenhandel.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, voor zover hier van belang:
“hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 februari 2010 te Groningen, en/of elders in Nederland en in Bulgarije
(…)
sub 3. - een vrouw ([slachtoffer]) heeft aangeworven en meegenomen met het oogmerk die vrouw in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling (…)”
5. Het tenlastegelegde sub 3 is toegesneden op art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3, Sr. Deze bepaling luidde in de bewezenverklaarde periode1.als volgt:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(...)
3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling".
6. In aanmerking genomen dat handelen in strijd met art. 273f, eerste lid aanhef en sub 3, Sr wordt gekwalificeerd als 'mensenhandel' en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren2., moet worden aangenomen dat de in het derde onderdeel omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.3.Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als 'mensenhandel' kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. 'Uitbuiting' moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3, Sr.4.
7. Uit de zeer uitvoerige bewijsvoering van de rechtbank die door het hof is bevestigd, volgt zonder meer dat het aanwerven en meenemen met het oogmerk het slachtoffer in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling is begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uit de bewijsvoering komt immers naar voren dat het slachtoffer de seksuele handelingen verrichtte, terwijl ze alle dagen moest werken, werkdagen maakte van wel 16 uur, dat ze al het geld aan verdachte diende af te staan, dat ze zelfs als ze bloedingen had moest werken en dat ze (intensief) werd gecontroleerd. Ondanks dat deze ‘arbeidsvoorwaarden’ zich pas realiseerden nadat het slachtoffer zich in Groningen begon te prostitueren, kunnen zij het oordeel dragen dat het aanwerven en meenemen reeds is begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. De verdachte spiegelde het slachtoffer weliswaar een rooskleurig beeld voor en regelde oppas voor haar kind, maar (vrijwel) onmiddellijk na de aanvang van haar werkzaamheden was er sprake van uitbuiting. Dat verdachte eerder iets anders voor ogen heeft gehad blijkt uit niets.
8. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑02‑2017
Zie vorige voetnoot, de strafbedreiging is thans een gevangenisstraf van twaalf jaren.
Vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309; HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen (ten aanzien van het derde onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr), HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2928 (idem) en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556 (ten aanzien van het vierde onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr).
Vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309; HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen, HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2928.