Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/1.5
1.5 Methode van onderzoek en beperkingen binnen het onderzoek
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS376250:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie Hirsch Ballip 1991, p. 95 e.v.
Aldus ook Van der Wiel 2004, nr. 176, die in zijn dissertatie gewijd aan de rechtsverhouding tussen procespartijen juist veel rechtsvergelijkend onderzoek heeft verricht.
Zie § 242 BGB.
Zie Van der Wiel 2004, nr. 176.
Art. 3.1.2: 'Except where these Rules provide otherwise, the court may (...) take any other step or make any other order for the purpose of managing the case and furthering the overriding objective.'
Zie bijv. art. 359 Sv en art. 83 Vw 2000. Ook de inmiddels ingetrokken Procesregeling Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (18.1 lid 7) en de eveneens ingetrokken Procesregeling Centrale Raad van Beroep (art. 9 lid 2 en 17 lid 4) bevatten verwijzingen naar een goede procesorde. De voor deze regeling in de plaats gekomen Procesregeling bestuursrechtelijke colleges behelst echter geen verwijzing naar de goede procesorde. De aard, functie en inhoud van de beginselen van een goede procesorde in het strafprocesrecht zijn uitgebreid onderzocht door Cleiren, zie Cleiren 1989. Voor beschouwingen over de betekenis van de goede procesorde in en voor het bestuursprocesrecht zij verwezen naar De Waard 2001 en Lindijer 2003b.
Zie o.m. ABRvS 11 april 2000, AB 2000, 244; ABRvS 20 juni 2000, JB 2000, 221; CRvB 16 oktober 1998, AB 1999, 48.
Zie Cleiren 1989, p. 60 e.v. en 276 e.v.
14. Ter beantwoording van bovengenoemde onderzoeksvragen zal worden bezien hoe wetgever en rechter de eisen van een goede procesorde hanteren, respectievelijk in de wet- en overige regelgeving en de rechtspraak. Bij verwijzingen naar de goede procesorde in de wet- en regelgeving wordt de blik gericht op de totstandkomingsgeschiedenis van het betreffende voorschrift en eventuele toelichtingen van de wet-of regelgever daarop. Verwijzingen in rechterlijke uitspraken zullen worden geplaatst tegen de achtergrond van het geschreven procesrecht, andere uitspraken en uit de rechtsliteratuur blijkende rechtsovertuigingen.
Bij de vaststelling van de betekenis van de verwijzingen naar de goede procesorde die in de regelgeving en de rechtspraak zijn aangetroffen, zal te werk worden gegaan volgens de klassieke juridische methodologie. Deze methodologie veronderstelt het bestaan van eenheid in (ofwel innerlijke consistentie van) de Nederlandse rechtsorde, zoals wordt geëist door het rechtsbeginsel dat gelijke gevallen rechtens gelijk worden behandeld.1 Dit uitgangspunt biedt een kader waarbinnen onduidelijkheden in het recht kunnen worden opgehelderd, argumenten voor de beantwoording van rechtsvragen kunnen worden gevonden en rechtspraak en regelgeving kunnen worden gewaardeerd.
Daarmee is evenwel niet gezegd dat het antwoord op iedere rechtsvraag logisch-dwingend uit het reeds geldende, in vaste rechtspraak of regelgeving gepositiveerde recht kan worden afgeleid, dat in deze studie niet wordt geïnterpreteerd en geen 'keuzen' worden gemaakt. Het gepositiveerde recht geeft dikwijls geen (eenduidig) antwoord of concurreert met (nog) niet gepositiveerde, andersluidende rechtsovertuigingen om toepassing. Overtuiging van deelnemers aan de rechtspraktijk op basis van argumenten voor het gekozen antwoord of de gekozen interpretatie en de daartoe dienende zoektocht naar argumenten die door die deelnemers valide worden geacht, vormt daarom juist de kern van de rechtspraktijk en -wetenschap. Het recht, ook het procesrecht, is geen gesloten systeem, maar, zo werd Vranken reeds nagezegd, het altijd voorlopige resultaat van een proces van meningsvorming.
15. Het onderzoek richt zich, zoals gezegd, op verwijzingen naar een goede procesorde en soortgelijke noties in burgerprocesrechtelijke regelgeving en rechtspraak. De rechtspraak die in het onderzoek is betrokken, is evenwel beperkt tot uitspraken van de Hoge Raad. Als hoogste rechterlijke instantie heeft hij immers, zij het binnen de beperkingen die eigen zijn aan het instituut van cassatie, het laatste woord over hetgeen een goede procesorde inhoudt. Staat een lagere rechter voor de beslissing van een kwestie waarover de Hoge Raad in een vergelijkbaar geval al een uitspraak heeft gedaan, dan zal deze zich bij de beslissing van die kwestie doorgaans naar de uitspraak van de Hoge Raad richten. Bij de zoektocht naar enige vastigheid in het gebruik van de goede procesorde als normatief begrip, is er daarom voor gekozen uitsluitend uitspraken van de Hoge Raad in het onderzoek te betrekken. Bij deze aanpak worden de ogen overigens niet geheel gesloten voor de wijze waarop de lagere rechter de eisen van een goede procesorde gebruikt. Veelal staat immers juist een op de goede procesorde gegronde beslissing of gang van zaken voor de lagere rechter ter beoordeling aan de Hoge Raad.
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de digitale databanken van de Nederlandse Jurisprudentie (NJ ) en de Rechtspraak van de Week (RvdW). Gezocht is naar uitspraken waarin verwijzingen naar een 'goede procesorde', 'behoorlijke procesorde', 'goede rechtspleging', 'behoorlijke rechtspleging', 'goede procesvoering' of 'behoorlijke procesvoering' voorkwamen in de essentie van de uitspraak, zoals die essentie door de redacties van de NJ en RvdW bij de publicatie van die uitspraken werd omschreven, samengevat of uitgelicht.
Omdat in de digitale databank van de NJ alleen de vanaf 1965 gepubliceerde uitspraken zijn opgenomen, en in de RvdWalleen de vanaf 1980 gepubliceerde uitspraken, is het onderzoek in eerste instantie gericht op de sinds die jaren gepubliceerde jurisprudentie. Incidenteel is aan de hand van verwijzingen naar oudere rechtspraak in die uitspraken of in de bestudeerde rechtsliteratuur ook oudere jurisprudentie in het onderzoek betrokken, alsmede een enkele keer ook uitspraken die in een andere uitgave dan de NJ of de RvdWzijn verschenen.
16. Vergelijkingen met het buitenlandse recht worden in dit onderzoek achterwege gelaten. Het onderzoek is gericht op de betekenis van de goede procesorde als normatief begrip in en voor het Nederlandse burgerlijk procesrecht. Een vergelijking met het buitenlandse burgerlijk procesrecht lijkt daaraan weinig te kunnen bijdragen, te meer nu uit het burgerlijk procesrecht van de ons omringende landen geen begrippen naar voren komen die een functie vervullen die vergelijkbaar is met de functie van de goede procesorde als normatief begrip in ons burgerlijk procesrecht.
Dat neemt niet weg dat het op zichzelf interessant is om te onderzoeken wat het burgerlijk procesrecht van de ons omringende landen voor een beroep op de goede procesorde als normatief begrip in de plaats stelt. Veelal blijkt de buitenlandse rechter zich te behelpen met een toepassing van leerstukken van ongeschreven recht die in het materiële burgerlijk recht tot ontwikkeling zijn gekomen.2 Zo wordt in Duitsland en Zwitserland de in beginsel voor verbintenisrechtelijke verhoudingen gegeven open norm van Treu und Glauben3 gebruikt als bron van ongeschreven procesrecht, in België wel de goede trouw en, evenals in Frankrijk, het leerstuk misbruik van bevoegdheid.4
Men bedenke hierbij bovendien dat de behoefte aan een specifiek procesrechtelijk normatief begrip als bron van ongeschreven procesrecht ook sterk afhankelijk is van de wettelijke regeling van het procesrecht, in het bijzonder van de gedetailleerdheid van die regeling, alsmede van de plaats die de rechter zich ten opzichte van de wet toe-eigent. De rechter die zich bevoegd acht de wettelijke regeling ruim te interpreteren, bijvoorbeeld door zich te beroepen op een redelijke wetstoepassing, het systeem van de wet of de bedoelingen van de wetgever, zal zich wellicht minder snel genoodzaakt zien een beslissing te funderen op een buitenwettelijke bron van ongeschreven recht dan de rechter die vasthoudt aan een strikte, vrijwel letterlijke interpretatie van wettelijke voorschriften. Mogelijkerwijs uiteenlopende taakopvattingen van rechters in verschillende landen bemoeilijken aldus een goede vergelijking van de betekenis van de goede procesorde in en voor het Nederlandse burgerlijk procesrecht met de betekenis van eventuele vergelijkbare begrippen voor het burgerlijk procesrecht in andere landen.
Interessant in dit verband is de ruimte die de Engelse wetgever expliciet toekent aan de burgerlijke rechter op procesrechtelijk terrein. Art. 1.1 lid 1 van de Civil Procedure Rules stelt voorop dat de wettelijke regeling van het procesrecht is gegeven met 'the overriding objective of enabling the court to deal with cases justly'. In het tweede lid wordt nader bepaald wat het 'justly' behandelen van zaken inhoudt: 'a. ensuring that the parties are on an equal footing; b. saving expense; c. dealing with the case in ways which are proportionate (...); ensuring that it is dealt with expeditiously and fairly; and e. allotting to it an appropriate share of the court's resources, while taking into account the need to allot resources to other cases.' Het daaropvolgende art. 1.2 schrijft de rechter voor om de wettelijke regeling te interpreteren en de aan hem toegekende bevoegdheden uit te oefenen met het oog op het realiseren van 'the overriding objective'. Partijen zijn ingevolge art. 13 verplicht de rechter daarbij te helpen. Ten slotte kent art. 3.1 de rechter de bevoegdheid toe om, zo nodig ambtshalve, alles te doen wat in het belang is van 'the overriding objective'.5
Met een zo brede wettelijke basis voor interpretatie van de wettelijke regeling van het procesrecht en het treffen van maatregelen die in die wettelijke regeling geen specifieke grondslag vinden, zal de behoefte aan een buitenwettelijk bron van ongeschreven procesrecht weinig behoefte bestaan. Afgezien van deze wettelijke basis, gelijkt de verwijzing naar 'the overriding objective' van de wettelijke regeling van het procesrecht meer dan de hiervoor genoemde verwijzingen naar het ongeschreven recht in andere rechtsstelsels, op verwijzingen naar een goede procesorde in het Nederlandse burgerlijk procesrecht.
17. Evenmin wordt de betekenis van de goede procesorde als normatief begrip in het burgerlijk procesrecht vergeleken met de betekenis die het begrip in het bestuursprocesrecht en het strafprocesrecht heeft. Ook op die rechtsterreinen wordt veelvuldig verwezen naar de eisen van een goede procesorde.6 Een eerste blik op de jurisprudentie leert dat het daarbij om soortgelijke kwesties kan gaan als in het burgerlijk procesrecht, bijvoorbeeld over de vraag tot op welk moment in een procedure nieuwe stellingen of bewijsstukken mogen worden aangevoerd.7 Anderzijds kennen het straf- en bestuursprocesrecht een geheel eigen problematiek. Zo blijken de eisen van een goede procesorde in het strafrecht zich uit te strekken tot het handelen van opsporingsambtenaren, nog voordat de strafrechter bij de zaak betrokken raakt8, en worden de verplichtingen van bestuursorgaan en burger in een procedure voor de bestuursrechter sterk bepaald door de specifieke rechten en plichten die uit een bestuursrechtelijke rechtsverhouding voortvloeien, in het bijzonder de informatie- en onderzoeksplichten van art. 3:2 en 4:2 lid 2 Algemene wet bestuursrecht. Voor de vaststelling van de betekenis van de goede procesorde als normatief begrip in en voor het burgerlijk procesrecht lijkt een vergelijking met het straf- en bestuursprocesrecht dan ook weinig toegevoegde waarde te hebben. Wel zou een dergelijke vergelijking interessante perspectieven kunnen bieden op de verschillen tussen de drie procesrechtelijke stelsels, maar dat valt buiten het doel van dit onderzoek.