HR, 14-12-2010, nr. 09/01415 P
ECLI:NL:HR:2010:BO2786
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-12-2010
- Zaaknummer
09/01415 P
- LJN
BO2786
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO2786, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2786
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Art. 36e.6 Sr. HR herhaalt relevante overweging uit HR LJN ZC9559. Het Hof heeft bij het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening gehouden met de ten gunste van de b.p. uitgesproken veroordeling van de betrokkene tot betaling van schadevergoeding. Het hof heeft verzuimd ook de ten gunste van de b.p. toegewezen wettelijke rente en proceskosten in mindering te brengen. HR doet de zaak zelf af.
14 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/01415 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 februari 2009, nummer 20/001548-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. P.M.S. Dijks, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De middelen behelzen de klacht dat het Hof bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat wat betreft "zaak 5" niet de aan de benadeelde partij in rechte toegekende vordering, voor zover deze de wettelijke rente en de proceskosten betreft, in mindering heeft gebracht.
2.2. Het Hof heeft aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 26.351,54 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"In lijn van het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2004, NJ 2004, 256 zal het hof de in rechte toegekende vorderingen van de benadeelde partijen afzonderlijk in mindering brengen op het per betreffende feit geschatte ontnemingsvoordeel.
(...)
Zaak 5
Verkoopwaarde gestolen goederen EUR 123.428,56
Opbrengst door middel van heling (25 procent) EUR 30.857,14
Minus toegekende schadevergoeding EUR 7.410,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel EUR 23.447,14
Wederrechtelijk verkregen voordeel
[betrokkene] en [betrokkene 1] elk EUR 11.726,57."
2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2009 gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de betrokkene aldaar het volgende aangevoerd:
"Ik verzoek u thans niet alleen om (een evenredig deel van) de proceskosten in mindering te brengen (...), zoals reeds verzocht in de schriftelijke grieven, maar ik verzoek u thans ook om een evenredig deel van de wettelijke rente in mindering te brengen op het totale wederrechtelijk verkregen voordeel. Ik verwijs daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 9 september 1997, NJ 1998, 90.
Voor de benadeelde partij [benadeelde partij] (zaak 5) is de wettelijke rente (vanaf 21 januari 2003) 2.338,45. (...)
Ik kom dan uit op de volgende rekensom:
zaak 5 € 3.705,-
€ 125,- proceskosten (€ 250,- te verdelen over cliënt en [betrokkene 1])
€ 1.169,23 wettelijke rente (€ 2.338,45 te verdelen over cliënt en [betrokkene 1])."
2.4. Ingevolge art. 36e, zesde lid, Sr worden bij de vaststelling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met een eventueel ten gunste van die derde uitgesproken onherroepelijke veroordeling van de betrokkene tot betaling van de wettelijke rente - voor zover het bedrag daarvan kan worden bepaald - en de proceskosten (vgl. HR 9 september 1997, LJN ZC9559, NJ 1998/90).
2.5. Het Hof heeft bij het bepalen van de omvang van het bedrag waarop het in zaak 5 wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, rekening gehouden met de ten gunste van de benadeelde partij uitgesproken veroordeling van de betrokkene tot betaling van schadevergoeding. Het Hof heeft evenwel verzuimd te voldoen aan het verzoek van de betrokkene ook de ten gunste van de benadeelde derde toegewezen wettelijke rente en proceskosten in mindering te brengen. De middelen klagen daarover terecht. De Hoge Raad zal 's Hofs verzuim herstellen door alsnog de wettelijke rente en de proceskosten - als door de betrokkene verzocht - in mindering te brengen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 25.057,31 bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 december 2010.