NJ 2004, 256
1. Toepassing art. 359 lid 7 Sv in ontnemingszaken. 2. In mindering brengen van vorderingen van benadeelde derden indien het voordeel is voortgevloeid uit meerdere strafbare feiten.
HR 23-03-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO2607
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 maart 2004
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
01230/03P
- Conclusie
A-G Machielse
- LJN
AO2607
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO2607, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑03‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AO2607, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑03‑2004
- Wetingang
Sr art. 36e lid 4 en 6; Sv art. 359 lid 7; Sv art. 511e lid 1; Sv art. 511g lid 2;
Essentie
1. De overeenkomstige toepassing van art. 359 lid 7 Sv in ontnemingszaken betekent dat de rechter, als hij het door de betrokkene te betalen bedrag vaststelt op een hoger bedrag dan door het openbaar ministerie is gevorderd, de redenen die tot die hogere vaststelling hebben geleid in zijn uitspraak opneemt. Indien die vaststelling van een hoger bedrag voortvloeit uit een hogere schatting, zullen de redenen daarvoor besloten liggen in de door de rechter gegeven verantwoording van de — aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleende — schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In zodanig geval mist art. 359 lid ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.