HR, 26-03-2013, nr. 11/01892
ECLI:NL:HR:2013:BZ5380
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-03-2013
- Zaaknummer
11/01892
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ5380
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5380, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑03‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP8085, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5380
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5380, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5380
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP8085
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑03‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01892
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 maart 2011, nummer 23/003953-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. Th.O.M. Dieben en mr. W.A. Monster, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 maart 2013.
Conclusie 05‑02‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/01892
Mr. Vellinga
Zitting: 5 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 3 april 2007, nr. 02039/06 - door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
2.
Namens verdachte hebben mr. Th.O.M. Dieben en mr. W.A. Monster, advocaten te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt in dat het oordeel van het Hof dat de verklaring die [betrokkene 1] in de meineedprocedure bij de politie heeft afgelegd wel bruikbaar is voor het bewijs, onvoldoende met redenen is omkleed.
4.
Het Hof heeft te dier zake overwogen:
"[Betrokkene 1] is op 26 november 2004 aangehouden en verhoord naar aanleiding van verdenking van het afleggen van een meinedige verklaring op de terechtzitting in de strafzaak tegen de verdachte op 26 november 2004. Bij gelegenheid van dit verhoor als verdachte heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij ter terechtzitting, waar hij had gezegd dat hij geen vuurwapen bij de verdachte had gezien, heeft gelogen omdat zowel zijn (peet)oom [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) als [betrokkene 2], de vriend van zijn zus (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) bij deze zaak betrokken zijn en hij geen partij wilde trekken. [Betrokkene 1] heeft vervolgens medegedeeld wat hij heeft waargenomen ten tijde van het incident. Volgens deze getuige is [betrokkene 2] op de bewuste datum op de kruising van de Johannes Spaanstraat en de Waalstraat komen staan. [Betrokkene 2] heeft daar met de getuige staan praten over hetgeen was voorgevallen tussen Nina en de verdachte. De verdachte is vanuit het huis aan de [a-straat 1] hun kant op komen lopen. Hij is langs [betrokkene 1] gelopen en is tegenover [betrokkene 2] gaan staan. De getuige heeft verklaard dat hij op dat moment zowel de verdachte als [betrokkene 2] een vuurwapen zag trekken en voorts dat hij, terwijl hij wegrende heeft gehoord dat er meerdere malen werd geschoten, waarbij de knallen verschillend van geluid waren.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring die [betrokkene 1] in de meineedprocedure bij de politie heeft afgelegd, wegens onbetrouwbaarheid ervan geheel terzijde moet worden gesteld. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat door deze getuige bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg wisselend doch ten aanzien van de verdachte steeds ontlastend heeft verklaard.
Het hof acht de verklaring die [betrokkene 1] in de meineedprocedure bij de politie heeft afgelegd, wel bruikbaar voor het bewijs. Juist is weliswaar dat de getuige, voor hij deze verklaring aflegde, wisselend heeft verklaard, maar het daarvoor aangevoerde motief acht het hof plausibel. Voorts heeft het hof [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 1 maart 2011 gehoord, alwaar de getuige met stelligheid heeft herhaald dat hij op vuurwapen gelijkende voorwerpen bij zowel de verdachte als bij [betrokkene 2] heeft gezien en hij bij het wegrennen meerdere schoten, verschillend van geluid, heeft gehoord. Het hof verwerpt dan ook het verweer omtrent de onbetrouwbaarheid van deze verklaring van de getuige."
5.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het oordeel van het Hof, dat [betrokkene 1] een plausibele reden heeft gegeven voor zijn wisselende verklaringen, afgelegd voorafgaand aan zijn verklaring in de meineedprocedure, in het onderhavige geval niet begrijpelijk is. Daartoe wordt erop gewezen dat, zoals verdachtes raadsvrouw in hoger beroep heeft aangevoerd, [betrokkene 1] voorafgaand aan laatstgenoemde verklaring verklaringen heeft afgelegd die belastend waren voor [betrokkene 2] en ontlastend waren voor verdachte.
6.
[Betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zowel tegen de officier van justitie als tegen de rechter heeft gelogen omdat verdachte zijn oom en peetoom is en [betrokkene 2] de vriend van zijn zus, en hij voor niemand partij wilde trekken (bewijsmiddel 6). Het oordeel van het Hof dat dit een plausibele reden is voor zijn wisselende verklaringen voorafgaand aan zijn verklaring in de meineedprocedure is niet onbegrijpelijk. Dat wordt niet anders wanneer in aanmerking wordt genomen dat die verklaringen belastend zouden zijn voor [betrokkene 2] en ontlastend zouden zijn voor verdachte. Zoals het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd doet aan de geloofwaardigheid van het streven dat [betrokkene 1] aan het afleggen van wisselende verklaringen ten grondslag heeft gelegd, niet af dat hij in dat streven niet of niet volledig zou zijn geslaagd. Daarom behoeft het oordeel van het Hof geen nadere motivering.
7.
Voorts wordt in de toelichting op het middel gesteld dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, anders dan het Hof heeft overwogen, niet kan blijken dat [betrokkene 1] met stelligheid heeft herhaald dat hij bij zowel de verdachte als bij [betrokkene 2] op vuurwapen gelijkende voorwerpen heeft gezien.
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 maart 2011 houdt in als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
"Ik kan me het schietincident op 16 april 2004 te Dordrecht nog herinneren, maar ik weet niet alle details meer. Ik herinner me niet dat ik bij de politie een andere verklaring heb afgelegd dan bij de rechtbank. Het is al zo lang geleden. Ik kan mij ook niet herinneren dat ik ben vervolgd voor meineed. Naar mijn weten heb ik altijd de waarheid verklaard.
Ik was in de nacht van 15 op 16 april 2004 aanwezig op het kruispunt van de Johannes Spaanstraat en de Waalstraat te Dordrecht. Ik heb mijn oom, de verdachte in deze zaak, daar toen gezien. Hij kwam aan in een auto. Ik heb [betrokkene 2] daar toen ook gezien. Ik weet niet meer of [betrokkene 2] en mijn oom elkaar hebben gesproken waar ik bij was. Ik heb begrepen dat ze daarvoor ruzie hadden gehad. Ik heb wel verdachte dingen gezien, maar heb ze niet daadwerkelijk zien schieten. Ik heb bij [betrokkene 2] een vuurwapen gezien, althans iets dat er op leek. Hij had een tas bij zich en zat de hele tijd met zijn hand half in die tas. Ik heb ook gezien dat mijn oom iets in zijn hand had. lk kan zeggen dat het waarschijnlijk een vuurwapen is geweest.
(...)
lk heb schoten gehoord. Ik ben toen weggerend. [Betrokkene 2] kwam aanrennen naar de voordeur van het huis van mijn moeder. [Betrokkene 2] riep naar mij: "dit gaat te ver". Ik zei tegen hem: "ga hier weg". Ik heb [betrokkene 2] niet binnengelaten, want ik wist wat er in zijn tas zat. Ik weet niet wat [betrokkene 2] verder heeft gedaan. Hij is weggerend.
(...)
Ik heb bij de politie en de rechtbank verklaard dat ik mijn oom heb horen roepen dat ik [betrokkene 2] moest tegenhouden. Ik heb inderdaad gehoord dat hij zei: "Hou hem tegen". Ik weet niet waarom ik dit moest doen. Ik heb het in ieder geval niet gedaan omdat ik mij niet in de ruzie wilde mengen.
Ik heb mijn oom niet zien schieten. Ik heb de schietpartij alleen gehoord. Mijn oom en [betrokkene 2] stonden best vlakbij toen ik de schoten hoorde. Ik stond achter een muurtje en kon niet alles zien.
Ik weet niet meer hoe laat ik op het kruispunt ben aangekomen. Er stonden meer mensen op het kruispunt. [Betrokkene 2] heeft mij op het kruispunt verteld dat hij ruzie met mijn oom had. Toen [betrokkene 2] en mijn oom tegen elkaar begonnen te schreeuwen, ben ik de hoek om weggerend richting mijn huis. Ik woon zo'n 20 meter van de plek van de ruzie. Toen ik nog niet bij mijn voordeur was, heb ik me omgedraaid. Hoewel een busje op de hoek mijn zicht belemmerde kon ik mijn oom en [betrokkene 2] nog wei net zien. Ik hoorde mijn oom en [betrokkene 2] in het Antilliaans tegen elkaar schreeuwen, zag mijn oom hevig met zijn handen zwaaien en [betrokkene 2] met zijn hand in de tas staan.
Ik dacht dat het een schietpartij zou worden. Ik meende in de hand van mijn oom iets gezien te hebben dat leek op een vuurwapen. Tijdens het wegrennen heb ik schoten gehoord. Ik heb het niet echt gezien. Ik was wel heel dichtbij en hoorde harde knallen, verschillend van geluid. Ik kon dit heel duidelijk horen.
(...)
De bijnaam van [betrokkene 2] is [bijnaam betrokkene 2]. Ik weet dat de knallen verschillend van geluid waren omdat ik dichtbij stond en ze goed kon horen. Ik kan mij niet herinneren dat ik heb verklaard dat er op de wegrennende man is geschoten. Dat klopt niet. Als er toen geschoten was had ik het zeker gehoord. Het klopt ook niet dat ik heb verklaard dat ik vuurwapens heb gezien. Ik heb verklaard wat ik meende te zien. [betrokkene 2] en mijn oom liepen dreigend op elkaar toe. Ik heb geïnterpreteerd wat ik heb gezien. Zoals ik zojuist heb verklaard, heb ik voorwerpen gezien die op vuurwapens leken. Het klopt dat ik bij de politie op 26 november 2004 heb verklaard dat beiden hebben geschoten. Ik heb dit echter niet gezien, maar afgeleid omdat ik schoten, verschillend van geluid hoorde. Het is gegaan zoals ik vandaag heb verklaard."
9.
In aanmerking genomen dat voor de vraag of iemand met stelligheid een verklaring herhaalt niet alleen van belang is hetgeen hij verklaart maar ook de wijze waarop hij dat doet, is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk en behoeft het geen nadere motivering.
10.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG