HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2023, nr. 200.298.780
ECLI:NL:GHARL:2023:4743
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
06-06-2023
- Zaaknummer
200.298.780
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:4743, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 06‑06‑2023; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHARL:2022:4228
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHARL:2022:11161
ECLI:NL:GHARL:2022:11161, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑12‑2022; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHARL:2023:4743
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHARL:2022:4228
ECLI:NL:GHARL:2022:4228, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑05‑2022; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHARL:2023:4743
Einduitspraak: ECLI:NL:GHARL:2022:11161
- Vindplaatsen
TvAR 2023/8146 met annotatie van E.H.M. Harbers
TvAR 2023/8146 met annotatie van E.H.M. Harbers
TvAR 2022/8102, UDH:TvAR/17326 met annotatie van mr. E.H.M. Harbers
Uitspraak 06‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2022:4228 en ECLI:NL:GHARL:2022:11161 Het hof heeft de vraag hoe fosfaatrechten aan gebouwen moeten worden toegerekend beantwoord in het laatste tussenarrest: op basis van het melkvee (aantal GVE naar diercategorie) waarop de fosfaatrechten zijn toegekend en de aanwezigheid van GVE in de melkveestallen moet het aandeel worden berekend. Voor het aantal GVE dat in de stal verbleef, gaat het hof in principe uit van het gemiddelde aantal dieren per stal in 2015 op basis van de gecombineerde opgave van 2016. Het hof berekent in dit eindarrest de aftrek voor de ligboxenstal en het aandeel van de gepachte ondergrond en rekent zo fosfaatrechten toe aan de ligboxenstal.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.298.780
(zaaknummer rechtbank Overijssel 8097855)
arrest van de pachtkamer van 6 juni 2023
in de zaak van
1. [appellant 1]2. [appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [appellant.] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. B. Nijman.
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Landgoed [naam landgoed] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [landgoed] BV,
advocaat: mr. N.S. Commijs.
1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Naar aanleiding van het tussenarrest van 27 december 2022 hebben partijen een akte genomen om hun standpunt mee te delen over de vraag in het tussenarrest. Hierna heeft het hof opnieuw bepaald dat er een arrest komt.
2. Kern van de zaak en de beslissing
2.1
Het hof heeft de vraag hoe fosfaatrechten aan gebouwen moeten worden toegerekend beantwoord in het laatste tussenarrest: op basis van het melkvee (aantal GVE naar diercategorie) waarop de fosfaatrechten zijn toegekend en de aanwezigheid van GVE in de melkveestallen moet het aandeel worden berekend. Voor het aantal GVE dat in de stal verbleef, gaat het hof in principe uit van het gemiddelde aantal dieren per stal in 2015 op basis van de gecombineerde opgave van 2016.
2.2
Omdat [appellant.] wel de toekenningsbeschikking had overgelegd maar de gecombineerde opgave 2016 nog niet, heeft het hof hem verzocht deze gecombineerde opgave over te leggen. Partijen hebben daarmee en met de uitgangspunten van het hof een berekening gemaakt. Het hof berekent de aftrek voor de ligboxenstal en het aandeel van de gepachte ondergrond en rekent zo fosfaatrechten toe aan de ligboxenstal. Het komt er per saldo op neer dat [landgoed] BV € 139.620 minder ontvangt als haar aandeel in de fosfaatrechten dan [appellant.] al had betaald.
2.3
Hierna legt het hof zijn oordeel uit.
3. Het oordeel van het hof
Samenvatting van de beslissingen tot nu toe
3.1
[appellant.] heeft een hoeve gepacht van [landgoed] BV. De ligboxenstal heeft [appellant.] op basis van een pachtafhankelijk opstalrecht gebouwd. Hij betoogt dat de ligboxenstal niet meetelt in de aanspraak op de fosfaatrechten.
3.2
Het hof heeft geoordeeld dat de aanspraak van de verpachter een uitzondering is op het beginsel dat de fosfaatrechten aan de pachter toekomen. Een van de rechtvaardigingen daarvoor is dat de verpachter langdurig een hoeve, grond of gebouwen ter beschikking heeft gesteld. [landgoed] BV heeft geen ligboxenstal ter beschikking gesteld. Bij een opstalrecht heeft de pachter zelf een eigen gebouw opgericht waarvan hij eigenaar is. De risico’s die daaruit voortvloeien zijn voor hem. De rechtsverhouding van [appellant.] ten opzichte van de ligboxenstal is dus van andere aard dan de rechtsverhouding die er zou zijn indien hij de ligboxenstal had gepacht. Daarin ligt voldoende reden om de ligboxenstal niet mee te tellen bij de berekening van de aanspraak van [landgoed] BV.
3.3
Het hof vindt het het meest in overeenstemming met zijn uitspraak van 26 maart 2019 en de agrarische praktijk om bij de toerekening van fosfaatrechten aan de ligboxenstal uit te gaan van het melkvee (de GVE) waarop de fosfaatrechten zijn toegekend en de aanwezigheid van GVE in de melkveestallen. Voor het aandeel dat het gebouw heeft bij die toekenning, zal worden uitgegaan van de gemiddelde aanwezigheid van GVE in 2015 zoals dat is opgegeven in de gecombineerde opgave van 2016. Voor de berekening heeft het hof als hulpmiddel onderstaande tabel gemaakt.
Fosfaatrechten - peildatum 2 juli 2015 | Kg | Aantal | Norm | Fosfaatrechten | Fosfaatrechten - korting 8,3% : 2 | Toerekening aan huisvesting obv GO 2016 |
Totale melkproductie in 2015 | ||||||
Gemiddelde melkproductie per koe in 2015 | ||||||
Excretieforfait | ||||||
Melk- en kalfkoeien (diercategorie 100) | ||||||
Jongvee jonger dan 1 jaar (diercategorie 101) | x 9,6 | |||||
Jongvee 1 jaar en ouder (diercategorie 102) | x 21,9 |
Toerekening aan de ligboxenstal van [appellant.]
3.4
[appellant.] heeft de gecombineerde opgave overgelegd. Daaruit volgt dat de gemiddelde stalbezetting in 2015 zo was:
kenmerk staltype gemiddeld waarvan jaar
aantal dieren melkkoeien ingebruikname
10148100000002693 A 3.100, 33 1980
10148100000002691 A 1.100 81 81 1985
L0148100000002692 A 3.100 41 1980
3.5
Gemiddeld genomen stond het melkvee (diercategorie 100) dus in de ligboxenstal (10148100000002691 A 1.100) en het overige vee in de andere twee stallen. Dat brengt mee dat de melkveebezetting diercategorie 100 op peildatum 2 juli 2015 volledig moet worden toegerekend aan de ligboxenstal en de overige dieren niet.
3.6
Uitgewerkt in de tabel ziet dat er zo uit:
Fosfaatrechten - peildatum 2 juli 2015 | Kg | Aantal | Norm | Fosfaatrechten | Fosfaatrechten - korting 8,3% : 2 | Toerekening aan ligboxenstal obv GO 2016 |
Totale melkproductie in 2015 | 762671 | |||||
Gemiddelde melkproductie per koe in 2015 | 9312 | |||||
Excretieforfait | 44,2 | |||||
Melk- en kalfkoeien (diercategorie 100) | 79 | x 44,2 | 3491,98 kg | 1601 kg | 1601 kg | |
Jongvee jonger dan 1 jaar (diercategorie 101) | 40 | x 9,6 | 384 kg | 176 kg | 0 | |
Jongvee 1 jaar en ouder (diercategorie 102) | 35 | x 21,9 | 766,5 kg | 351 kg | 0 |
3.7
[appellant.] voert aan dat er nog vijf tot tien vaarzen in de ligboxenstal stonden voor het afkalveren. Die zijn volgens hem niet opgenomen in de gecombineerde opgave, maar daarvoor heeft [appellant.] geen (voldoende) verklaring gegeven. Het gaat bij de gecombineerde opgave bovendien om een gemiddelde stalbezetting. Dat de aantallen van de dieren op 2 juli 2015 verschilt van de gemiddelde stalbezetting in 2015 is niet relevant voor de toerekening per 15 juli 2015 aan de ligboxenstal. De gecombineerde opgave is een hulpmiddel om de toerekening te kunnen maken op basis van de toekenningsbeschikking die de veebezetting op de peildatum heeft vastgelegd. Die veebezetting is het uitgangspunt. Het aanbod van [appellant.] om te bewijzen dat er in de ligboxenstal ook vaarzen stonden, wordt om die redenen afgewezen.
3.8
Omdat de gecombineerde opgave niet het uitgangspunt maar een hulpmiddel is om de toerekening aan de ligboxenstal te kunnen maken, is er geen aanleiding om, zoals partijen doen, de fosfaatrechten opnieuw te berekenen over de veebezetting zoals die uit de gecombineerde opgave volgt (en waaruit dus een marginaal andere uitkomst komt dan 1601 kg).
De ondergrond van de ligboxenstal
3.9
In het eerste tussenarrest heeft het hof onder 3.12 al geoordeeld dat de ondergrond van de ligboxenstal meetelt in de aanspraak van [landgoed] BV. In de verdeling van de fosfaatrechten tussen grond en gebouwen, is de ondergrond al meegenomen. De vraag is of de ondergrond op die manier voldoende is verdisconteerd in de aanspraak van de verpachter op de fosfaatrechten. [appellant.] meent van wel, zeker omdat hij als opstalhouder een vergoeding betaalt van een geïndexeerd bedrag van ƒ 200 per jaar aan de grondeigenaar. [landgoed] BV vindt dat er een meerwaarde zit aan de ondergrond en voert aan dat op de toe te rekenen fosfaatrechten een aftrek moet plaatsvinden van 20% (antwoordakte van 16 augustus 2022) of 40% (antwoordakte van 7 maart 2023).
3.10
Het hof oordeelt dat de ondergrond van de ligboxenstal heeft bijgedragen aan de opbouw van de fosfaatrechten die daaraan kunnen worden toegerekend. Die grond is gepacht en ook als ondergrond voor het opstalrecht uitgegeven, waarvoor [appellant.] een vergoeding betaalt. Omdat in de aanspraak van [landgoed] BV op de fosfaatrechten alle gepachte grond al is meegenomen, is er geen aanleiding om voor de gepachte ondergrond van de ligboxenstal een extra aanspraak aan te nemen. De in beginsel heldere verdeling tussen (de aanspraak die is toe te rekenen aan) grond en gebouwen (50/50) zou daarmee bovendien gecompliceerd worden, terwijl een voor de agrarische praktijk hanteerbare berekeningsmethode beoogd wordt.
Wat betekent de beslissing voor de vordering van [landgoed] ?
3.11
[landgoed] BV heeft een verklaring voor recht gevorderd dat zij recht heeft op alle fosfaatrechten. Die vordering heeft de pachtkamer toegewezen maar het hof zal die toewijzen in de zin dat [landgoed] BV op een kleiner aandeel recht heeft. Na het vonnis van de pachtkamer heeft [appellant.] stukken aan [landgoed] BV gegeven en hebben partijen op basis van alle fosfaatrechten afgerekend. [appellant.] heeft toen een bedrag van € 371.250 aan [landgoed] BV betaald als 50% van de waarde van de fosfaatrechten.
3.12
Het totaal aantal fosfaatrechten dat aan [appellant.] is toegekend is 4257 kg. Per kilo heeft [appellant.] dus € 742.500 : 4257 kg = € 174,42 betaald. Van het totaal komt (4257 - 1601 =) 2656 kg toe aan [landgoed] BV. De helft van de waarde daarvan is € 231.630. Dat moet [appellant.] aan [landgoed] BV betalen. Omdat [appellant.] teveel aan [landgoed] heeft betaald, moet [landgoed] BV nog € 139.620 aan hem terugbetalen (€ 371.250 - € 231.630). [appellant.] heeft daarvoor geen vordering ingesteld zodat het hof [landgoed] BV daartoe niet kan veroordelen.
De conclusie
3.13
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het bestreden eindvonnis zal het hof gedeeltelijk vernietigen maar voor de proceskostenveroordeling in stand laten. Omdat [landgoed] BV in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.1.
3.14
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer te Zwolle van 13 april 2021, behalve de proceskostenveroordeling onder 5.4, en doet opnieuw recht:
verklaart voor recht dat [landgoed] BV in de onderlinge verhouding tussen partijen rechthebbende is op de fosfaatrechten met uitzondering van de fosfaatrechten die zijn toegerekend aan de ligboxenstal (1601 kg);
veroordeelt [appellant.] aan [landgoed] BV te betalen de helft (50%) van de verkoopopbrengst van 2976 kg aan fosfaatrechten, te weten een bedrag van € 231.630;
veroordeelt [landgoed] BV tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant.] :
€ 338,- aan griffierecht
€ 109,59 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [landgoed]€ 12.948,- aan salaris van de advocaat van (3 procespunten x appeltarief VI);
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en Z.J. Oosting en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en B. Lamers, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑06‑2023
Uitspraak 27‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2022:4228 In het tussenarrest heeft het hof partijen gevraagd een standpunt over de aftrek die toegepast moet worden omdat de met het opstalrecht gebouwde ligboxenstal niet meetelt in de aanspraak van de verhuurder op de fosfaatrechten. Het hof beantwoordt de vraag hoe fosfaatrechten aan gebouwen moeten worden toegerekend zo: op basis van het melkvee (aantal GVE naar diercategorie) waarop de fosfaatrechten zijn toegekend en de aanwezigheid van GVE in de melkveestallen moet het aandeel worden berekend. Voor het aantal GVE dat in de stal verbleef, gaat het hof in principe uit van het gemiddelde aantal dieren per stal in 2015 op basis van de gecombineerde opgaven van 2016.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.298.780
(zaaknummer rechtbank Overijssel 8097855)
arrest van de pachtkamer van 27 december 2022
in de zaak van
1. [appellant 1]2. [appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [.appellant] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. B. Nijman.
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Landgoed [naam landgoed] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [landgoed] BV,
advocaat: mr. N.S. Commijs.
1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Naar aanleiding van het tussenarrest van 24 mei 2022 hebben partijen een akte genomen om hun standpunt mee te delen over de vraag in het tussenarrest. Hierna heeft het hof opnieuw bepaald dat er een arrest komt.
2. Kern van de zaak en de beslissing
2.1
Het hof beantwoordt de vraag hoe fosfaatrechten aan gebouwen moeten worden toegerekend zo: op basis van het melkvee (aantal GVE naar diercategorie) waarop de fosfaatrechten zijn toegekend en de aanwezigheid van GVE in de melkveestallen moet het aandeel worden berekend. Voor het aantal GVE dat in de stal verbleef, gaat het hof in principe uit van het gemiddelde aantal dieren per stal in 2015 op basis van de gecombineerde opgaven van 2016.
2.2
In dit geval moeten de fosfaatrechten die toegerekend kunnen worden aan de opstalafhankelijke ligboxenstal worden berekend. De toekenningsbeschikking is wel overgelegd maar de gecombineerde opgave 2016 nog niet. Daarom verzoekt het hof [.appellant] deze gecombineerde opgave over te leggen. Partijen kunnen met de uitgangspunten van het hof een berekening maken, waarna het hof definitief zal beslissen.
2.3
Hierna legt het hof zijn oordeel uit.
3. Het oordeel van het hof
Het tussenarrest van 24 mei 2022
3.1
In tussenarrest heeft het hof per abuis onder 3.3 geschreven dat [landgoed] BV een verklaring voor recht heeft gevorderd dat zij aanspraak heeft op 50% van de fosfaatrechten van [.appellant] en anders een vergoeding van 50% van de waarde van de fosfaatrechten. [landgoed] BV vordert echter een verklaring voor recht dat zij aanspraak heeft op alle fosfaatrechten van [.appellant] op basis van de hoevepachtovereenkomst.
3.2
Het hof heeft in het tussenarrest verder op basis van zijn arrest van 26 maart 20191.over deze zaak geoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat de aanspraak van de verpachter een uitzondering is op het beginsel dat de fosfaatrechten aan de pachter toekomen. Een van de rechtvaardigingen daarvoor is dat de verpachter langdurig een hoeve, grond of gebouwen ter beschikking heeft gesteld. [landgoed] BV heeft geen ligboxenstal ter beschikking gesteld. Bij een opstalrecht heeft de pachter zelf een eigen gebouw opgericht waarvan hij eigenaar is. De risico’s die daaruit voortvloeien zijn voor hem. De rechtsverhouding van [.appellant] ten opzichte van de ligboxenstal is dus van andere aard dan de rechtsverhouding die er zou zijn indien hij de ligboxenstal had gepacht. Daarin ligt voldoende reden om de ligboxenstal niet mee te tellen bij de berekening van de aanspraak van [landgoed] BV.
3.3
Het hof heeft tot slot [.appellant] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de aftrek die toegepast moet worden omdat de met het opstalrecht gebouwde ligboxenstal niet meetelt in de aanspraak van [landgoed] BV op de fosfaatrechten. Desgewenst mocht [landgoed] BV bij antwoordakte op de inhoud van die akte reageren. Beide partijen hebben in hun akte standpunten ingenomen.
Reactie [.appellant]
3.4
vindt dat het aandeel in de fosfaatrechten voor de gebouwen in dit geval volledig bij de pachter moeten blijven. Daarmee verzoekt [.appellant] het hof terug te komen van zijn beslissing in het tussenarrest van 24 mei 2022. Daarin heeft het hof juist geoordeeld dat op basis van de hoevepachtovereenkomst de fosfaatrechten aan [landgoed] BV toekomen, behalve de fosfaatrechten die moeten worden toegerekend aan de ligboxenstal. In zijn akte heeft [.appellant] geen argumenten aangevoerd die voor het hof aanleiding zijn om van deze eerdere beslissing terug te komen. Het hof blijft er dus bij dat [landgoed] BV ook een aandeel heeft in de fosfaatrechten die aan de gebouwen worden toegerekend.
3.5
Als tweede standpunt heeft [.appellant] aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de verhouding tussen het vee dat in de ligboxenstal werd gehouden en het vee dat in de andere gebouwen werd gestald in relatie tot de toekenning van de fosfaatrechten op basis van het aanwezige vee op de peildatum. Daarbij heeft [.appellant] een berekening gemaakt die [landgoed] BV heeft betwist.
Reactie [landgoed] BV
3.6
[landgoed] BV vindt dat de fosfaatrechten gelijk verdeeld moeten worden over het aantal stallen dat wordt gebruikt voor het vee. Er zijn drie gebouwen die hebben bijdragen aan de fosfaatrechten omdat daarin rundvee werd gehouden: de jongveestal (pacht), de stierenstal (pacht) en de ligboxenstal (pachtafhankelijk opstalrecht). Een/derde van de aan de gebouwen toe te rekenen fosfaatrechten moet dan in aftrek komen, aldus [landgoed] BV. Anders vindt [landgoed] BV dat de vierkante meters van de betrokken gebouwen het objectieve uitgangspunt dienen te vormen voor de berekening van de aftrek. De vierkante meters van de gebouwen staan immers tussen partijen contractueel vast in de pachtovereenkomst en in de akte van opstalrecht.
Uitgangspunt toerekening fosfaatrechten aan gebouwen
3.7
Het hof gaat mee in het tweede standpunt van [.appellant] en het eerste standpunt van [landgoed] BV op de volgende manier. Het hof vindt het het meest in overeenstemming met zijn uitspraak van 26 maart 2019 en de agrarische praktijk om bij de toerekening uit te gaan van het melkvee (de GVE) waarop de fosfaatrechten zijn toegekend en de aanwezigheid van GVE in de melkveestallen. Voor het aandeel dat het gebouw heeft bij die toekenning, zal worden uitgegaan van de gemiddelde aanwezigheid van GVE in 2015 zoals dat is opgegeven in de gecombineerde opgave van 2016.Uitwerking
3.8
Sinds enkele jaren moeten melkveehouders in de gecombineerde opgave opgeven in welke stal welke hoeveelheden van welke categorie vee (GVE) gehouden is. Uit de gecombineerde opgaven kan dus worden afgeleid hoeveel GVE aanwezig was in welke stal. Ook staat in de gecombineerde opgave de aanwezigheid van het vee uitgesplitst per diercategorie, net als in de beschikking toekenning fosfaatrechten ook de verschillende diercategorieën staan. Op die wijze kunnen de diercategorieën uit de toekenningsbeschikking en de veebezetting in de stallen aan elkaar worden gekoppeld.
3.9
Veel melkveehouders hebben de generieke korting van 8,3% gekregen op de berekende fosfaatrechten. Die korting moet eerst per diercategorie in mindering worden gebracht op het aan de diercategorie toegekende aantal fosfaatrechten Vervolgens moet met de helft van de resterende fosfaatrechten de toerekening aan de gebouwen plaatsvinden op basis van de diercategorieën die in de stallen werden gehouden.
3.10
Het hof zet hieronder een op de toekenningsbeschikkingen gebaseerde tabel die kan helpen om de berekening te maken.
Tabel toerekening fosfaatrechten aan gebouwen
Fosfaatrechten - peildatum 2 juli 2015 | Kg | Aantal | Norm | Fosfaatrechten | Fosfaatrechten - korting 8,3% : 2 | Toerekening aan huisvesting obv GO 2016 |
Totale melkproductie in 2015 | ||||||
Gemiddelde melkproductie per koe in 2015 | ||||||
Excretieforfait | ||||||
Melk- en kalfkoeien (diercategorie 100) | ||||||
Jongvee jonger dan 1 jaar (diercategorie 101) | x 9,6 | |||||
Jongvee 1 jaar en ouder (diercategorie 102) | x 21,9 |
3.11
De fosfaatrechten die aldus zijn toe te rekenen aan een niet verpachte melkveestal bij hoevepacht – zoals in dit geval – blijven voor de pachter. Als het gaat om een verpacht bedrijfsgebouw dat specifiek is ingericht voor de melkveehouderij, waarbij de andere gebouwen niet (van dezelfde verpachter) zijn verpacht, zal de toerekening van fosfaatrechten aan dit gebouw op dezelfde wijze moeten plaatsvinden.
3.12
De argumenten van het hof om op deze wijze fosfaatrechten toe te rekenen aan gebouwen zijn de volgende. In de uitspraak van 26 maart 2019 is vooropgesteld dat de fosfaatrechten van de pachter zijn en de verpachter bij uitzondering daarop een aanspraak heeft. Het past verder bij de drie onderscheiden categorieën (hoevepacht, specifiek voor melkveehouderij ingerichte bedrijfsgebouwen en tenminste 15 ha grond) om in het geval van een vereiste toerekening aan gebouwen bij hoevepacht alleen rekening te houden met specifiek voor de melkveehouderij ingerichte bedrijfsgebouwen. De toerekening van de fosfaatrechten over alle gebouwen (en dus meer dan alleen de melkveestallen) bij hoevepacht vindt het hof daarom onvoldoende recht doen aan de eerder geformuleerde uitgangspunten.
3.13
De toerekening van fosfaatrechten op basis van het gemiddelde aantal GVE in de stallen is hanteerbaar in de praktijk omdat elke melkveehouder zelf kan uitrekenen welk aandeel aan een stal moet worden toegerekend. Omdat de gegevens uit de gecombineerde opgaven van 2016 en de toekenningsbeschikking de basis vormen voor de berekening, kan het aandeel objectief worden vastgesteld. Daardoor is de berekening controleerbaar voor de verpachter en eventueel de pachtrechter.
Toepassing in deze zaak
3.14
[.appellant] heeft de toekenningsbeschikking van 13 januari 2018 overgelegd. Daaruit volgt dat het aantal fosfaatrechten in kilogrammen fosfaat in totaal is vastgesteld op 4.257 kg. Er is verder een generieke korting van 385,31 kg toegepast.
3.15
Uitgewerkt in de tabel ziet dat er zo uit:
Fosfaatrechten - peildatum 2 juli 2015 | Kg | Aantal | Norm | Fosfaatrechten | Fosfaatrechten - korting 8,3% : 2 | Toerekening aan ligboxenstal obv GO 2016 |
Totale melkproductie in 2015 | 762671 | |||||
Gemiddelde melkproductie per koe in 2015 | 9312 | |||||
Excretieforfait | 44,2 | |||||
Melk- en kalfkoeien (diercategorie 100) | 79 | x 44,2 | 3491,98 kg | 1601 kg | ||
Jongvee jonger dan 1 jaar (diercategorie 101) | 40 | x 9,6 | 384 kg | 176 kg | ||
Jongvee 1 jaar en ouder (diercategorie 102) | 35 | x 21,9 | 766,5 kg | 351 kg |
3.16
[.appellant] heeft in deze procedure nog geen gecombineerde opgaven overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld hoeveel GVE in de ligboxenstal stond. Hij heeft dat aantal wel vermeld (alle melk- en kalfkoeien plus 10 stuks jongvee), maar [landgoed] BV heeft dat aantal betwist. [.appellant] zal alsnog de gecombineerde opgave 2016 moeten inbrengen.
De conclusie
3.17
Het hof heeft beslist hoe fosfaatrechten moeten worden toegerekend aan gebouwen. Omdat nog niet alle gegevens beschikbaar zijn om de aftrek voor de ligboxenstal te berekenen, stelt het hof [.appellant] in de gelegenheid om de gecombineerde opgave 2016 bij akte over te leggen. Hij kan daarbij een berekening maken op basis van de uitgangspunten van het hof. [landgoed] BV mag op deze akte reageren.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 24 januari 2023 voor akte aan de kant van [.appellant] ;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en Z.J. Oosting en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en B. Lamers, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 december 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑12‑2022
Uitspraak 24‑05‑2022
Inhoudsindicatie
In 2018 is de hoevepachtovereenkomst tussen partijen beëindigd. In de beëindigingsovereenkomst is een voorziening opgenomen over fosfaatrechten. Naast de pachtovereenkomst beschikte de pachter over een pachtafhankelijk opstalrecht voor een ligboxenstal. Volgens de verpachter moet deze stal worden meegeteld bij haar aanspraak op fosfaatrechten. Het hof oordeelt dat de verpachter aanspraak kan maken op fosfaatrechten maar dat de ligboxenstal die met het opstalrecht is gebouwd, niet meetelt bij die aanspraak. Op dat punt is het hof het niet eens met de pachtkamer in eerste aanleg. Het hof vraagt partijen verder een standpunt in te nemen over de berekening van de aanspraak van de verpachter zonder de ligboxenstal.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.298.780
(zaaknummer rechtbank Overijssel 8097855)
arrest van de pachtkamer van 24 mei 2022
in de zaak van
1. [appellant 1]2. [appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [.appellant] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. B. Nijman.
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Landgoed [naam landgoed] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [landgoed] BV,
advocaat: mr. N.S. Commijs.
1. Kern van de zaak en de beslissing
1.1
In 2018 is de hoevepachtovereenkomst tussen partijen beëindigd. In de beëindigingsovereenkomst is een voorziening opgenomen over fosfaatrechten. Naast de pachtovereenkomst beschikte [.appellant] over een pachtafhankelijk opstalrecht voor een ligboxenstal. Volgens [landgoed] BV moet deze stal worden meegeteld bij haar aanspraak op fosfaatrechten. Het hof oordeelt dat [landgoed] BV aanspraak kan maken op fosfaatrechten maar dat de ligboxenstal die met het opstalrecht is gebouwd, niet meetelt bij die aanspraak. Op dat punt is het hof het niet eens met de pachtkamer in eerste aanleg. Het hof vraagt partijen verder een standpunt in te nemen over de berekening van de aanspraak van [landgoed] BV zonder de ligboxenstal.
1.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.
2. Het procesverloop tot nu toe
2.1
Het hof heeft op 22 maart 2022 een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof het procesverloop tot dan toe beschreven en een zitting aangekondigd. Op 21 april 2022 heeft de zitting plaatsgevonden waarvan een verslag is gemaakt. Aan het eind van de zitting heeft het hof arrest bepaald.
3. De beoordeling van het hoger beroep
Inleiding
3.1
Tussen de vader van [.appellant] en de rechtsvoorganger van [landgoed] BV bestond een hoevepachtovereenkomst met woning, twee jongveestallen, twee loodsen en bijna 40 ha grond. De vader van [.appellant] en (de rechtsvoorganger van) [landgoed] BV hebben in 1980 een pachtafhankelijk opstalrecht op een deel van het gepachte gevestigd. Op dat deel van het gepachte heeft de vader van [.appellant] toen een ligboxenstal gebouwd. [.appellant] is op enig moment zijn vader opgevolgd. In 2013 heeft hij met zijn echtgenote en zoon een maatschap opgericht waarin sindsdien het melkveebedrijf werd gedreven.
3.2
De melkveehouderij lag ingesloten en partijen hebben lange tijd gezocht naar een mogelijkheid om het bedrijf te verplaatsen, zodat het kon uitbreiden. Om verschillende redenen is dat niet gelukt en in 2017 hebben partijen onderhandeld over het einde van de pachtovereenkomst en een pachtbeëindigingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst staan vergoedingen voor het opstalrecht (restwaarde) en de inmiddels door [.appellant] vervangen jongveestallen (melioratierecht). In artikel 6 van de overeenkomst staat: “6. Verpachter geeft aan de wetgever voor de fosfaatrechten te volgen, zodra, naar verwachting in 2018 een regeling op grond van de Meststoffenwet gaat gelden. Pachters hebben aangegeven enige aanspraak van verpachter op de toe te kennen fosfaatrechten of de waarde daarvan niet te erkennen. Op dit punt behouden partijen zich over en weer hun rechten voor.” De pacht is op 31 december 2017 geëindigd.
Inzet van het hoger beroep
3.3
[landgoed] BV heeft een verklaring voor recht gevorderd dat zij aanspraak heeft op 50% van de fosfaatrechten van [.appellant] en anders een vergoeding van 50% van de waarde van de fosfaatrechten. De pachtkamer heeft die vordering toegewezen waarna [.appellant] een bedrag van € 371.250 aan [landgoed] BV heeft betaald als 50% van de waarde van de fosfaatrechten. [.appellant] wil dat het hof de vordering alsnog afwijst en in elk geval bij de berekening van wat aan [landgoed] BV toekomt, niet de ligboxenstal meetelt.
3.4
Voordat het hof aan de beoordeling van die vraag toekomt, moet het eerst ingaan op het verweer van [.appellant]1.dat het hof niet bevoegd is omdat opstalrecht geen pacht is. Dat verweer gaat niet op omdat de pachtkamer en in hoger beroep het hof ook bevoegd is voor met de pachtverhouding samenhangende vorderingen en daarvan is hier sprake2..
Uitleg van artikel 6
3.5
[.appellant] voert aan dat [landgoed] BV in artikel 6 van de beëindigingsovereenkomst heeft afgezien van haar aanspraak/rechten op fosfaatrechten. [landgoed] BV zou alleen de wetgever volgen, maar de wetgever heeft niet voorzien in een aanspraak/recht op fosfaatrechten van de verpachter.
3.6
Het hof is het daar niet mee eens. Bij de uitleg van artikel 6 geldt de Haviltexmaatstaf: wat de betekenis van het beding is, hangt af van wat partijen aan elkaar hebben gezegd en hoe zij zich hebben gedragen en wat zij daaruit redelijkerwijs mochten afleiden. De uitleg van [.appellant] verhoudt zich slecht met het algemeen geformuleerde voorbehoud van rechten waarin de laatste zin van artikel 6 voorziet. In de onderhandelingen tussen partijen is onvoldoende grond te vinden (of gesteld) dat [landgoed] BV haar mogelijke aanspraken uitdrukkelijk wilde beperken tot een regeling door de wetgever. Op het moment dat het beding in 2017 aan de orde kwam en is opgesteld, was er onduidelijkheid over de aanspraak van de verpachter. Toen stond al wel vast dat aan [.appellant] fosfaatrechten zouden worden toegekend die met het gepachte waren opgebouwd op peildatum 2 juli 2015. De toekenning zou aanvankelijk op 1 januari 2017 plaatsvinden, maar is door omstandigheden uitgesteld naar 1 januari 2018. Of [landgoed] BV aanspraak zou kunnen maken op (een deel) van de aanspraken stond echter niet vast. Uiteindelijk heeft niet de wetgever maar dit hof geoordeeld dat uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat de verpachter aanspraak heeft op fosfaatrechten. Dat [landgoed] BV afstand heeft gedaan van haar rechten behalve in het geval de wetgever - en niet het hof - een aanspraak/recht zou geven, heeft [.appellant] daarom redelijkerwijs niet zo mogen begrijpen.
3.7
Het hof legt het beding zo uit dat [landgoed] BV in de pachtbeëindigingsovereenkomst haar rechten/aanspraak op fosfaatrechten heeft voorbehouden. Daarmee heeft [landgoed] BV een voorwaardelijke verbintenis bedongen waarvan zij nakoming kan vorderen. Op grond van artikel 6:21 BW is een verbintenis voorwaardelijk wanneer bij rechtshandeling haar werking van een toekomstige onzekere gebeurtenis afhankelijk is gesteld. De aanspraak van verpachters op fosfaatrechten is voor het eerst bij het arrest van dit hof van 26 maart 2019 vastgesteld. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat de verpachter onder bepaalde omstandigheden aanspraak kan maken op fosfaatrechten. De voorwaarde waaronder de voorwaardelijke verbintenis uit artikel 6 is aangegaan, is dan in zoverre vervuld dat niet de wetgever maar dit hof vanwege de eisen van de redelijkheid en billijkheid heeft geoordeeld dat de verpachter een aanspraak heeft. [landgoed] BV kan daarvan in deze procedure nakoming vorderen zoals zij heeft gedaan. De grieven 3 en 4 falen en bij de bespreking van grief 5 heeft [.appellant] geen belang.
Opstalrecht telt niet mee
3.8
In zijn arrest van 26 maart 20193.heeft dit hof geoordeeld dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Als partijen in de pachtovereenkomst niets (anders) zijn overeengekomen, is de pachter alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:- tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;- het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld.De fosfaatrechten worden dan voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en worden naar verhouding toegerekend aan het gepachte. De verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.
3.9
De juridische grondslag is gevonden in de aard van de pachtovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW). De rechtvaardiging bestaat uit drie samenhangende redenen. De verpachter heeft langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking gesteld waarop de pachter zijn bedrijfsvoering heeft kunnen baseren. Die bedrijfsmiddelen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de omvang van de veestapel en daarmee aan de fosfaatrechten die aan de pachter zijn toegekend. De grond en/of gebouwen zijn na het einde van de pachtovereenkomst potentieel minder goed te exploiteren voor de verpachter indien de pachter deze zonder fosfaatrechten oplevert.
3.10
Het is aan de verpachter te stellen en zo nodig te bewijzen dat aan de voorwaarden voor overdracht is voldaan. Wat de hoevepacht betreft, is tussen partijen geen discussie dat [landgoed] BV aanspraak heeft op de daaraan toe te rekenen fosfaatrechten. [landgoed] BV betoogt dat het opstalrecht zozeer is verweven met de pachtovereenkomst en het uitgeoefende melkveebedrijf dat ook de ligboxenstal moet meetellen. De manier waarop pachters en verpachters met de financiering van bedrijfsgebouwen omgaan (via een hogere pacht als de verpachter investeert, een pachtersinvestering of een opstalrecht) is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de financieringsmogelijkheden over en weer. Daarnaast wijst zij erop dat het ‘een te gecompliceerd systeem’ wordt als in dit soort gevallen het opstalrecht niet meetelt.
3.11
Het hof oordeelt dat de aanspraak van de verpachter een uitzondering is op het beginsel dat de fosfaatrechten aan de pachter toekomen. Een van de rechtvaardigingen daarvoor is dat de verpachter langdurig een hoeve, grond of gebouwen ter beschikking heeft gesteld. [landgoed] BV heeft geen ligboxenstal ter beschikking gesteld. Bij een opstalrecht heeft de pachter zelf een eigen gebouw opgericht waarvan hij eigenaar is. De risico’s die daaruit voortvloeien zijn voor hem. De rechtsverhouding van [.appellant] ten opzichte van de ligboxenstal is dus van andere aard dan de rechtsverhouding die er zou zijn indien hij de ligboxenstal had gepacht. Daarin ligt voldoende reden om de ligboxenstal niet mee te tellen bij de berekening van de aanspraak van [landgoed] BV.
3.12
De omstandigheid dat het aandeel van de ligboxenstal lastig is te berekenen en het systeem complex zou worden, is onvoldoende om daar anders over te denken. Het komt vaker voor dat de pachter naast een hoevepachtovereenkomst gebouwen of grond in eigendom heeft en ook dan zullen partijen in onderling overleg het aandeel van de verpachter moeten berekenen. Dat is hier niet anders. De gepachte grond waarop de opstal is gebouwd telt uiteraard wel mee in de aanspraak van [landgoed] BV. Wat de gebouwen betreft zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten welk percentage van de 50% die aan gebouwen wordt toegekend, in de aanspraak van [landgoed] BV kan worden meegenomen, waarbij zij zich ook kunnen uitlaten over hoe de ondergrond van de ligboxenstal moet worden meegenomen. Met andere woorden, welke aftrek toegepast moet worden vanwege de met het opstalrecht gebouwde ligboxenstal.
Slotsom
3.13
Het hof zal [.appellant] in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de aftrek die toegepast moet worden omdat de met het opstalrecht gebouwde ligboxenstal niet meetelt in de aanspraak van [landgoed] BV op de fosfaatrechten. Desgewenst mag [landgoed] BV bij antwoordakte op de inhoud van die akte reageren. Daarna zal het hof verder beslissen.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 21 juni 2022 voor akte uitlating;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en Z.J. Oosting en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en B. Lamers, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑05‑2022