Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2019, nr. 200.241.805
ECLI:NL:GHARL:2019:7664
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-09-2019
- Zaaknummer
200.241.805
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:7664, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑09‑2019; (Eerste en enige aanleg)
ECLI:NL:GHARL:2019:2544, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑03‑2019; (Eerste en enige aanleg)
- Vindplaatsen
TvAR 2019/5982, UDH:TvAR/15504 met annotatie van H.A. Verbakel – van Bommel
TvAR 2019/8005, UDH:TvAR/15832 met annotatie van H.A. van Bommel
Jurisprudentie Grondzaken 2019/112 met annotatie van Loo, F.M.A. van der
Uitspraak 24‑09‑2019
Inhoudsindicatie
6:248 lid 1 BW In het eindarrest van vandaag (24 september 2019) oordeelt het hof dat de pachter bij het einde van de pacht verplicht was zijn fosfaatrechten aan de verpachter over te dragen. In deze zaak ging het om hoevepacht waarbij een melkveebedrijf aan de pachter in gebruik is verstrekt. Dan is in beginsel steeds sprake van overwegend belang. De verpachter heeft daarom gesteld dat zij recht had op overdracht van de fosfaatrechten van de pachter. De door de pachter aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet voldoende om van de uitgangspunten af te wijken. Het hof wijst de vordering van de verpachter toe.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.241.805
arrest van de pachtkamer van 24 september 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschapASR Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: ASR,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers,
tegen:
[pachter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. B. Nijman.
1. Het verdere verloop van het geding
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 maart 2019 hier over, behalve waar onder 2.3 staat dat [pachter] in 1985 zijn vader als pachter is opgevolgd. Dat moet 1995 zijn.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte uitlating van ASR,- de akte houdende uitlating van [pachter] .
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1
In het tussenarrest heeft het hof de vraag beantwoord of de verpachter bij het einde van de pachtovereenkomst recht heeft op overdracht van fosfaatrechten. Het hof oordeelde dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Als partijen in de pachtovereenkomst niets (anders) zijn overeengekomen, is de pachter alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:- tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;- het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld;- de fosfaatrechten worden voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte;- de verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.De juridische grondslag voor dit oordeel is gevonden in de aard van de pachtovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).
2.2
In zijn akte trekt [pachter] terecht de conclusie dat de verpachter moet stellen en zo nodig bewijzen dat aan de voorwaarden voor overdracht is voldaan. ASR heeft gesteld dat er op 2 juli 2015 tussen partijen een reguliere pachtovereenkomst liep die een hoeve, in het bijzonder een melkveebedrijf, betrof. Daarmee heeft ASR voldoende gesteld. [pachter] betwist vervolgens niet dat er sprake is geweest van hoevepacht gedurende een periode van meer dan 12 jaar, maar volgens [pachter] betekent dat nog niet dat hij fosfaatrechten aan ASR moet overdragen. Onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 3.15 en 3.16 van het tussenarrest heeft hij betwist dat de bedrijfsgebouwen specifiek waren ingericht voor de melkveehouderij. Hij heeft aangevoerd dat het melkvee was ondergebracht in een dicht gemaakte kapschuur. Bij de verkoop destijds van de hoeve aan ASR zijn de stalinrichting en de melkinstallatie buiten de koop gehouden. [pachter] betwist dus niet dat een hoeve is verpacht, maar wel dat de aan hem verpachte hoeve meebrengt dat ASR recht heeft op overdracht van zijn fosfaatrechten.
Wat is bij aanvang van de pacht in gebruik gegeven?
2.3
Onder 3.15 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld: “Als sprake is van hoevepacht waarbij een melkveebedrijf aan de pachter in gebruik is verstrekt, is in beginsel steeds sprake van overwegend belang. In deze zaak gaat het om een dergelijke hoevepacht.” Het hof heeft dus al geoordeeld dat ASR aan [pachter] een melkveebedrijf heeft verpacht en dat (in beginsel) is voldaan aan het vereiste van overwegend belang. Dit is een bindende eindbeslissing. Het hof mag van zijn eigen beslissingen niet zomaar terugkomen. Dat kan alleen als het hof een juridische of feitelijke fout heeft gemaakt bij zijn oordeel. Dan mag het hof terugkomen op zijn beslissing om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
2.4
Het hof heeft geen juridische of feitelijke fout gemaakt bij zijn oordeel. ASR heeft het melkveebedrijf met de grond van de vader van [pachter] gekocht. Met de grond hing destijds het melkquotum samen, zodat dat ook is overgedragen. Het gekochte (woning, bedrijfsgebouwen, land en melkquotum) is vervolgens aan de vader van [pachter] verpacht. Verpacht is dus een melkveebedrijf. Vóór de koop – en dus voor de verpachting – had de vader van [pachter] de kapschuur al geschikt gemaakt voor de melkveehouderij door zowel het gebouw aan te passen als de inrichting ervan. Niet relevant is dat de stalinrichting buiten de koop is gehouden. De koopsom zal daarop afgestemd zijn geweest. De stalinrichting bestond uit (op termijn te vervangen) onderdelen als voerhekken en ligboxafscheidingen en een melkinrichting. Ook al is de stalinrichting dus buiten de koop gehouden, ASR heeft nog steeds een hoeve verpacht die geschikt is voor de uitoefening van een melkveebedrijf (en daarmee een melkveebedrijf aan [pachter] in gebruik verstrekt). [pachter] had bovendien al voor het tussenarrest aangevoerd dat ASR wel de grond en de gebouwen maar niet de stalinrichting had gekocht. Het hof heeft daar onder 3.15 rekening mee gehouden. In zijn akte heeft [pachter] hieraan niets toegevoegd dat tot een andere conclusie zou moeten leiden.
2.5
De voorgeschiedenis van de verpachting aan [pachter] brengt geen wijziging in het uitgangspunt van het hof onder 3.15. Er is verder geen aanleiding om te oordelen dat de hoeve niet van overwegend belang is geweest voor het bedrijf van [pachter] . Het hof houdt dus vast aan zijn oordeel onder 3.15.
Onderhandelingen over een nieuwe stal
2.6
[pachter] stelt zich verder op het standpunt dat de beëindiging van de pachtovereenkomst te wijten is aan ASR en dat ASR daarom geen recht heeft op zijn fosfaatrechten. [pachter] voert aan dat ASR lange tijd niets van zich heeft laten horen en zich in de onderhandelingen over de nieuwbouw van de melkveestal onredelijk heeft opgesteld.
2.7
Het hof constateert op basis van wat partijen hebben aangevoerd dat de vorige rentmeester van ASR zich niet vaak heeft laten zien. Dat heeft gesprekken over eventuele investeringen mogelijk belemmerd. Anderzijds heeft [pachter] niet concreet gesteld of onderbouwd dat hij in de periode vóór 2013 vaker in gesprek met ASR had willen gaan over renovatie of nieuwbouw. Hij heeft slechts een brief van 10 januari 2002 overgelegd waarin hij zich verzet tegen de pachtprijsverhoging met ingang van 31 oktober 2001. Hij maakt in de brief melding van de slechte staat van de schuur. Vanaf 2013 is er tussen de nieuwe rentmeester van ASR en [pachter] regelmatig overleg geweest over de aankoop van de bedrijfsgebouwen door [pachter] , dan wel nieuwbouw van een melkveestal binnen de pachtrelatie. ASR heeft haar inspanningen en kosten tot aan het verkrijgen van een omgevingsvergunning gedetailleerd en met stukken toegelicht. [pachter] heeft dat niet weersproken. Partijen zijn vervolgens op enig moment gaan onderhandelen over beëindiging van de pachtovereenkomst en hebben daarover overeenstemming bereikt. Het hof ziet in de gang van zaken geen onwil, onredelijkheid of dwang van ASR waardoor zij haar aanspraak op fosfaatrechten kwijt zou moeten raken.
Verkoop van bedrijfsgebouwen en deel van de grond bij einde pacht
2.8
Bij het einde van de pacht diende het volledige melkveebedrijf ter beschikking te worden gesteld aan ASR. [pachter] was op basis van de voorwaarden uit het tussenarrest op dat moment gehouden zijn met de verpachte hoeve samenhangende fosfaatrechten mee over te dragen. [pachter] had geen (andere) grond of gebouwen in eigendom of gebruik, zodat hij al zijn rechten (2.365 kg) had moeten overdragen.
2.9
Omdat partijen een koopovereenkomst voor de gebouwen en een deel van de grond hebben gesloten, zijn de gebouwen en een deel van de grond bij het einde van de pacht feitelijk niet aan ASR opgeleverd. Die keuze van partijen doet niet af aan de verplichting van [pachter] tot overdracht van al zijn fosfaatrechten bij het einde van de pacht. Het ijkpunt blijft namelijk het einde van de pachtovereenkomst. Wat ASR vervolgens doet - een deel doorverkopen aan de oorspronkelijke pachter, zoals in dit geval, of het geheel opnieuw in pacht uitgeven - doet er niet toe. Net zo min of ASR nadien de fosfaatrechten mee overdraagt aan een koper of nieuwe pachter. Dat is een kwestie van onderhandeling tussen ASR en de koper of de nieuwe pachter.
Overige feiten en omstandigheden
2.10
Tijdens de looptijd van de pachtovereenkomst heeft ASR geïnvesteerd in de woning en (met [pachter] ) in de mestopslag. [pachter] heeft geïnvesteerd in de inrichting van de stal. In 2007 heeft hij verder 20.000 kg melkquotum aangekocht. Deze investeringen over en weer acht het hof passend bij de pachtovereenkomst tussen partijen (Fries model) en het melkveebedrijf. Ze zijn niet uitzonderlijk en brengen in elk geval niet mee dat anders gedacht moet worden over de overdracht van de fosfaatrechten of de hoogte van de vergoedingsplicht.
Conclusie
2.11
ASR heeft gesteld dat zij op basis van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) recht heeft op overdracht van de fosfaatrechten van [pachter] . Het hof oordeelt dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. De door [pachter] aangevoerde feiten en omstandigheden zijn op zichzelf en bij elkaar genomen niet voldoende om daarvan af te wijken. [pachter] was bij het einde van de pacht dus verplicht zijn fosfaatrechten aan ASR over te dragen.
2.12
[pachter] heeft een groot deel van de fosfaatrechten voor het einde van de pachtovereenkomst al verkocht. Er bestond toen onduidelijkheid over de verplichting tot overdracht. Voor het geval [pachter] verplicht zou blijken te zijn om zijn fosfaatrechten over te dragen, hebben partijen vóór deze procedure een afspraak gemaakt. [pachter] hoefde zijn fosfaatrechten niet over te dragen, maar moest de helft van de waarde ervan aan ASR vergoeden. De prijs per kilogram hebben partijen bepaald op € 180. Daarom ook heeft ASR een verklaring voor recht gevorderd dat [pachter] gehouden is om zijn fosfaatrechten over te dragen en vordert zij de betaling door [pachter] van de helft van de waarde ervan minus de korting van 10%. Het hof zal die vordering toewijzen.
2.13
In zijn aantekeningen (onder 1) bij de zitting heeft mr. Nijman gemeld dat er sprake is van een (mogelijke) intrekking van de toekenning van fosfaatrechten bij houders van vleesvee en stoppers. [pachter] heeft in 2017 gebruik gemaakt van de stoppersregeling. Mr. Nijman heeft verzocht aan de toewijzing van de vordering van ASR de voorwaarde te koppelen dat [pachter] alleen hoeft te betalen als de toekenning van de fosfaatrechten aan [pachter] in stand blijft. ASR heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof zal de vordering onder die voorwaarde toewijzen.
2.14
De voorwaarde waaronder de vordering van [pachter] is ingesteld, is niet vervuld. Het hof hoeft daarover dan ook geen oordeel te geven.
Slotsom
2.15
Het hof zal de vordering van ASR toewijzen onder de voorwaarde die [pachter] heeft voorgesteld. Het hof zal termijnen bepalen voor de betaling en eventuele terugbetaling.
2.16
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [pachter] in de kosten veroordelen. De kosten aan de zijde van ASR zullen worden vastgesteld op € 726 aan griffierechten en op€ 3.759 (3,5 punten x tarief II) aan salaris advocaat, dus totaal € 4.485.
3. De beslissing
Het hof, recht doende:
verklaart voor recht dat ASR aanspraak heeft op overdracht van de aan [pachter] toegekende fosfaatrechten van 2.365 kg tegenover de verplichting van ASR tot vergoeding van de helft van de waarde;
veroordeelt [pachter] om binnen één maand na vandaag aan ASR te betalen een vergoeding van (2.365 × € 180 minus 10%) € 191.565, waarbij ASR het bedrag binnen één maand moet terugbetalen nadat duidelijk is geworden dat de toekenning van fosfaatrechten is ingetrokken;
veroordeelt [pachter] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 4.485;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel, B.J.H. Hofstee en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 september 2019.
Uitspraak 26‑03‑2019
Inhoudsindicatie
6:248 lid 1 BW Het hof oordeelt dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Alleen in het geval de verpachter langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking heeft gesteld die voor het bedrijf van de pachter van overwegend belang zijn om zijn bedrijf te kunnen exploiteren, heeft de verpachter een aanspraak op fosfaatrechten. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat onder bepaalde voorwaarden een verplichting tot overdracht bestaat. De rechtvaardiging hiervoor bestaat uit drie samenhangende redenen. Onder de volgende voorwaarden is de pachter verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter: - tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt; - het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld; - de fosfaatrechten worden voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte; - de verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.241.805
arrest van de pachtkamer van 26 maart 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschapASR Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: ASR,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers,
tegen:
[pachter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. B. Nijman.
1. Het verdere verloop van het geding
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 oktober 2018 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 24 oktober 2018;
- de memorie van repliek,
- de memorie van dupliek,- de memorie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
2.1
Met ingang van 1 november 1985 heeft de rechtsvoorganger van ASR, AMEV, aan de vader van [pachter] de hoeve aan de [adres] te [plaats] verpacht. Naast de bedrijfsgebouwen en woning bestond het gepachte uit ongeveer 40 ha grond. De hoeve werd als melkveehouderij geëxploiteerd.
2.2
De pachtovereenkomst is met terugwerkende kracht gesloten, nadat de vader van [pachter] op 16 maart 1986 de boerderij aan AMEV in eigendom had overgedragen. In de akte van levering is opgenomen dat op het gepachte een referentiehoeveelheid melk van 343.000 kg melk rustte en dat [pachter] de verplichting had het quotum in stand te houden.
2.3
Bij pachtwijzigingsovereenkomst van maart 1985 is [pachter] als pachter in de plaats van zijn vader gesteld.
2.4
In 1988 is een pachtwijzigingsovereenkomst gesloten omdat de brand/stormverzekering voor rekening van de verpachter kwam. In november 1992 hebben partijen de pachtovereenkomst nog een keer gewijzigd vanwege de investering van de verpachter in een mestopslag. Nadien hebben geen grote investeringen in het gepachte meer plaatsgevonden.
2.5
Bij beschikking van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van 13 januari 2018 is aan het bedrijf van [pachter] 2365 kg fosfaatrechten toegekend.
2.6
De pachtovereenkomst is in onderling overleg geëindigd met ingang van 1 mei 2018. [pachter] heeft de opstallen met erf en ondergrond en percelen cultuurgrond ter grootte van bijna 13 ha aangekocht. Hij heeft zijn melkveebedrijf beëindigd. ASR heeft de resterende percelen geliberaliseerd verpacht aan een derde.
3. De beoordeling
Samenvatting vorderingen en beslissing
3.1
ASR vordert een verklaring voor recht dat zij aanspraak heeft op de fosfaatrechten van [pachter] tegen betaling van de helft van de waarde ervan en vordert (eventueel) veroordeling van [pachter] haar 50% van de waarde ervan te vergoeden minus de korting van 10% bij overdracht. Deze vordering is kort samengevat gebaseerd op de stelling dat voor fosfaatrechten dezelfde systematiek moet worden toegepast als gold, dan wel geldt voor het melkquotum en andere productierechten. [pachter] is het daar niet mee eens en vindt dat er geen aanleiding is om de verpachter te laten delen in de aan hem toegekende fosfaatrechten. Hij heeft daarom gevorderd te bepalen dat ASR niets toekomt.
3.2
De partijen stellen in wezen aan de orde of de verpachter bij het einde van de pachtovereenkomst recht heeft op overdracht van fosfaatrechten. Het hof oordeelt dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Alleen in het geval de verpachter langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking heeft gesteld die voor het bedrijf van de pachter van overwegend belang zijn om zijn bedrijf te kunnen exploiteren, heeft de verpachter een aanspraak op fosfaatrechten. Dat is als de verpachter een hoeve verpacht, los land van 15 ha of meer of een bedrijfsgebouw dat specifiek is ingericht voor de melkveehouderij. Dan moet de pachter bij het einde van de pachtovereenkomst fosfaatrechten overdragen. De verpachter moet daartegenover 50% van de marktwaarde van de overgedragen fosfaatrechten aan de pachter betalen. Hieronder legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
De tussen partijen gesloten overeenkomst
3.3
In de pachtovereenkomst is niets geregeld over de vraag aan wie de fosfaatrechten toekomen bij het einde van de pachtovereenkomst. Een overeenkomst heeft echter niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen maar ook de rechtsgevolgen die, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien en waaraan partijen zijn gebonden (artikel 6:248 lid 1 BW). Het hof gaat hieronder na of uit de wet, de gewoonte en de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit of de pachter gehouden is fosfaatrechten aan de verpachter over te dragen.
De wet
3.4
In de Meststoffenwet is onder meer de toekenning van fosfaatrechten geregeld. Het is een bestuursrechtelijke regeling. Aan de houder van het in de wet bedoelde rundvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig was, zijn in januari 2018 fosfaatrechten toegekend. Voor het geval de houder van het vee aan wie fosfaatrechten zijn toegekend ook een pachter is, is in de wet niets geregeld. De staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben verklaard over de verhouding tussen de verpachter en pachter in het kader van de fosfaatrechten geen uitspraak te willen doen, maar dit aan partijen over te laten (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2016/2017, 34532 nr. 7, p. 83 en antwoordbrief minister na schriftelijk overleg fosfaatrechten van 17 oktober 2018, p. 13, DGAN/PAV/18257497).
3.5
Uit de Meststoffenwet en de uitvoeringsregelingen volgt geen verplichting tot overdracht van fosfaatrechten bij overgang van grond, vee of gebouwen; die rechten zijn vrij overdraagbaar. Uit de totstandkoming van de fosfaatrechtenregeling en de parlementaire geschiedenis maakt het hof op dat zelfs bij volledige bedrijfsoverdracht geen verplichting bestaat tot overdracht van fosfaatrechten. De rechten worden toegekend aan de houder van de dieren op 2 juli 2015 en ‘rusten op het bedrijf’ na de toekenning vanaf 1 januari 2018, maar die (bestuursrechtelijke) aanduidingen zeggen niets over een civielrechtelijke samenhang tussen de rechten en het bedrijf.
3.6
Een en ander brengt mee dat de Meststoffenwet met de daarbij behorende regelingen niet verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter. Zo’n verplichting is ook niet uit een andere wet af te leiden, afgezien van wat hierna over artikel 6:248 lid 1 BW wordt overwogen.
De gewoonte
3.7
Omdat de fosfaatrechten nog niet zo lang bestaan, is er nog geen gewoonte ontstaan in de agrarische praktijk hoe met de fosfaatrechten om te gaan in de verhouding tussen een pachter en een verpachter. Binnen pachtverhoudingen behandelen partijen de fosfaatrechten tot nu toe verschillend. Er bestaat dus geen gewoonterecht waaraan partijen zijn gebonden.
De eisen van redelijkheid en billijkheid
3.8
In de vaste rechtspraak van dit hof over productierechten is bepaald dat de pachter bij het einde van de pachtovereenkomst verplicht is productierechten aan de verpachter over te dragen en dat de verpachter daartegenover de helft van de marktwaarde aan de pachter moet betalen. In de kern is die verplichting gebaseerd op de eisen van redelijkheid en billijkheid. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn vanaf het begin geweest de bijdragen die pachter en verpachter hebben geleverd aan de totstandkoming van de rechten en dat een voortgezette exploitatie van het gepachte na het einde van de pacht zonder rechten niet mogelijk is. Het hof gaat na of die rechtspraak ook (precies zo) bij fosfaatrechten moet gelden.
3.9
Het melkquotum is op 1 april 2015 afgeschaft. De peildatum voor de vaststelling van de hoeveelheid fosfaatrechten die vanaf 1 januari 2018 is toegekend, is 2 juli 2015. In tijd gezien is er dus geen aansluiting tussen de regelingen. Ook op andere punten is er verschil tussen het stelsel van het melkquotum en het fosfaatrechtenstel. De in de jaren ‘80 van de vorige eeuw tot stand gekomen regelgeving rondom het melkquotum voor bedrijven had een Europeesrechtelijke oorsprong en had als doel de beperking van melkproductie. De Nederlandse wetgever heeft het melkquotum vervolgens aan de grond gebonden. In de rechtspraak is dat in de verhouding tussen verpachter en pachters zo gebleven, ondanks het feit dat de wetgever de grondgebondenheid later heeft losgelaten. Het fosfaatrechtenstelsel is een Nederlandse maatregel ter beperking van de hoeveelheid rundveemest om onder het voorgeschreven stikstofplafond te blijven (en de positie van Nederland als derogatiehouder te handhaven). De rechten ‘rusten’ volgens de wetgever op het bedrijf, maar dat betekent niet dat de rechten (civielrechtelijk) bedrijfsgebonden zijn. Het melkveebedrijf is het voornaamste doelwit van de regeling. Een melkveebedrijf bestaat doorgaans uit arbeid, kapitaal, machines, vee, grond en gebouwen. Het hof oordeelt dat vanwege al deze feiten en omstandigheden geen continuïteit aangenomen kan worden tussen (de toekenning van) melkquotum en fosfaatrechten. De rechtspraak over het melkquotum kan dus niet zonder meer worden toegepast.
3.10
De fosfaatrechten hebben overeenkomsten met varkensrechten, die hun oorsprong vinden in mestrechten. Beide rechten beperken het mestvolume en zonder deze rechten kunnen geen dieren worden gehouden. Er is echter ook een belangrijk verschil tussen beide rechten. Anders dan een varkenshouderij omvat een doorsnee melkveebedrijf niet alleen de inbreng van de productiemiddelen arbeid, kapitaal, machines, vee en gebouwen, maar ook de inbreng van grond. De grond kan geheel of gedeeltelijk ook los van een bedrijfsgebouw worden verpacht en kan ook geliberaliseerd worden verpacht. De samenhang tussen de verschillende bedrijfsmiddelen en de pachtverhouding is bij fosfaatrechten dus op het oog minder vanzelfsprekend.
3.11
Voor grond kunnen agrariërs aanspraak maken op betalingsrechten. Deze betalingsrechten betreffen (opvolgers van) inkomenssteun voor agrariërs vanuit het Europese gemeenschappelijk landbouwbeleid en bestaan uit een bedrag per hectare landbouwgrond dat na aanvraag wordt uitbetaald. Er is voor pachters geen plicht deze rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht, behalve als partijen dat anders hebben afgesproken. Het hebben van betalingsrechten is geen voorwaarde om een bedrijf te kunnen uitoefenen. De achtergrond en werking van de betalingsrechten (rechtstreekse inkomenssteun) en van fosfaatrechten (mestbeperking) liggen al met al te ver uit elkaar voor een overeenkomstige toepassing.
3.12
Het komt erop neer dat de hiervoor besproken wet, gewoonte en de rechtspraak onvoldoende richting geven voor een pasklaar antwoord op de vraag of de rechtsverhouding tussen pachter en verpachter de overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter vereist. De wet en de gewoonte dwingen er niet toe. Dit rechtvaardigt een frisse blik op de vraag of de eisen van redelijkheid en billijkheid in samenhang met de aard van de pachtovereenkomst dit vereisen (artikel 6:248 lid 1 BW). Bij de invulling van wat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit, spelen de Meststoffenwet en de tot nu toe geldende rechtspraak natuurlijk wel een rol. De wetgever heeft de fosfaatrechten aan de houder van het vee toegekend en zij rusten op het bedrijf, maar de wetgever heeft niet bedoeld de rechten bedrijfsgebonden te maken. Wat de rechtspraak betreft, zijn de belangrijkste uitgangspunten van oudsher dat de pachter de productierechten om niet op zijn naam heeft gekregen tijdens de looptijd van de pachtovereenkomst, dat de verpachter en pachter beiden een bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van de productierechten en dat voortgezette exploitatie na het einde van de pacht zonder productierechten niet mogelijk is.
3.13
In het licht hiervan en de belangen van pachter en verpachter, komt het hof tot het volgende antwoord op de vraag wat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Daarbij neemt het hof melkveebedrijven met grond en gebouwen tot uitgangspunt. Melkveebedrijven worden het meest geconfronteerd met de vraag die hier aan de orde is en de meeste melkveebedrijven hebben grond en gebouwen.
3.14
De fosfaatrechten komen in beginsel alleen aan de pachter toe. De rechten zijn niet gebonden aan en hangen ook niet samen met grond of gebouwen. Alleen in het geval de verpachter langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking heeft gesteld die voor het bedrijf van de pachter van overwegend belang zijn om zijn bedrijf te kunnen exploiteren, heeft de verpachter een aanspraak op fosfaatrechten. Het hof heeft hierbij het oog op zowel grond als gebouwen. De rechtvaardiging hiervoor bestaat uit drie samenhangende redenen. De verpachter heeft langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking gesteld waarop de pachter zijn bedrijfsvoering heeft kunnen baseren. Die bedrijfsmiddelen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de omvang van de veestapel en daarmee aan de fosfaatrechten die aan de pachter zijn toegekend. De grond en/of gebouwen zijn na het einde van de pachtovereenkomst potentieel minder goed te exploiteren voor de verpachter indien de pachter deze zonder fosfaatrechten oplevert. Deze drie redenen zijn verwant aan de uitgangspunten van de rechtspraak over de productierechten. Het hof licht deze drie samenhangende redenen hierna toe.
1. Bedrijfsmiddelen van overwegend belang
3.15
Als sprake is van hoevepacht waarbij een melkveebedrijf aan de pachter in gebruik is verstrekt, is in beginsel steeds sprake van overwegend belang. In deze zaak gaat het om een dergelijke hoevepacht. Met het oog op de toepasbaarheid van dit arrest in de agrarische praktijk geeft het hof ook alvast richting voor andere gevallen dan hoevepacht.
3.16
Als gebouwen worden gepacht, zijn van overwegend belang uitsluitend bedrijfsgebouwen die specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn. De pachter is verplicht bij de oplevering aan het einde van de pacht fosfaatrechten over te dragen als deze gebouwen door de verpachter ten behoeve van een melkveebedrijf aan de pachter ter beschikking zijn gesteld.
3.17
Voor grond geldt dat pas van overwegend belang kan worden gesproken bij een aanzienlijk verpacht areaal. Het hof gaat op basis van algemene ervaringsregels uit van 15 ha of meer. Voor een pachtareaal van 15 ha geldt in het algemeen dat het wezenlijk is voor de bedrijfsvoering en daarmee voor de toekenning van het aantal fosfaatrechten in samenhang met de hierna te bespreken redenen. Het hof is zich ervan bewust dat de keuze voor een grootte van 15 ha arbitrair is. Afhankelijk van regio, aard en inrichting van de bedrijfsvoering en andere omstandigheden zal de betekenis van 15 ha voor een bedrijf wisselen. De rechtszekerheid vereist echter naar het oordeel van het hof eenvoudig toepasbare regels. Een grenswaarde van 15 ha voldoet daaraan.
2. Waarde pachtobject na einde pacht
3.18
Een tweede reden is de potentieel mindere waarde van grond en gebouwen na het einde van de pacht indien deze zonder fosfaatrechten worden opgeleverd. Het gaat hier om de exploitatiemogelijkheden van het pachtobject na het einde van de pacht. Daarmee bedoelt het hof het volgende. Bij grote pachtobjecten als een hoeve, melkveestallen of 15 ha of meer grond is een opvolgend gebruiker die melkvee houdt, verplicht over een aanzienlijke hoeveelheid fosfaatrechten te beschikken om het gepachte te kunnen exploiteren. Indien hij daarover niet beschikt, vergt dat bij de huidige stand van zaken een omvangrijke investering die de exploitatie van het gepachte en het aangaan van de pachtovereenkomst belemmert. De mogelijkheid van de verpachter om een groot pachtobject zelf te exploiteren of aan een opvolgend gebruiker ter beschikking te stellen, is navenant verminderd door die investeringsverplichting. Voor kleinere oppervlakten land dan 15 ha of voor bedrijfsgebouwen zonder specifieke inrichting is het ontbreken van samenhangende fosfaatrechten minder bezwaarlijk. Er is daarom onvoldoende rechtvaardiging te vinden voor een aanspraak van de verpachter in die gevallen.
3. Langdurige pachtverhouding
3.19
Het hof heeft hiervoor vermeld dat een aanspraak van verpachter op fosfaatrechten alleen geldt bij langdurige pachtverhoudingen. Als langdurige pachtverhouding geldt een reguliere pachtovereenkomst of geliberaliseerde overeenkomst voor de duur van 12 jaar of langer. De duur van 12 jaar is overgenomen van de wettelijke duur van een pachtovereenkomst voor een hoeve. Verpachter en pachter hebben door een dergelijke pachtovereenkomst aan te gaan over en weer de bedoeling gehad om de pachtobjecten langdurig onderdeel van de bedrijfsvoering van de pachter te laten zijn. Op grond van die langdurige beschikbaarheid heeft de pachter bedrijfsbeslissingen genomen, waaronder de (potentiële) omvang van zijn veestapel.
Toerekening fosfaatrechten aan grond en gebouwen
3.20
Voor de berekening van de hoeveelheid fosfaatrechten die samenhangt met de grond en/of de gebouwen, zal doorgaans een toerekening van de helft van alle fosfaatrechten aan alle gebouwen en de helft aan alle grond van het melkveebedrijf van de pachter redelijk zijn. De toerekening van de fosfaatrechten aan de grond en de gebouwen dient te geschieden op basis van alle percelen en alle gebouwen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de fosfaatrechten op 2 juli 2015 en naar verhouding te worden toegerekend aan het gepachte.
Vergoeding fosfaatrechten
3.21
Het hof oordeelt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid verder voortvloeit dat de verpachter verplicht is de helft van de marktwaarde per datum einde pacht van de over te dragen fosfaatrechten aan de pachter te voldoen. Op dit punt sluit het hof aan bij de rechtspraak over productierechten. Er is onvoldoende aanleiding de hoogte van de vergoeding te wijzigen.
Samenvatting voorwaarden verplichting tot overdracht
3.22
Als partijen in de pachtovereenkomst niets (anders) zijn overeengekomen, is de pachter alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:- tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;- het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld;- de fosfaatrechten worden voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte;- de verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.De juridische grondslag voor dit oordeel is gevonden in de aard van de pachtovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).
Toepassing in de rechtsverhouding tussen ASR en [pachter]
3.23
Tussen partijen bestond een overeenkomst voor hoevepacht. Op basis van het oordeel van het hof zou dit betekenen dat [pachter] zijn fosfaatrechten aan ASR had moeten overdragen bij het einde van de pacht tegen betaling door ASR van 50% van de marktwaarde ervan.
3.24
[pachter] heeft voor het geval het hof zou oordelen dat hij fosfaatrechten moet overdragen aan ASR bijzondere omstandigheden aangevoerd. Die omstandigheden maken volgens [pachter] dat in zijn geval toch geen verplichting tot overdracht bestaat. ASR vindt dat die bijzondere omstandigheden er niet zijn.
3.25
Omdat de uitgangspunten van het hof in dit arrest niet eerder dan vandaag bekend zijn voor partijen, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om in te gaan op de betekenis van dit arrest voor hun standpunten.
Slotsom
3.26
Het hof heeft in het algemeen beslist onder welke voorwaarden de pachter verplicht is tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter bij het einde van de pachtovereenkomst. ASR en [pachter] mogen nog reageren voordat het hof beslist op hun vorderingen, ASR als eerste.
4. De beslissing
Het hof, recht doende:
verwijst de zaak naar de roldatum 23 april 2019 voor akte uitlating ASR;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel, B.J.H. Hofstee en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019.