Vgl. HR 19 juni 2007, LJN BA5856, RvdW 2007/673 en HR 24 mei 2005, LJN AT2971, JOL 2005/33.
HR, 19-06-2012, nr. 11/01562 W
ECLI:NL:HR:2012:BW8671
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-06-2012
- Zaaknummer
11/01562 W
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BW8671
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW8671, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW8671
ECLI:NL:HR:2012:BW8671, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW8671
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑06‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/01562 W
Mr. Vegter
Zitting: 17 april 2012
Conclusie inzake:
[Veroordeelde]
1.
De Rechtbank te Amsterdam heeft bij uitspraak van 22 maart 2011 toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van het Landgericht te Trier (Duitsland) van 8 februari 2010, waarbij veroordeelde was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en drie maanden. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde beslissing en verdachte wegens "Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" en "feitelijke aanranding" een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 10 (tien) maanden, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd dat veroordeelde in Nederland in overleveringsdetentie en in Duitsland in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf in zijn geheel in mindering zal worden gebracht.
2.
Namens veroordeelde heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof het namens veroordeelde gedane verzoek om aanhouding voor het opmaken van een reclasseringsrapportage ten onrechte, zonder toepassing van een maatstaf c.q. met toepassing van een verkeerde maatstaf, heeft afgewezen, althans dat het Hof het verzoek heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen, althans dat de beslissing van het Hof onbegrijpelijk is.
4.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van veroordeelde het woord gevoerd en daarbij onder meer een (voorwaardelijk) verzoek gedaan:
"Indien u een onvoorwaardelijke straf overweegt, dan verzoek ik u subsidiair aanhouding om rapportage door de reclassering op te laten maken."
De aan het proces-verbaal terechtzitting gehechte pleitnota van de raadsvrouw houdt onder meer in:
"Gelet op de gevolgen van een detentie voor cliënt en zijn zoon verzoek ik u geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ik stel voor dat u cliënt een werkstraf oplegt, waarbij u het aantal uren bepaalt, alsmede en voor zover aangewezen een voorwaardelijke straf. Subsidiair: mocht u een onvoorwaardelijke gevangenisstraf overwegen, dan verzoek ik u de zaak aan te houden voor reclasseringsrapportage waarbij de mogelijkheden voor elektronische detentie worden onderzocht."
5.
De Rechtbank heeft omtrent dit verzoek het volgende overwogen:
"De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw om aanhouding af. Zij ziet geen aanleiding de reclassering vooraf om rapportage te vragen. Tijdens zijn detentie zal de reclassering betrokken kunnen worden bij de fasering van de straf en kunnen de mogelijkheden van veroordeelde om weer terug te keren in de samenleving, worden beoordeeld."
6.
De toelichting bij het middel houdt - voor zover van belang - het volgende in:
"In artikel 28 lid 4 WOTS zijn onder meer de artikelen 315, 328 en 330 Sv van toepassing verklaard op het onderzoek ter zitting. Het namens rekwirant gedane verzoek om aanhouding is een verzoek dat op de in artikel 328 Sv aan de verdediging toegekende bevoegdheid is gestoeld en waarop de rechtbank ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid een beslissing moet geven. De maatstaf voor de beoordeling van een dergelijk verzoek is ingevolge artikel 315 Sv of de noodzaak van hetgeen is verzocht is gebleken. De rechtbank heeft deze maatstaf ten onrechte niet toegepast. Het heeft slechts overwogen dat het verzoek wordt afgewezen omdat het 'geen aanleiding (ziet) de reclassering vooraf om rapportage te verzoeken'. Waarom zij geen aanleiding ziet om die rapportage vooraf te verzoeken wordt niet nader gemotiveerd."
7.
De opvatting van de steller van het middel dat - met het oog op de schakelbepaling van art. 28, vierde lid, WOTS - de maatstaf waarnaar verzoeken op grond van art. 315, eerste lid, Sv jo. art. 328 Sv jo. art. 331 Sv moeten worden beoordeeld het noodzaakcriterium is, is juist.1. Het bij de beoordeling van zo'n verzoek niet toepassen van deze maatstaf heeft ingevolge art. 330 Sv nietigheid tot gevolg.2.
8.
De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van een 'aanleiding' om het in te willigen. Het gaat mij te ver te concluderen dat in het ontbreken van een aanleiding besloten ligt dat de Rechtbank geen noodzaak aanwezig achtte. Aanleiding en noodzaak zijn niet op één lijn te stellen. Er kan een aanleiding zijn tot rapportage, terwijl de noodzaak ontbreekt en andersom kan er noodzaak zijn zonder concrete aanleiding. De Rechtbank heeft daarmee dus een onjuist criterium gebezigd. Daar komt nog bij dat ook de toevoeging van de Rechtbank inzake de mogelijkheden tijdens de detentie de strekking van het verzoek en het daarop toe te passen criterium miskennen. Ook als gemeend zou worden dat aanleiding en noodzaak hier op één lijn zijn te stellen, is de wijze waarop de Rechtbank aan het criterium invulling heeft gegeven onbegrijpelijk. Immers het verzoek strekt er nu juist toe detentie te voorkomen.
9.
De vraag is of aan het voorgaande afdoet dat ten tijde van het verzoek de circulaire inzake de mogelijkheid van Elektronische Detentie inmiddels per 1 juli 2010 was ingetrokken.3. De Rechtbank had het verzoek eenvoudigweg kunnen afwijzen door te overwegen dat de noodzaak voor rapportage door de reclassering ontbreekt nu de praktijk van de Elektronische Detentie heeft opgehouden te bestaan. Het gaat (in cassatie) te ver deze hersteloperatie uit te voeren. Het middel is aldus terecht voorgesteld.
10.
Het middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar de Rechtbank te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑06‑2012
Uitspraak 19‑06‑2012
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. Afwijzing aanhoudingsverzoek. De Rb heeft bij de afwijzing van het verzoek a.b.i. 328 jo. 331 jo. 315 Sv (o.g.v. art. 28.4 WOTS van overeenkomstige toepassing) een onjuiste maatstaf aangelegd. Het middel behoeft nochtans niet tot cassatie te leiden, nu inwilliging van het verzoek een reclasseringsrapportage op te laten maken om de mogelijkheid van elektronische detentie te onderzoeken niet tot het daarmee beoogde doel had kunnen leiden, nu t.t.v. de behandeling van de zaak door de Rb de mogelijkheid van elektronische detentie vervallen was.
Partij(en)
19 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/01562 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 22 maart 2011, nummer RK 11/816, omtrent een verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Amsterdam teneinde opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door de Rechtbank van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak voor het opmaken van reclasseringsrapportage.
2.2.1.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank gehechte pleitnota is aldaar door de raadsvrouwe van de veroordeelde, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
"Gelet op de gevolgen van een detentie voor cliënt en zijn zoon verzoek ik u geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ik stel voor dat u cliënt een werkstraf oplegt, waarbij u het aantal uren bepaalt, alsmede en voor zover aangewezen een voorwaardelijke straf.
Subsidiair: mocht u een onvoorwaardelijke gevangenisstraf overwegen, dan verzoek ik u de zaak aan te houden voor reclasseringsrapportage waarbij de mogelijkheden voor elektronische detentie worden onderzocht."
Volgens voormeld proces-verbaal is op de terechtzitting voorts nog het volgende aangevoerd
- -
door de raadsvrouwe:
"Ik stel voor: een werkstraf. Eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf. Reclasseringsrapportage is niet nodig. Indien u een onvoorwaardelijke straf overweegt, dan verzoek ik u subsidiair aanhouding om rapportage door de reclassering op te laten maken."
- -
door de Officier van Justitie:
"Er is geen aanleiding om reclasseringsrapportage op te laten maken. Elektronische detentie is niet aan de orde."
- -
door de raadsvrouwe:
"Ik vat nog even samen: er is geen recidive, het was eenmalig, het is allemaal ruim twee jaar geleden. Dit moet leiden tot een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf, subsidiair elektronische detentie gecombineerd met een werkstraf."
2.2.2.
De Rechtbank heeft omtrent dit verzoek als volgt overwogen en beslist:
"De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw om aanhouding af. Zij ziet geen aanleiding de reclassering vooraf om rapportage te vragen. Tijdens zijn detentie zal de reclassering betrokken kunnen worden bij de fasering van de straf en kunnen de mogelijkheden van veroordeelde om weer terug te keren in de samenleving, worden beoordeeld."
2.3.
Het door de raadsvrouwe gedane verzoek is een verzoek aan de rechter als bedoeld in art. 328 in verbinding met 331 Sv om gebruik te maken van de in art. 315 Sv omschreven bevoegdheid, welke bepalingen hier krachtens art. 28, vierde lid, WOTS van overeenkomstige toepassing zijn. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht is gebleken.
2.4.
Door het verzoek af te wijzen op de grond dat zij "geen aanleiding [ziet] de reclassering vooraf om rapportage te vragen", heeft de Rechtbank een andere dan de hier toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
2.5.
De gegrondheid van het middel behoeft nochtans niet tot cassatie te leiden. Het verzoek tot het laten opmaken van reclasseringsrapportage strekte ertoe de mogelijkheden voor elektronische detentie te doen onderzoeken. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 is vermeld, was als gevolg van de intrekking van de daar genoemde circulaire met ingang van 1 juli 2010 ten tijde van de behandeling van de zaak door de Rechtbank op 8 maart 2011 de mogelijkheid van elektronische detentie vervallen, zodat inwilliging van het verzoek niet had kunnen leiden tot het daarmee beoogde doel.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 juni 2012.