HR, 19-06-2007, nr. 02579/06
ECLI:NL:HR:2007:BA5856
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-06-2007
- Zaaknummer
02579/06
- LJN
BA5856
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA5856, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA5856
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2006:AV3154
ECLI:NL:HR:2007:BA5856, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2007; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2006:AV3154, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA5856
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2007/261
Conclusie 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Het verzoek tot het door een psychiater en/of een psycholoog laten opmaken van een rapport omtrent de persoon van verdachte is een verzoek aan de rechter a.b.i. art. 328 Sv jo. art. 331 Sv om gebruik te maken van de in art. 315 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht is gebleken. De opvatting in het middel dat het i.c. gedane verzoek moet worden gelijkgesteld met een opgave van “een getuige/deskundige” a.b.i. art. 410.3 Sv is onjuist. Art. 410.3 Sv ziet niet op een verzoek als hier is gedaan.
Nr. 02579/06
Mr. Vellinga
Zitting: 22 mei 2007 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 750,--.Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Middelen van de verdachte
2. Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel houdt in dat het Hof bij de afwijzing van een verzoek tot het instellen van een psychiatrisch/psychologisch onderzoek een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd dan wel dat de motivering van de afwijzing van dit verzoek onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen omkleed.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verzoek in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging en bepleit vrijspraak aangezien de verdachte het feit niet opzettelijk gepleegd heeft omdat hij stomdronken was en daarom niet wist wat hij deed.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het forse alcoholgebruik van verdachte in elk geval de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit heeft beperkt.
De raadsman verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een rapport over de persoon van de verdachte op te laten maken door een psycholoog en/of een psychiater met het oog op de vraag of verdachte, die op het moment van het plegen van het feit zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, besefte wat hij deed en of het feit verdachte kan worden toegerekend."
5. Het Hof heeft bij arrest als volgt op dit verzoek beslist:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een rapport over de persoon van de verdachte op te laten maken door een psycholoog en/of een psychiater met het oog op de vraag of verdachte, die op het moment van het plegen van het feit zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, besefte wat hij deed en of het feit verdachte kan worden toegerekend.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman af.
Het hof acht de noodzaak tot deskundigenonderzoek niet aanwezig, mede gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte welbewust en planmatig gehandeld heeft."
6. Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof miskend, dat een verzoek tot het verrichten van nader onderzoek door een psycholoog en/of een psychiater, waar ook bij appelschriftuur reeds om is verzocht, gelijk dient te worden gesteld met een bij schriftuur gedaan verzoek tot het oproepen van een getuige of deskundige en dat het Hof derhalve het verdedigingscriterium als verwoord in art. 288 lid 1 onder c Sv had dienen toe te passen en niet het noodzaakcriterium als bedoeld in art. 316 Sv.
7. Voor deze opvatting biedt de wet geen steun. Art. 410 Sv spreekt van het opgeven bij schriftuur van de getuigen en deskundigen die de verdachte ter terechtzitting wil doen oproepen. In de schriftuur is echter niet verzocht een met name genoemde psychiater of psycholoog op te roepen om ter terechtzitting te verschijnen. Bovendien hanteert art. 316 Sv voor een onderzoek naar de geestvermogens uitdrukkelijk het noodzaakcriterium.
8. Voorts wordt aangevoerd dat de motivering van de afwijzing van het verzoek onbegrijpelijk en/of ontoereikend is omdat welbewust en planmatig handelen ontoerekeningsvatbaarheid niet behoeft uit te sluiten.
9. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof geoordeeld dat gezien het feit dat de verdachte welbewust en planmatig gehandeld heeft, niet aannemelijk is dat de verdachte onder invloed verkeerde in een mate als door de raadsman aan zijn verzoek ten grondslag gelegd en derhalve geen noodzaak bestond tot het onderzoek als verzocht. Aldus verstaan is de afwijzing van het verzoek niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd.
10. Volgens het tweede middel is de bewezenverklaring van de brandstichting op 28 mei 2005 onvoldoende met redenen omkleed.
11. Het Hof heeft ten laste van verdachte - voor zover hier van belang - bewezenverklaard dat:
"hij op 28 mei 2005 te Rotterdam opzettelijk brand heft gesticht nabij het pand 's Gravendijkwal 130 alwaar de horecagelegenheden Cabaret Palys Esalam en Spartacus gevestigd zijn, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk:
- benzine vanuit een jerrycan op de grond, nabij de ingang van genoemd pand, laten vloeien en
- vervolgens de jerrycan met daarin nog benzine de trap/het portiek welke toegang verleent tot genoemde horecagelegenheden opgegooid/ingegooid en
- vervolgens met een aansteker de benzine aangestoken,
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en de ingang en het trappenhuis geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemd pand en omliggende panden en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bezoekers en aanwezigen van Cabaret Palys Esalam en Spartacus te duchten was."
12. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2006 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik ben ervan overtuigd dat ik de brand gesticht heb.
Ik ben bij de benzinepomp geweest. Ik heb mezelf herkend op de foto gemaakt in het Esso tankstation in de nacht van 28 mei 2005.
2. Een als bijlage bij proces-verbaal 2005183838 (pag. 112-131) van politie Rotterdam-Rijnmond gevoegd proces-verbaal Forensische Opsporing, d.d. 8 juni 2005 opgemaakt door [verbalisant 1], senior forensisch technisch onderzoeker in dienst van politie Rotterdam Rijnmond, voor zover inhoudend -zakelijk weergegeven-:
als relaas van bevindingen en verrichtingen van voornoemde verbalisant:
Op 28 mei 2004 (het hof leest: 2005) werd ik verzocht technisch onderzoek te doen aan de 's-Gravendijkwal 130 te Rotterdam alwaar brand had gewoed in de gemeenschappelijke trapopgang van de horecagelegenheden Cabaret en Spartacus. De bebouwing ter plaatse bestaat uit een aaneengesloten bebouwing. Het pand waar de brand had gewoed bestaat uit een begane grond en twee verdiepingen. Op de begane grond zijn winkels gevestigd en de ingang welke toegang geeft tot de twee bovengelegen verdiepingen waar horeca gelegenheden zijn gevestigd. Op grond van de ingestelde onderzoeken kan worden gesteld dat de brand is ontstaan op of nabij de vloer in de trapopgang, achter de toegangsdeur; dat er een brandversnellend middel op de vloer is aangebracht en dat door het ontbreken van een technische oorzaak, de brand is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van vuur. Door de brand is gemeen gevaar voor personen en/of goederen ontstaan.
3. Een als bijlage bij proces-verbaal nr. 2005183838 (blz. 46-47) van politie Rotterdam-Rijnmond gevoegd ambtsedig proces-verbaal nr. 2005183838-2 d.d. 28 mei 2005 opgemaakt door [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
als de op 28 mei 2005 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Op 28 mei 2005 was ik buiten op de 's-Gravendijkwal te Rotterdam. Ik stond voor de deur van nachtclub Spartacus. Het was omstreeks 03:10 uur. Ik zag een manspersoon staan discussiëren met een portier. Ik zag dat de man richting de Maastunnel liep. Ik zag de man even later terugkomen met een jerrycan in zijn handen. Ik zag dat de man met een aansteker stond en deze aanknipte. Ik hoorde hem vervolgens zeggen: "Ik steek alles in de brand". Ik zag dat de man de jerrycan oppakte en op de deur van Spartacus af liep. Ik zag dat hij onderwijl al lopend, benzine sprenkelde op straat. Ik nam aan dat er benzine in de jerrycan zat. Bij de deur van Spartacus aangekomen zag ik dat de man de jerrycan naar binnen gooide en met de aansteker de vloeistof aan stak. Ik zag ineens een zee van vlammen. Ik zag de man wegrennen. De portier liep snel naar boven. De nachtclub bevindt zich op de eerste verdieping van het pand. De vloerbedekking van de traptreden in de hal van Spartacus brandde. Ik zag zwarte rook uit de ventilatiebuizen naar buiten komen. Met moeite werden de ruiten van binnen uit ingeslagen. Ik zag mensen naar adem happen en op de ramen aflopen voor frisse lucht. Ik zag verschillende mensen uit de ramen naar buiten klimmen en mensen met hun hoofd buiten de ramen hangen om lucht te happen.
4. Een als bijlage bij proces-verbaal nr. 2005183838 (blz. 36-37) van politie Rotterdam-Rijnmond gevoegd ambtsedig proces-verbaal nr. 2005183838-20, d.d. 28 mei 2005 opgemaakt door [verbalisant 3], agent van politie, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
als de op 28 mei 2005 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Op 28 mei 2005 was ik werkzaam als portier bij café Cabaret aan de 's-Gravendijkwal 130 te Rotterdam.
Die avond was het druk in het café en er waren veel vaste klanten aanwezig.
5. Een als bijlage bij proces-verbaal nr. 2005183838 (blz. 104-106) van politie Rotterdam-Rijnmond gevoegd ambtsedig proces-verbaal nr. 2005183838-54 d.d. 30 mei 2005 opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
als de op 30 mei 2005 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 3]:
Ik zal een verklaring afleggen over de brand bij Cabaret in Rotterdam. [Verdachte] en ik mochten er niet in. [verdachte] en ik stonden samen onder aan de trap van Cabaret. Toen zei [verdachte] tegen mij dat hij Cabaret ging branden. Hij zei tegen mij dat ik benzine moest gaan halen. Ik zei: "Ben je gek of zo". Ik zag dat [verdachte] hierop een taxi pakte en weg reed. Even later zag ik dat [verdachte] weer terug kwam lopen met een ding met benzine er in. Ik zag dat [verdachte] toen de benzine aan stak en het ding op de trap naar Cabaret gooide. Ik zag dat hij met een aansteker vuur bij dat ding hield.
6. Een als bijlage bij proces-verbaal nr. 2005183838 (blz. 11-12) van politie Rotterdam-Rijnmond gevoegd ambtsedig proces-verbaal nr. 2005183838-4 d.d. 28 mei 2005 opgemaakt door [verbalisant 5 en 6], resp. hoofdagent en brigadier van politie, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
als relaas van bevindingen en verrichtingen van de voornoemde verbalisanten:
Op 28 mei 2005 hebben wij naar aanleiding van een brandstichting aan de 's-Gravendijkwal 130 te Rotterdam een onderzoek ingesteld bij tankstation Esso, eveneens gelegen aan de 's Gravendijkwal. Ter plaatse hebben wij gesproken met twee medewerkers, [getuige 4 en 5], die beiden afzonderlijk eensluidend het volgende vertelden:
- dat omstreeks 03:15 uur een manspersoon met een taxi bij het tankstation arriveerde;
- dat hij bij de kassa vroeg of zij ook een lege jerrycan verkochten;
- dat zij vertelden waar deze stond;
- dat de man een lege jerrycan pakte waar 5 liter benzine in kan;
- dat de man naar buiten liep om de zojuist gekochte jerrycan te vullen;
- dat de man na het vullen van de jerrycan, de inhoud en een aansteker kocht en deze afrekende;
- dat de man vervolgens in de taxi stapte en wegreed in de richting van de Maastunnel.
Vervolgens hebben wij, verbalisanten, samen met de medewerkers de beveiligingsbeelden bekeken. De beelden zullen worden veiliggesteld en ter beschikking worden gesteld voor verder onderzoek.
De bewijsmiddelen zijn -ook in hun onderdelen- slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
13. Volgens de toelichting op het middel volgt uit de bewijsmiddelen niet dat, zoals bewezenverklaard, de ingang en het trappenhuis geheel of gedeeltelijk zijn verbrand.
14. Met betrekking tot de omvang van de brand houden de bewijsmiddelen in:
- de brand woedde in de gemeenschappelijke trapopgang van de horecagelegenheden Cabaret en Spartacus (bewijsm. 2);
- de jerrycan met benzine werd naar binnen gegooid, met de aansteker werd de vloeistof aangestoken, er was ineens een zee van vlammen, de vloerbedekking van de traptreden in de hal van Spartacus brandde (bewijsm. 3).
15. Gelet op hetgeen de algemene ervaring leert omtrent de gevolgen van een brand als de onderhavige kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de ingang en het trappenhuis geheel of gedeeltelijk zijn verbrand.
16. Het middel faalt.
17. Het derde middel houdt in dat gelet op het bepaalde in art. 6:106 lid 1 onder b BW, dat immers niet voorziet in de vergoeding van immateriële schade wanneer geen sprake is van aantasting in de persoon, de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade niet voor toewijzing vatbaar is, het Hof deze derhalve ten onrechte heeft toegewezen en daarmee ook aan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de grondslag komt te ontvallen.
18. Het Hof heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij overwogen:
"In het onderhavige strafproces heeft mr. P. Meijer, p/a Beursplein 37 te Rotterdam, zich namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.684,- (materiële schade EUR 784,- en immateriële schade EUR 900,-).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich voor gedeeltelijke toewijzing.
Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een vergoeding bij wijze van voorschot op de door de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten geleden immateriële schade vaststellen op een bedrag van EUR 750,-. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden materiële en immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Deze kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 90,-, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 750,- ten behoeve van het slachtoffer."
19. Art. 6:106 lid 1 BW luidt:
"1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam."
20. In het dossier bevindt zich een "toelichting civiele voeging benadeelde partij in het strafproces". Deze houdt voor zover hier van belang in:
"Toedracht
1.1 Op zaterdag 28 mei 2005 was [benadeelde partij 1] aanwezig bij een cabaret dat werd uitgevoerd op 's-Gravendijkwal 130 te Rotterdam. Er waren veel mensen bij het cabaret aanwezig. Op een gegeven moment ontstond paniek omdat er brand was gesticht.
[Verdachte] wordt als verdachte terzake van de brandstichting aangemerkt.
1.2 Als gevolg van de brand ging het licht uit en ontstond er een enorme rookontwikkeling. Hierdoor ontstond weer paniek onder de aanwezigen. Dat mede vanwege het feit dat er bijna geen adem kon worden gehaald. [Benadeelde partij 1] heeft op een gegeven moment geprobeerd de dubbele beglazing te breken door middel van een stoel. Uiteindelijk kon de dubbele beglazing worden gebroken met een fles. De frisse lucht zorgde voor enige ontspanning.
1.3 [Benadeelde partij 1] kon het pand niet verlaten omdat hij te hoog in het pand aanwezig was en er mensen buiten riepen dat hij niet moest springen. [Benadeelde partij 1] weet niet meer hoe hij naar buiten is gekomen.
1.4 [Benadeelde partij 1] is buiten opgevangen door de politie en de GG & GGD en daarna vervoerd naar het Sint Franciscus Gasthuis.
1.5 Volledigheidshalve wordt als bijlage 1 een kopie van het proces-verbaal van aangifte bijgevoegd waaruit de toedracht nog eens blijkt.
2. Medische aspecten
2.1 Als gevolg van de rookontwikkeling heeft [benadeelde partij 1] ernstige ademhalingsproblemen gehad. Daarnaast heeft hij letsel opgelopen aan de linkerknie en aan de rechterduim. Voorts heeft [benadeelde partij 1] moeite met de verwerking van het gebeuren.
2.2 De ademhalingsproblemen behoren inmiddels tot het verleden. De klachten aan knie eveneens.
2.3 Het duimletsel is echter ernstig. Er is sprake van een blijvende beperking omdat er sprake is van peesletsel waardoor de duim nauwelijks meer kan worden bewogen. Het betreft het letsel aan de rechterduim en het is de dominante hand. Hierdoor is [benadeelde partij 1] een belangrijk deel van de grijpfunctie kwijt. [benadeelde partij 1] heeft op dit moment geen werk maar het zal het vinden van een baan niet eenvoudiger maken.
2.4 In het Sint Franciscus Gasthuis heeft men een spalk aangelegd om de duim te beschermen. De spalk zorgde ervoor dat de duim in het geheel niet kon worden gebogen, zodat er geen verder letsel zou ontstaan. Inmiddels is de spalk verwijderd en staat [benadeelde partij 1] nog onder behandeling van een ergotherapeut. Er zijn tot op heden bezoeken geweest op 1, 8, 12, 14, 19 en 25 juli. Naar alle waarschijnlijkheid zullen er in de toekomst nog diverse behandelingen volgen. Tot nu toe is de buigfunctie van de duim namelijk in het geheel nog niet hersteld. Het ziet er naar uit dat er blijvende beperkingen zijn.
2.5 Naast de fysieke problemen zijn er ook psychische problemen. [Benadeelde partij 1] herbeleeft het gebeuren en heeft contact met Slachtofferhulp. Als gevolg van de psychische klachten is [benadeelde partij 1] onzeker en slaapt hij slecht als gevolg van nachtmerries en herbeleving. In hoeverre de psychische klachten in de toekomst zullen wijken is op dit moment nog niet bekend.
2.6 Als bijlage 2 wordt de volgende informatie bijgevoegd:
- opnameformulier spoedeisende hulp (Sint Franciscus Gasthuis)
- aanvullende informatie Sint Franciscus Gasthuis (aanvraag voor consult)
- informatie van de afdeling ergotherapie (Sint Franciscus Gasthuis) ten aanzien van de spalk
- afsprakenkaart Sint Franciscus Gasthuis polikliniek heelkunde
- afsprakenkaart Sint Franciscus Gasthuis polikliniek heelkunde (afspraak 9 augustus)
- afsprakenkaart afdeling ergotherapie (Sint Franciscus Gasthuis)
3. Schade
(...)
i. - smartengeld
Naast het letsel aan de rechterknie, de ademhalingsproblemen en de psychische problematiek, heeft [benadeelde partij 1] vooral last van blijvende beperkingen aan de duim. Zoals uit de medische informatie blijkt is er sprake van een probleem bij het buigen van de duim. [Benadeelde partij 1] kan overigens een en ander ook demonstreren. Daarnaast zal de duim een blijvend litteken hebben.
Daarnaast heeft [benadeelde partij 1] natuurlijk veel pijn gehad en heeft hij nu nog steeds problemen met het verwerken van het gebeuren. Als bijlage 5 wordt een tweetal pagina's uit de ANWB Smartengeldgids bijgevoegd. Het gaat om de pagina's 123 en 124. Mede gezien het feit dat er niet alleen sprake is van fysieke maar ook psychische beperkingen, wordt een smartengeldvergoeding voorgesteld van € 900."
21. In aanmerking genomen dat blijkens deze toelichting aan de vordering van de benadeelde partij door de brand opgelopen lichamelijk letsel ten grondslag is gelegd is er geen grond voor de veronderstelling dat het Hof het bepaalde in art. 6:106 lid 1 onder b BW zou hebben miskend.
22. Het middel faalt.
Middel van de benadeelde partij
23. De schriftuur bevat een kennelijk als middel bedoelde rechtsklacht tegen het arrest van het Hof, inhoudende dat de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg niet is betwist en het Hof deze dus niet inhoudelijk had mogen toetsen.
24. Het middel faalt bij gebrek aan steun in de wet. Voor zover erop wordt gewezen dat de verdachte in hoger beroep de vordering niet in het bijzonder heeft betwist wordt miskend dat het Hof in zijn arrest heeft vastgesteld dat de vordering van de benadeelde partij door en namens de verdachte is betwist.
25. Met de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering niet van zo eenvoudige aard was dat deze zich leende voor behandeling in het strafgeding, wordt miskend dat dit oordeel feitelijk is en in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst.(1)
26. Het middel faalt
27. Met uitzondering van het eerste middel lenen de middelen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
28. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 21 maart 2006, 00338/05
Uitspraak 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Het verzoek tot het door een psychiater en/of een psycholoog laten opmaken van een rapport omtrent de persoon van verdachte is een verzoek aan de rechter a.b.i. art. 328 Sv jo. art. 331 Sv om gebruik te maken van de in art. 315 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht is gebleken. De opvatting in het middel dat het i.c. gedane verzoek moet worden gelijkgesteld met een opgave van “een getuige/deskundige” a.b.i. art. 410.3 Sv is onjuist. Art. 410.3 Sv ziet niet op een verzoek als hier is gedaan.
19 juni 2007
Strafkamer
nr. 02579/06
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 maart 2006, nummer 22/004825-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 11 augustus 2005 - de verdachte ter zake van "opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is" veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 750,- en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. P. Meijer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadsman van de benadeelde partij heeft schriftelijk commentaar gegeven op het derde middel van de verdachte.
2.2. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel van de verdachte
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek tot het door een psychiater en/of een psycholoog laten opmaken van een rapport omtrent de persoon van de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
3.2.1. In het aan de Hoge Raad toegezonden strafdossier bevinden zich de volgende stukken:
- een appelschriftuur van 17 augustus 2005, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"Appellant heeft aangevoerd middels zijn raadsman dat hij door een psycholoog/psychiater onderzocht dient te worden i.v.m. zijn toerekeningsvatbaarheid hetgeen de rechtbank heeft afgewezen."
- een brief van de voorzitter van de strafsector van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2005 aan de raadsman van de verdachte, die onder meer inhoudt:
"Hierbij verzoek ik u om uiterlijk een week voor de zitting schriftelijk aan het Hof de informatie te doen toekomen als bedoeld in (in ieder geval) punt 5 en 6 van de bijlage."
- de hiervoor bedoelde bijlage waarin onder 5 is opgenomen:
"Aan de raadslieden wordt gevraagd in elke zaak per brief van tevoren aan te geven of het voornemen bestaat op enig moment preliminaire verweren te voeren en/of nadere onderzoekshandelingen te vragen en daarbij met redenen omkleed een indicatie te geven van de omvang van de verzoeken en het geschatte tijdsbeslag. Bij verwijzing naar een zitting waarop de zaak geheel of gedeeltelijk inhoudelijk zal worden behandeld zal met deze informatie rekening worden gehouden."
- een faxbericht van de raadsman van de verdachte van 12 december 2005 gericht aan de strafgriffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de raadsman in antwoord op de brief van de voorzitter van de strafsector van 8 december 2005 verwijst naar de appelschriftuur van 17 augustus 2005.
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 januari 2006 houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter deelt mede de korte inhoud van een schrijven d.d. 12 december 2005 waarin de raadsman verwijst naar zijn appelschriftuur d.d. 17 augustus 2005, inhoudende een verzoek om een rapport over de persoon van de verdachte op te laten maken door een psycholoog en/of een psychiater.
De raadsman deelt mede dat hij persisteert bij dit verzoek.
De advocaat-generaal verzet zich vooralsnog tegen dit verzoek van de raadsman, aangezien hij in het voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland voldoende aanknopingspunten vindt om niet tot een dergelijk onderzoek te komen.
De voorzitter deelt mede dat op het verzoek van de raadsman thans nog niet zal worden beslist. Het hof beschouwt dit verzoek als een vooraankondiging.
De voorzitter merkt op dat het concrete verzoek tijdig voor de volgende zitting aan de advocaat-generaal moet worden gedaan."
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2006 houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een rapport over de persoon van de verdachte op te laten maken door een psycholoog en/of een psychiater met het oog op de vraag of verdachte, die op het moment van het plegen van het feit zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, besefte wat hij deed en of het feit verdachte kan worden toegerekend.
De voorzitter deelt mede dat het hof bij eindarrest zal beslissen omtrent het verzoek tot aanhouding.
De raadsman gaat daarmee akkoord."
3.2.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verzoek als volgt afgewezen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een rapport over de persoon van de verdachte op te laten maken door een psycholoog en/of een psychiater met het oog op de vraag of verdachte, die op het moment van het plegen van het feit zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, besefte wat hij deed en of het feit verdachte kan worden toegerekend.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman af.
Het hof acht de noodzaak tot deskundigenonderzoek niet aanwezig, mede gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte welbewust en planmatig gehandeld heeft."
Het middel berust in het primaire onderdeel op de opvatting dat een dergelijk verzoek moet worden gelijkgesteld met een opgave van "een getuige/deskundige" als bedoeld in art. 410, derde lid, Sv.
Daarvan uitgaande strekt het middelonderdeel kennelijk ten betoge dat het Hof, nu het desbetreffende verzoek reeds bij appelschriftuur was gedaan en gelet op het bepaalde in art. 418, derde lid, Sv, de in art. 288, eerste lid sub c, Sv voorziene maatstaf had dienen te hanteren. De opvatting waarop dit onderdeel van het middel steunt, is onjuist. Art. 410, derde lid, Sv ziet niet op een verzoek als hier is gedaan.
Ook het subsidiaire onderdeel van het middel faalt. Het Hof heeft de in het middel bestreden beslissing toereikend gemotiveerd.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen van de verdachte
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het middel van de benadeelde partij
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 juni 2007.