Hof 's-Gravenhage, 01-03-2006, nr. 2200482505
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV3154
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
01-03-2006
- Zaaknummer
2200482505
- LJN
AV3154
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV3154, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 01‑03‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BA5856
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA5856, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Strafmotivering De verdachte heeft brand gesticht in een pand waar zowel op de eerste etage als op de tweede etage een uitgaans-gelegenheid gevestigd is. Verdachte is tot deze daad gekomen omdat hem bij één van deze uitgaangsgelegenheden de toegang was geweigerd. Verdachte heeft de nodige voorbereidingen voor deze brandstichting getroffen. Verdachte heeft een taxi genomen naar een tankstation. Aldaar heeft hij eerst een jerrycan en vervolgens benzine en een aansteker gekocht. Daarna heeft hij zich per taxi terug laten vervoeren naar genoemd pand. Hij heeft de met benzine gevulde jerrycan op straat gezet en is andermaal met de portier in gesprek gegaan. Toen deze hem wederom niet binnen liet heeft hij brand gesticht op de bewezen-verklaarde wijze. Vanwege het tijdstip waarop het feit is begaan, namelijk in de nacht van vrijdag op zaterdag, waren er veel bezoekers aanwezig in de uitgaansgelegenheden. Dezen konden zich ternauwernood via de nooduitgang of met behulp van snel ter plaatse gekomen brandweerlieden in veiligheid brengen. Veertien bezoekers hebben letsel opgelopen en moesten voor behandeling naar het ziekenhuis. Verdachte - die ter plaatse goed bekend was - heeft de brand gesticht zonder zich ook maar een moment te bekommeren om de ernstige gevaren waaraan hij de aanwezigen zou blootstellen. Door aldus te handelen heeft hij het leven van de vele in de uitgaansgelegenheden aanwezige personen ernstig in gevaar gebracht en is het gevaar voor het overslaan van de brand naar de belendende panden groot geweest. Een dergelijke brandstichting is naar het oordeel van het hof een zeer ernstig feit, dat ook grote maatschappelijke onrust veroorzaakt. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 februari 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten waaronder agressiedelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden bepaald onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het is op deze grond dat het hof komt tot het opleggen van navermelde zwaardere straf.
Partij(en)
Rolnummer: 22-004825-05
Parketnummer: 10-641199-05
Datum uitspraak: 1 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 11 augustus 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Jamal A[.]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 februari 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoek tot aanhouding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een rapport over de persoon van de verdachte op te laten maken door een psycholoog en/of een psychiater met het oog op de vraag of verdachte, die op het moment van het plegen van het feit zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, besefte wat hij deed en of het feit verdachte kan worden toegerekend.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman af.
Het hof acht de noodzaak tot deskundigenonderzoek niet aanwezig, mede gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte welbewust en planmatig gehandeld heeft.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte het feit niet opzettelijk heeft gepleegd aangezien hij niet wist wat hij deed omdat hij stomdronken was en dat de verdachte daarom dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer, nu het dossier - afgezien van verklaringen van de verdachte zelf omtrent zijn drankgebruik en zijn tekortschietende herinnering - geen enkel aanknopingspunt biedt voor de stelling van de raadsman dat de verdachte in de bewuste nacht zo dronken was dat hij niet meer wist wat hij deed. In het bijzonder ook de bewijsmiddelen, waaruit een planmatig en welbewust handelen blijkt, maken duidelijk dat dit standpunt feitelijke grondslag mist.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat het forse alcoholgebruik van verdachte de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit heeft beperkt.
Het hof verwerpt dit verweer, aangezien uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen, waarbij het hof verwijst naar zijn nadere bewijsoverweging, voor de juistheid van de - niet onderbouwde - stelling van de raadsman dat de verdachte op zodanige wijze door alcohol was ontremd, dat het feit hem verminderd zou zijn toe te rekenen.
De verdachte is derhalve, nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid uitsluit, strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als vermeld in de vordering.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft brand gesticht in een pand waar zowel op de eerste etage als op de tweede etage een uitgaans-gelegenheid gevestigd is. Verdachte is tot deze daad gekomen omdat hem bij één van deze uitgaangsgelegenheden de toegang was geweigerd. Verdachte heeft de nodige voorbereidingen voor deze brandstichting getroffen. Verdachte heeft een taxi genomen naar een tankstation. Aldaar heeft hij eerst een jerrycan en vervolgens benzine en een aansteker gekocht. Daarna heeft hij zich per taxi terug laten vervoeren naar genoemd pand. Hij heeft de met benzine gevulde jerrycan op straat gezet en is andermaal met de portier in gesprek gegaan. Toen deze hem wederom niet binnen liet heeft hij brand gesticht op de bewezen-verklaarde wijze.
Vanwege het tijdstip waarop het feit is begaan, namelijk in de nacht van vrijdag op zaterdag, waren er veel bezoekers aanwezig in de uitgaansgelegenheden. Dezen konden zich ternauwernood via de nooduitgang of met behulp van snel ter plaatse gekomen brandweerlieden in veiligheid brengen. Veertien bezoekers hebben letsel opgelopen en moesten voor behandeling naar het ziekenhuis.
Verdachte - die ter plaatse goed bekend was - heeft de brand gesticht zonder zich ook maar een moment te bekommeren om de ernstige gevaren waaraan hij de aanwezigen zou blootstellen. Door aldus te handelen heeft hij het leven van de vele in de uitgaansgelegenheden aanwezige personen ernstig in gevaar gebracht en is het gevaar voor het overslaan van de brand naar de belendende panden groot geweest.
Een dergelijke brandstichting is naar het oordeel van het hof een zeer ernstig feit, dat ook grote maatschappelijke onrust veroorzaakt.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 februari 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten waaronder agressiedelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden bepaald onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het is op deze grond dat het hof komt tot het opleggen van navermelde zwaardere straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft mr. [naam], zich namens de benadeelde partij [benadeelde partij] gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.684,- (materiële schade EUR 784,- en immateriële schade EUR 900,-).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich voor gedeeltelijke toewijzing.
Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een vergoeding bij wijze van voorschot op de door de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten geleden immateriële schade vaststellen op een bedrag van EUR 750,-. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden materiële en immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Deze kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 90,-, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 750,- ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat dit bedrag wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Verklaart de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde materiële en immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- -
welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 90,- (negentig euro) - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer van een bedrag van
EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. G.P.A. Aler en mr. H.M.A. de Groot, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 maart 2006.