Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
2.2.8 Gevolgen van door toezichthouders getroffen maatregelen
Geldend
Geldend vanaf 23-12-2021
- Bronpublicatie:
13-12-2021, Stcrt. 2021, 48029 (uitgifte: 22-12-2021, regelingnummer: 2021-22413)
- Inwerkingtreding
23-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2021, Stcrt. 2021, 48029 (uitgifte: 22-12-2021, regelingnummer: 2021-22413)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hebben onder andere de taak om toezicht te houden op de financiële marktpartijen. Deze toezichthouders kunnen maatregelen treffen waardoor het kan voorkomen dat al lopende lijfrente-uitkeringen niet meer voldoen aan het criterium ‘vast en gelijkmatig’. Het kan bijvoorbeeld gaan om maatregelen die worden getroffen voor lijfrente-aanbieders die geliquideerd worden of failliet worden verklaard. Houders van een lijfrente hebben geen invloed op deze maatregelen. Een voorbeeld betreft het door de AFM op slot zetten van een lijfrentebeleggingsfonds, waardoor het vanaf dat moment niet langer mogelijk is om (volledig) uit te laten keren uit het lijfrentebeleggingsfonds. Een ander voorbeeld betreft het op verzoek van DNB failliet verklaren van een levensverzekeraar, waardoor eveneens vanaf dat moment niet langer (volledig) kan worden uitgekeerd. In beide voorbeelden zal worden gezocht naar een overnemende partij van de lijfrenteportefeuille. Totdat een overnemende partij is gevonden, kan een curator de uitkeringen verrichten.
Als de curator en/of de overnemende partij tot uitkeringen overgaat, zullen deze in het algemeen op een lager niveau liggen dan oorspronkelijk is overeengekomen. Uit een liquidatie en/of faillissement nagekomen betalingen kunnen echter (weer) leiden tot hogere lijfrente-uitkeringen.
Als door de getroffen maatregelen niet meer wordt voldaan aan het criterium ‘vast en gelijkmatig’, wordt de waarde van de lijfrente bij de houder van een lijfrente in aanmerking genomen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en is in beginsel revisierente verschuldigd. Aangezien de houders van een lijfrente geen invloed hebben op de door de toezichthouders genomen maatregelen, acht ik deze fiscale gevolgen niet gewenst. Daarom keur ik op grond van de hardheidsclausule (artikel 63 AWR) het volgende goed.
Goedkeuring 1
Voor situaties waarin als gevolg van door DNB of de AFM opgelegde maatregelen een financiële instelling niet of voor een lager bedrag de lijfrente-uitkeringen uitbetaalt aan de houders van de lijfrente, keur ik onder voorwaarden goed dat zowel bij het tijdelijk niet uitkeren als bij het tijdelijk uitkeren van een lager bedrag aan uitkeringen, maar ook bij het herstel van de uitkeringen naar de oorspronkelijke omvang, geacht wordt te zijn voldaan aan het criterium ‘vast en gelijkmatig’. Ook mag in die situatie op een later moment de gemiste of lagere uitkering worden ingehaald. Deze situaties zullen niet leiden tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
Voorwaarden
- –
De lijfrente-uitkeringen worden zo spoedig mogelijk hervat conform de oorspronkelijke lijfrenteovereenkomsten;
- –
De inhaal van gemiste en lagere uitkeringen vindt zo spoedig mogelijk plaats; en
- –
De houders van de lijfrente hebben geen invloed gehad op de financiële situatie van de financiële instelling.
Goedkeuring 2
Voor situaties waarin een financiële instelling door ingrijpen van DNB of de AFM is geliquideerd of failliet is verklaard en de portefeuille is overgenomen door een andere financiële instelling, keur ik onder voorwaarden goed dat wanneer een nagekomen bedrag uit de afwikkeling van de voormalige financiële instelling aan de houder van de lijfrente toekomt, geacht wordt te zijn voldaan aan het criterium ‘vast en gelijkmatig’. Deze nabetaling zal dan ook niet leiden tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
Voorwaarden
- –
Het nagekomen bedrag uit de afwikkeling van de voormalige financiële instelling wordt toegevoegd aan een lijfrente-aanspraak als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, Wet IB 2001; en
- –
Als het nagekomen bedrag bij een reeds ingegane lijfrente leidt tot lijfrente-uitkeringen, moet dit bedrag worden uitgesmeerd over de resterende uitkeringen.
Om in aanmerking te komen voor een van de hiervóór opgenomen goedkeuringen meldt de uitkerende partij aan de Kennisgroep Verzekeringsproducten en Assurantiebelasting van de Belastingdienst1. dat het hier een nagekomen bedrag uit de afwikkeling van een liquidatie of faillissement betreft.
Voetnoten
Emailadres kennisgroep: kg.verzekeringsproducten.assbel@belastingdienst.nl