MvA, Kamerstukken I 1951/52, 451, nr. 9a, p. 6.
HR, 21-06-2019, nr. 18/02342
ECLI:NL:HR:2019:1022, Conclusie: Contrair, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2019
- Zaaknummer
18/02342
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1022, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:370, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:2984, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2019:370, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1022, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑05‑2018
- Vindplaatsen
JOR 2019/214 met annotatie van Vught, K.A.M. van
TBR 2019/162 met annotatie van R.F.H. Mertens
NJ 2019/448 met annotatie van F.M.J. Verstijlen
Uitspraak 21‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Rechtspersonenrecht, appartementsrecht. Appartementseigenaar verzoekt vernietiging van besluiten van VvE, genomen op een vergadering waar appartementseigenaar niet aanwezig was. Termijn waarbinnen de appartementseigenaar heeft kunnen kennisnemen van de besluiten in de zin van art. 5:130 lid 2 BW.
CIVIELE KAMER
Nummer 18/02342
Datum 21 juni 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: [verzoekster],
advocaat: aanvankelijk mr. R.W. Keus en thans mr. J.P. van den Berg,
tegen
[de Vve],gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de VvE,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak 4742805 \ AZ VERZ 16-2 \ 474 \ 450 van de kantonrechter te Arnhem van 25 mei 2016 en 20 juli 2016;
b. de beschikking in de zaak 200.197.956 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2018.
[verzoekster] heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De VvE heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoekster] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
[verzoekster] heeft ook zelf schriftelijk op die conclusie gereageerd. Nu deze reactie niet door tussenkomst van een advocaat aan de Hoge Raad is toegestuurd, zal de Hoge Raad daarop geen acht slaan.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Als een appartementseigenaar de kantonrechter wil verzoeken een besluit van een vereniging van eigenaars te vernietigen, moet hij dit doen binnen een maand na de dag waarop hij van dat besluit kennis heeft genomen of kennis heeft kunnen nemen (art. 5:130 lid 2 BW). Deze zaak gaat over de vraag vanaf welk moment een appartementseigenaar kennis heeft kunnen nemen van een besluit van de vereniging van eigenaars in de zin van deze bepaling.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) [verzoekster] is appartementseigenares van een gedeelte van een in Arnhem gelegen gebouw.
(ii) Tijdens de vergadering van de VvE van 23 november 2015 zijn besluiten genomen die [verzoekster] wil laten vernietigen. [verzoekster] was niet aanwezig of vertegenwoordigd ter vergadering.
(iii) De notulen van de vergadering zijn op 10 december 2015 op de website van VvE Diensten Nederland geplaatst en op die dag om 10.00 uur ook per e-mail toegezonden.
2.3
In deze procedure verzoekt [verzoekster], kort gezegd, vernietiging van de hiervoor in 2.2 onder (ii) bedoelde besluiten. De kantonrechter heeft [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek op de grond dat dit te laat is ingediend.
2.4
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het heeft daartoe als volgt overwogen:
“5.5 Het hof stelt het volgende voorop.
Artikel 5:130 lid 2 BW luidt als volgt:
‘Het verzoek tot vernietiging moet worden gedaan binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.’
Met die bepaling wordt rekening gehouden met het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of het besluit geldig is of niet. Heeft men deze termijn voorbij laten gaan dan kan geen vernietiging meer worden verzocht.
5.6
Kernvraag is nu wanneer de in artikel 5:130 lid 2 BW omschreven termijn gaat lopen. In deze zaak spitst die vraag zich toe op het thema ‘wanneer [verzoekster] van de bestreden besluiten had kunnen kennis nemen’. Niet gesteld immers is dat [verzoekster] van die besluiten vóór het moment waarop zij ervan had kunnen kennis nemen feitelijk reeds kennis had genomen. Volgens [verzoekster] is, zo begrijpt het hof, van ‘kunnen kennis nemen’ harerzijds sprake vanaf de datum van plaatsing van de notulen van de genoemde vergadering op de webstek van VVE DIENSTEN NEDERLAND op 10 december 2015 en toezending ervan per e-mailbericht op die dag om 10:00 uur (…), omdat zij eerst toen zekerheid had omtrent hetgeen ter vergadering was besproken en besloten.
De VvE daarentegen stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] op de dag van de vergadering dan wel daags erna van de besluiten had kunnen kennis nemen, welk standpunt de kantonrechter heeft gevolgd.
5.7
Ook het hof is van oordeel dat het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of een genomen besluit geldig is of niet, meebrengt dat van een eigenaar/lid van een VvE in het algemeen mag worden verwacht dat hij/zij, indien hij/zij niet aanwezig kan of wil zijn ter vergadering, ook niet bij vertegenwoordiging (zoals bij de oproepingsbrief voor de vergadering d.d. 5 november 2015 (…) expliciet mogelijk werd gemaakt), zich ten spoedigste van genomen besluiten vergewist, zodat de bedoelde termijn inderdaad op de dag van de vergadering dan wel ten spoedigste nadien kan ingaan.
5.8
[verzoekster] heeft niet althans niet voldoende onderbouwd gesteld dat haar de mogelijkheid zich ten spoedigste van de genomen besluiten te vergewissen ontbrak. Allereerst is niet gesteld of gebleken dat zij niet behoorlijk was opgeroepen en/of dat de besluiten waarom het haar gaat niet of niet deugdelijk waren geagendeerd.
Voorts heeft zij ook geen beletsel anderszins gesteld en is daarvan evenmin gebleken.
Enige animositeit tussen haar en [betrokkene] als professioneel administratief beheerder van de VvE, zoals door haar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof vermeld, dan wel onenigheid met het bestuur over de wijze van vergadering en besluitvorming, zoals door haar in haar beroepschrift vermeld, is niet voldoende om haar van haar hiervoor omschreven vergewisplicht te ontslaan. Daaruit mag immers niet, althans niet zonder nadere toelichting die ontbreekt, worden afgeleid dat [betrokkene] en/of het bestuur [verzoekster] niet dan wel onjuist zou hebben geïnformeerd, indien zij hem/hen naar de inhoud van de genomen besluiten zou hebben gevraagd.
De invulling van die bedoelde vergewisplicht was aan [verzoekster]. Als zij ervoor koos niet ter vergadering aanwezig te zijn en zich ter vergadering ook niet te doen vertegenwoordigen, wat in beginsel als een eigen beslissing van [verzoekster] is te beschouwen, was de keuze aan haar bij wie zij haar licht ten gunste van besluitvorming omtrent tijdige indiening van een eventueel vernietigingsverzoek tegen haar eventueel storende, ter vergadering genomen besluiten dan wèl wilde / kon opsteken.
Met het enkele afwachten van de notulen heeft [verzoekster] aan die verplichting niet voldaan. De stelling van [verzoekster] dat zij eerst uit de notulen de inhoud van bedoelde besluiten met zekerheid zou hebben kunnen afleiden kan haar evenmin baten, te minder in het onderhavige geval waarin het bij de meeste besluiten gaat om relatief eenduidige besluiten, zoals het vaststellen van de jaarstukken 2013/2014 en het verlenen van décharge over die jaren, het benoemen van de kascontrolecommissie en het vaststellen van de begroting 2016.
Het hof ziet geen aanleiding voor het maken van een uitzondering voor de benoeming van de kascontrolecommissie 2015. Weliswaar stonden in de agenda twee personen als beschikbaar vermeld (…), maar daarbij werd tevens aangegeven dat overige geïnteresseerden zich voor deze functie konden melden bij het bestuur, het beheerkantoor of dit kenbaar konden maken ter vergadering. De beslissing over de kandidaten was vervolgens ter vergadering te nemen. Om de samenstelling van de kascontrolecommissie 2015 te kennen, diende en kon [verzoekster] zich daarvan derhalve (te) vergewissen, zoals hiervoor omschreven.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel klaagt, kort gezegd, dat het hof in de rov. 5.5-5.8 ten onrechte heeft geoordeeld dat art. 5:130 lid 2 BW meebrengt dat van een appartementseigenaar die niet aanwezig was ter vergadering, in het algemeen mag worden verwacht dat hij zo spoedig mogelijk na die vergadering uitzoekt welke besluiten zijn genomen, zodat de termijn voor het verzoek tot vernietiging van een besluit gaat lopen op de dag na de vergadering.
3.2
Art. 5:130 BW luidt, voor zover in cassatie van belang, als volgt:
“1. In afwijking van artikel 15 lid 3 van Boek 2 geschiedt de vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars door een uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, op verzoek van degene die de vernietiging krachtens dit lid kan vorderen.
2. Het verzoek tot vernietiging moet worden gedaan binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.
(…)”
3.3
Uit de parlementaire toelichting op art. 638l lid 1 (oud) BW, dat een voorloper is van art. 5:130 lid 2 BW, blijkt dat voor het aanvangsmoment van de termijn van een maand is gedacht aan het tijdstip waarop de appartementseigenaar redelijkerwijs van het besluit heeft kunnen kennisnemen.1.Dat het verzoek binnen een maand moet worden gedaan, houdt verband met het belang van de eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of het besluit geldig is of niet.2.
3.4
Het antwoord op de vraag of, en zo ja vanaf welk moment, een appartementseigenaar die niet ter vergadering aanwezig was (ook niet door vertegenwoordiging) van een in die vergadering genomen besluit van de vereniging van eigenaars heeft kunnen kennisnemen, hangt af van de omstandigheden van het geval. Veel gewicht komt hierbij toe aan de gebruiken binnen de vereniging van eigenaars over de wijze waarop besluiten ter kennis van de leden worden gebracht. Geldt binnen een vereniging van eigenaars het gebruik besluiten onder haar leden bekend te maken, bijvoorbeeld door verspreiding van een besluitenlijst of notulen van een vergadering, dan is uitgangspunt dat een appartementseigenaar die niet ter vergadering aanwezig was, van een daar genomen besluit redelijkerwijs heeft kunnen kennisnemen vanaf het moment waarop die bekendmaking heeft plaatsgevonden, tenzij hij feiten en omstandigheden stelt en zo nodig bewijst waaruit volgt dat hij pas op een later moment redelijkerwijs van het besluit heeft kunnen kennisnemen.
Is van een gebruik als hiervoor bedoeld geen sprake, dan mag van een niet ter vergadering aanwezige appartementseigenaar die wist of behoorde te weten dat en wanneer een vergadering plaatsvond en welke besluiten op die vergadering genomen zouden kunnen worden, worden verwacht dat hij moeite doet om kort na de vergadering kennis te nemen van de genomen besluiten. Van de appartementseigenaar mag in dat geval in beginsel worden verwacht dat hij binnen een week na de vergadering informatie inwint over die besluiten. De termijn van een maand, genoemd in art. 5:130 lid 2 BW, begint dan te lopen uiterlijk op de dag na het einde van die week. De appartementseigenaar draagt in dat geval de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat hij redelijkerwijs niet binnen een week na de vergadering van het desbetreffende besluit heeft kunnen kennisnemen.
3.5
Het voorgaande laat de mogelijkheid onverlet dat een appartementseigenaar die niet ter vergadering aanwezig was, al daadwerkelijk heeft kennisgenomen van de genomen besluiten vóór het moment waarop hij overeenkomstig het hiervoor in 3.4 overwogene geacht moet worden redelijkerwijs van die besluiten te hebben kunnen kennisnemen. In dat geval begint de termijn van art. 5:130 lid 2 BW te lopen vanaf dit eerdere moment. Op de vereniging rust de stelplicht en bewijslast van het feit dat dit geval zich voordoet.
3.6
Uit hetgeen hiervoor in 2.2 onder (iii) is vermeld, volgt dat notulen van de vergadering van de VvE van 23 november 2015 zijn opgesteld en dat die notulen op 10 december 2015 op de website van VvE Diensten Nederland zijn geplaatst en op die dag tevens per e-mail zijn toegezonden. Dit kan erop duiden dat binnen de VvE het gebruik bestond na de vergadering notulen op te stellen en te verspreiden. Als dat inderdaad het geval is, mocht [verzoekster] in beginsel de verspreiding van die notulen afwachten en behoefde zij geen moeite te doen eerder van de genomen besluiten op de hoogte te geraken. Uit het voorgaande volgt dat het middel terecht is voorgesteld.
3.7
Na verwijzing zal moeten worden vastgesteld of binnen de VvE het gebruik bestond na de vergadering notulen op te maken en te verspreiden. Als dat het geval is, heeft [verzoekster] pas op 10 december 2015 kennis kunnen nemen van de genomen besluiten. De termijn van een maand van art. 5:130 lid 2 BW is in dat geval gaan lopen op 11 december 2015 en geëindigd op 10 januari 2016. Het verzoekschrift van [verzoekster] van 9 januari 2016 is dan tijdig ingediend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2018;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt de VvE in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 387,49 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, als voorzitter, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 21 juni 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑06‑2019
Parl. Gesch. Boek 5 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1103-1104.
Conclusie 22‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Rechtspersonenrecht, appartementsrecht. Appartementseigenaar verzoekt vernietiging van besluiten van VvE, genomen op een vergadering waar appartementseigenaar niet aanwezig was. Termijn waarbinnen de appartementseigenaar heeft kunnen kennisnemen van de besluiten in de zin van art. 5:130 lid 2 BW.
Partij(en)
Zaaknr: 18/02342 mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 22 maart 2019 Conclusie inzake:
[verzoekster] ,
verzoekster tot cassatie,
adv.: mr. J.P. van den Berg
tegen
[de Vve] ,
verweerster in cassatie,
adv.: mr. M.J. van Basten Batenburg
Het gaat in deze zaak om de vraag of het verzoek van verzoekster tot cassatie (hierna: [verzoekster] ) tot vernietiging van door verweerster (hierna: de VvE) genomen besluiten tijdig is ingediend. Centraal staat de vraag wanneer verzoekster van de besluiten heeft ‘kunnen kennisnemen’ als bedoeld in art. 5:130 lid 2 BW.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) [verzoekster] is eigenaar/appartementsgerechtigde van [a-straat 1] te [woonplaats] .
(ii) Tijdens de op 23 november 2015 gehouden vergadering van de VvE zijn besluiten genomen die [verzoekster] wil doen vernietigen, namelijk de besluiten in de agenda voor en de notulen van die vergadering vermeld onder 4a, 4c, 5b (5d* [op het ingediende origineel 5d* gewijzigd in 4d*]) en 8.
(iii) [verzoekster] was ter vergadering niet aanwezig, ook niet bij vertegenwoordiging.
(iv) De notulen van de genoemde vergadering zijn op 10 december 2015 op de webstek van VVE DIENSTEN NEDERLAND geplaatst en op die dag tevens per e-mailbericht toegezonden om 10:00 uur.
1.2
Bij inleidend verzoekschrift van 9 januari 2016 heeft [verzoekster] , kort samengevat, de kantonrechter in de rechtbank Gelderland verzocht de hiervoor onder 1.1 (ii) vermelde besluiten te vernietigen.
1.3
De VvE heeft tot haar verweer aangevoerd, onder meer en voor zover thans van belang, dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu haar verzoek te laat is ingediend.
1.4
De griffier heeft [verzoekster] bij brief van 21 april 2016 opgeroepen voor een zitting teneinde te reageren op het formele verweer van de VvE strekkende tot niet-ontvankelijkheid.
1.5
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016 en van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting heeft [verzoekster] betoogd dat de belanghebbenden (de overige eigenaren) ten onrechte niet zijn opgeroepen en heeft zij de kantonrechter verzocht de behandeling van de zaak eerst te vervolgen nadat ook alle stemgerechtigden overeenkomstig de wet zouden zijn opgeroepen.
1.6
Bij tussenbeschikking van 25 mei 2016 heeft de kantonrechter voormeld betoog van [verzoekster] verworpen en bepaald dat voortzetting van de mondelinge behandeling zou plaatsvinden teneinde [verzoekster] de gelegenheid te bieden ten aanzien van haar ontvankelijkheid een nadere toelichting te geven.
1.7
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. [verzoekster] heeft gesteld dat zij van de besluiten eerst kennis heeft kunnen nemen en genomen op 10 december 2015, toen de notulen werden gepubliceerd en toegezonden.
1.8
Bij eindbeschikking van 20 juli 20162.heeft de kantonrechter [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
Redengevend voor dit oordeel is, kort gezegd, dat [verzoekster] in elk geval op 24 november 2015 van de besluiten had kunnen kennisnemen, zodat het verzoek ingevolge art. 5:130 lid 2 BW binnen een maand daarna, derhalve uiterlijk 24 december 2015, moest worden gedaan. Het op 9 januari 2016 gedateerde verzoekschrift is dan ook niet tijdig ingediend.
1.9
[verzoekster] is van de eindbeschikking van 20 juli 2016 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder aanvoering van twee grieven. Met haar eerste grief heeft [verzoekster] de niet-ontvankelijkverklaring bestreden en met haar tweede grief heeft zij de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aan de orde gesteld.
[verzoekster] heeft het hof verzocht: (i) de eindbeschikking te vernietigen; (ii) te bepalen dat het verzoekschrift opnieuw door de kantonrechter wordt behandeld; (iii) zo de niet-ontvankelijkheid in stand blijft, de proceskosten te verlagen tot € 200,-; (iv) de VvE te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties; en (v) de beschikking in hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.10
De VvE heeft in hoger beroep verweer gevoerd met conclusie tot bekrachtiging, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten in hoger beroep.
1.11
Bij beschikking van 27 maart 2018 heeft het hof de bestreden eindbeschikking van 20 juli 2016 bekrachtigd en [verzoekster] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
1.12
[verzoekster] heeft tijdig3.cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van 27 maart 2018. De VvE heeft een verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatieberoep
2.1
Het cassatieberoep bestaat uit één middel, dat zich richt tegen rov. 5.5 tot en met rov. 5.8 van de beschikking van het hof van 27 maart 2018.
Het middel ziet op de uitleg en toepassing van het begrip ‘kennis kunnen nemen van het besluit’ als bedoeld in art. 5:130 lid 2 BW.
Juridisch kader
2.2
Alvorens het cassatieberoep te behandelen, geef ik eerst een schets van het relevante juridische kader met betrekking tot (de uitleg van) art. 5:130 lid 2 BW.
(i) Art. 5:130 BW
2.3
Art. 5:130 BW luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. In afwijking van artikel 15 lid 3 van Boek 2 geschiedt de vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars door een uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, op verzoek van degene die de vernietiging krachtens dit lid kan vorderen.
2. Het verzoek tot vernietiging moet worden gedaan binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.
3. (…)
4. (…)”
(cursivering A-G)
2.4
Op grond van art. 5:124 lid 2 BW is de vereniging van eigenaars ook onderworpen aan de algemene voorschriften van titel 1 van Boek 2 – voor zover deze voor verenigingen geschreven zijn –, een en ander voor zover van die algemene voorschriften niet door de bijzondere bepalingen van titel 9 van Boek 5 – uitdrukkelijk of anderszins blijkens hun inhoud – wordt afgeweken.4.Zo’n bijzondere bepaling is art. 5:130 BW.5.
2.5
Art. 5:130 lid 1 BW verwijst naar art. 2:15 BW. Deze bepaling maakt onderdeel uit van titel 1 van Boek 2 en bevat een regeling voor de vernietiging van besluiten van een orgaan van een rechtspersoon. Art. 2:15 BW bepaalt, voor zover van belang:
“1. Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is, onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van een vernietiging bepaalde, vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
2. (…)
3. Vernietiging geschiedt door een uitspraak van de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon:
a. op een vordering tegen de rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen, of
b. op vordering van de rechtspersoon zelf (…).
4. (…)
5. De bevoegdheid om vernietiging van het besluit te vorderen, vervalt een jaar na het einde van de dag, waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd.
6. (…)”
(cursivering A-G)
2.6
Art. 5:124 lid 2 BW brengt mee dat, nu in art. 5:130 BW niet is bepaald wie als verzoeker kan worden aangemerkt, voor beantwoording van die vraag moet worden teruggevallen op art. 2:15 lid 3 BW. Uit laatstgenoemd artikellid volgt dat naast de rechtspersoon zelf een ieder die een redelijk belang heeft bij de verplichting die niet is nagekomen, een verzoek tot vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars kan indienen.6.
2.7
Op een aantal punten wijkt art. 5:130 BW uitdrukkelijk of blijkens zijn inhoud af van art. 2:15 BW. Tot die punten behoren zowel de termijn waarbinnen een verzoek tot vernietiging moet worden ingediend als het aanvangsmoment van die termijn.
Terwijl art. 2:15 lid 5 BW een vervaltermijn van een jaar doet gaan lopen na het einde van de dag waarop “hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd”7., dient op grond van art. 5:130 lid 2 BW een verzoek tot vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars te zijn ingediend binnen een maand na de dag waarop verzoeker van het besluit “heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen”.
(ii) Totstandkomingsgeschiedenis art. 5:130 lid 2 BW
2.8
De eerste wettelijke regeling van het appartementsrecht in de artikelen 638a-638t (oud) BW (ingevoegd bij Appartementenwet van 20 december 19518.) voorzag in de mogelijkheid van een verzoek tot vernietiging van een besluit van de vergadering van eigenaren. Art. 638l, eerste lid (oud) BW bepaalde daartoe:
“Wanneer één van de eigenaren van oordeel is, dat een besluit van de vergadering van eigenaren in strijd is met de wet of het reglement, of dat door het besluit zijn belangen op onredelijke wijze worden aangetast, kan hij binnen de tijd van één maand na het tijdstip, waarop hij van het besluit kennis heeft kunnen nemen, aan de kantonrechter, binnen wiens rechtsgebied het gebouw is gelegen, verzoeken de nietigheid van het besluit uit te spreken. (…)” (cursivering A-G)
2.9
Blijkens de parlementaire geschiedenis is met betrekking tot het begrip ‘kennis kunnen nemen’ door de commissie van rapporteurs gevraagd:
“Artikel 638l. Op welke wijze meent de Regering, dat een eigenaar van een besluit, als hier bedoeld, ,,kennis heeft kunnen nemen”? Stel het geval, dat deze naar Indonesië of Amerika vertrekt (voor zaken) zonder een gemachtigde te stellen. Wat dan? In elk geval ware het wenselijk geweest hier ,,redelijkerwijs” in de voegen. (…)”9.(cursivering A-G)
2.10
De minister heeft die vraag als volgt beantwoord:
“Art. 638l. De Regering acht het ook zonder de invoeging, bepleit door de hier aan het woord zijnde leden, duidelijk, dat de in het eerste lid gestelde termijn van een maand aanvangt op het tijdstip waarop de verzoeker van het besluit redelijkerwijs heeft kunnen kennisnemen. (…)”10.(cursivering A-G)
2.11
Het appartementsrecht is bij wet van 7 september 1972 gewijzigd.11.De regeling van art. 638l lid 1 (oud) BW kreeg een plaats in art. 876d (oud) BW, voor zover hier van belang luidend:
“Een besluit van de vergadering van eigenaars kan op verzoek van iedere appartementseigenaar of andere stemgerechtigde door de kantonrechter binnen wiens rechtsgebied het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, worden vernietigd:
a. wegens strijd met de wettelijke bepalingen die de bevoegdheid van de vergadering en de wijze van totstandkoming van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de akte van splitsing;
c. wegens strijd met de goede trouw.
Het verzoek tot vernietiging moet worden gedaan binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.
(…).” (cursivering A-G)
2.12
In de memorie van toelichting is ten aanzien van het tweede lid van dit artikel opgemerkt:
“Art. 876d tweede lid. Ook hier zijn enkele verbeteringen aangebracht in de tekst van art. 638l, eerste lid. Men vergelijke Asser-Beekhuis, Bijzonder deel p. 113 en 114.”12.
2.13
In Asser-Beekhuis, waarnaar in de toelichting is verwezen, is over het aanvangsmoment van de termijn van een maand uit art. 638l, eerste lid, opgemerkt:
“c. Het beroep op nietigheid moet worden gedaan binnen de tijd van een maand na het tijdstip, waarop de eigenaar van het besluit kennis heeft kunnen nemen. Bedoeld is hier het tijdstip, waarop de eigenaar van het besluit kennis heeft genomen of redelijkerwijs heeft kunnen nemen.”13.
2.14
De wetgever heeft met de bewoordingen van het tweede lid van art. 876d (oud) BW “heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen” aldus aangesloten bij de uitleg die eerder in Asser-Beekhuis was gegeven aan de woorden “kennis heeft kunnen nemen” uit art. 638l (oud) BW.
2.15
Het tweede lid van art. 876d (oud) BW is verder zonder beraadslagingen en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.14.
2.16
Bij de vaststelling van Boek 5 nieuw BW bij wet van 9 mei 198015.is art. 876d (oud) BW opgegaan in art. 5.10.2.1d. In dit artikel was, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Art. 5.10.2.1d. 1. Een besluit van de vergadering van eigenaars kan op verzoek van iedere appartementseigenaar of andere stemgerechtigde door de boedelrechter binnen wiens rechtsgebied het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, worden vernietigd:
a. wegens strijd met de wettelijke bepalingen die de bevoegdheid van de vergadering en de wijze van totstandkoming van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de akte van splitsing;
c. wegens strijd met de goede trouw.
2. Het verzoek tot vernietiging moet worden gedaan binnen een maand na de dag, waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.
3. (…)
4. (…)”16.(cursivering A-G)
2.17
De parlementaire geschiedenis bij dit artikel bevat geen toelichting ten aanzien van (het aanvangsmoment van) de termijn waarbinnen een verzoek tot vernietiging van een besluit van de vergadering van eigenaars moest worden gedaan.
2.18
Bij de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw BW (vijfde gedeelte)17.is het oorspronkelijke eerste lid van art. 5.10.2.1d vervangen door de tekst van het eerste lid van het huidige art. 5:130 BW. Het tweede lid bleef ongewijzigd.
2.19
Met deze wijziging werd art. 5:130 BW gedeeltelijk in overeenstemming gebracht met art. 2:15 BW. In de parlementaire geschiedenis bij de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 BW (vijfde gedeelte) is in dit verband opgemerkt:
“M.v.A. II Inv. Artikelen 5.10.2.1ca en 5.10.2.1d. 1. Het nieuwe artikel 5.10.2.1ca en de wijziging van artikel 5.10.2.1d houden verband met Boek 2, zoals dit bij het zesde gedeelte van de Invoeringswet zal worden gewijzigd (a). Ter toelichting van de voormelde bepalingen moet worden vooropgesteld dat ingevolge het nieuwe artikel 5.10.2.0 lid 2 de artikelen 14, 15 en 16 van Boek 2 in beginsel ook op de vereniging van eigenaars van toepassing zijn, en dat het niet wenselijk is om in titel 5.10 onnodig van de daarin gegeven algemene regels betreffende de nietigheid en vernietigbaarheid van besluiten af te wijken.
In verband daarmee is het oorspronkelijke eerste lid van artikel 5.10.2.ld, dat voor de vernietigbaarheid van de besluiten van de vergadering van eigenaars een eigen afgrenzing bevatte, geschrapt. Het is vervangen door een nieuw lid 1 van een geheel ander karakter, waarop hieronder wordt teruggekomen. De voormelde schrapping heeft tot gevolg dat voor het antwoord op de vraag wanneer een besluit van de vergadering van eigenaars nietig c.q. vernietigbaar is, de regels van de artikelen 14 en 15 van Boek 2 beslissend zijn. Daarmee is tevens aan de door de commissie bij dit artikel gemaakte opmerking voldaan.
2. (…)
3. Vernietiging krachtens artikel 15 kan krachtens het derde lid van dat artikel worden gevorderd door een ieder die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen, en door de rechtspersoon zelf. Dit betekent voor de vereniging van eigenaars een uitbreiding ten opzichte van de huidige situatie waarin vernietiging kan worden verzocht door iedere appartementseigenaar of andere stemgerechtigde. Deze uitbreiding levert in beginsel geen bezwaar op. (…)
Wel is in het kader van titel 5.10 bezwaarlijk dat hier sprake is van een vordering die voor de rechtbank moet worden ingesteld. In overeenstemming met andere in titel 5.10 opgenomen bepalingen (bijv. de artikelen 5.10.1.1 lid 6, 5.10.1.13 lid 3, 5.10.1.15 leden 1 en 3) is daarom in het nieuwe eerste lid van artikel 5.10.2.ld bepaald dat de vernietiging in afwijking van artikel 15 lid 3 van Boek 2 geschiedt door een uitspraak van de kantonrechter en op verzoek van degene die krachtens dit lid de vernietiging kan vorderen. Tevens wordt daarbij uitdrukkelijk aangegeven welke kantonrechter te dezer zake bevoegd is. De verwijzing naar de verzoekschriftprocedure brengt in verband met artikel I lid 2 van Hoofdstuk IV (slotbepalingen) van het eerste gedeelte van de Invoeringswet mee, dat de artikelen 429a-429r Rv. van toepassing zijn.
Men lette er voorts op dat artikel 5.10.2.1d lid 2 is gehandhaafd. Dit brengt mee dat het verzoek in afwijking van artikel 15 lid 5 van Boek 2 binnen een maand moet worden gedaan. Aldus wordt ook in de nieuwe regeling rekening gehouden met het belang van de eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of het besluit geldig is of niet.
4. (…) ”18.
2.20
Uit het voorgaande citaat blijkt dat op grond van het nieuwe art. 5.10.2.0 lid 2 (thans art. 5:124 lid 2 BW) de artikelen 14, 15 en 16 van Boek 2 in beginsel ook op de vereniging van eigenaars van toepassing werden en dat de wetgever het niet wenselijk heeft geacht om de regeling in Boek 5 BW onnodig van de in Boek 2 BW gegeven algemene regels betreffende de nietigheid en vernietigbaarheid van besluiten te doen afwijken. Om die reden is voor de gronden van vernietiging aangesloten bij de regeling van art. 2:15 BW.
Uit voorgaand citaat (onder 3) volgt echter tevens dat de wetgever (onder meer) de regeling van art. 5.10.2.1d lid 2 (thans art. 5:130 lid 2 BW) bewust heeft gehandhaafd.
2.21
Art. 5:130 BW is op 1 januari 1992 in werking getreden en heeft tot op heden geen voor deze procedure relevante wijzigingen ondergaan.
(iii) Totstandkomingsgeschiedenis art. 2:15 lid 5 BW
2.22
Op grond van art. 2:15 lid 5 BW vervalt, zoals gezegd, de bevoegdheid om vernietiging van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon te vorderen, één jaar na het einde van de dag, waarop hetzij (i) aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, (ii) hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of (iii) daarvan is verwittigd.
2.23
Art. 2:15 BW is ingevoerd bij de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw BW19.en op 1 januari 1992 in werking getreden. Het heeft sindsdien geen wijzigingen ondergaan die van belang zijn voor deze procedure. De parlementaire geschiedenis bij de invoeringswet bevat geen toelichting ten aanzien van de onder 2.22 genoemde ‘aanvangsmomenten’.
2.24
Dat laatste geldt ook voor art. 11 lid 3 van Boek 2 (oud) BW, de voorloper van art. 2:15 lid 5 BW. Daarin was sprake van een verjaringstermijn in plaats van een vervaltermijn. De bepaling luidde, voor zover van belang, als volgt:
“lid 3. De bevoegdheid om in rechte vernietiging van het besluit te vorderen verjaart door verloop van één jaar vanaf de dag dat hetzij aan het besluit voldoende openbaarheid is gegeven, hetzij degene die vernietiging vordert, het besluit kende of van het besluit verwittigd was. (…)”20.
Reden voor vervanging van de verjaringstermijn door een vervaltermijn was dat, anders dan van verjaring, van het verval geen afstand door de rechtspersoon kan worden gedaan, waardoor de rechtszekerheid wordt gediend, die juist bij de materie der geldigheid van besluiten zo’n grote rol speelt.21.
2.25
In de parlementaire geschiedenis bij art. 2.1.8a lid 3 (oud) BW als vastgesteld bij wet van 12 mei 196022.– welk artikel bij de invoering van Boek 2 in 1976 is opgegaan in art. 11 lid 3 (oud) BW23.– is over de ‘aanvangsmomenten’ wel iets opgemerkt. Men zie:
“Lid 3. (…) Het voorgestelde derde lid [van art. 2.1.8a lid 3, toev. A-G] bevat derhalve slechts een regeling van de aanvang van de gewone verjaringstermijn van een jaar voor de vernietigingsgronden van lid 1, welk aanvangstijdstip afwijkt van de hier niet bruikbare bepaling van artikel 3.2.17 lid 1 sub d. (…)
Enige leden van de commissie (p. 11, alinea 2) (a) waren bevreesd dat het aanvangstijdstip in het oorspronkelijke vierde lid [van art. 2.1.8 O.M., toev. A-G]24.niet scherp genoeg werd aangegeven, waardoor de praktijk twijfel zou kunnen ontstaan over de vraag, wanneer de termijn eindigt. De ondergetekende wil hierover het volgende opmerken. Het spreekt vanzelf dat een grotere scherpte zou worden bereikt door de termijn steeds te laten aanvangen op de dag dat het besluit is genomen, of - het andere uiterste - pas op het moment dat het besluit ter kennis is gekomen van degene die de actie wil instellen. Het eerste zou echter te kort doen aan degene die liet besluit niet kent en redelijkerwijze niet kan kennen, b.v. doordat de vernietigingsgrond juist is dat de vergadering en het daar genomen besluit opzettelijk voor hem verheimelijkt zijn. Het tweede zou daarentegen een onredelijke bescherming betekenen van degene die door eigen nalatigheid het besluit niet kende, en zou de rechtspersoon vele jaren na behoorlijke publikatie van het besluit nog blootstellen aan een actie tot vernietiging daarvan.
Het ontwerp nu beoogt het midden te houden tussen deze beide uitersten, door enerzijds het enkele genomen zijn van het besluit niet voldoende te achten, doch anderzijds in bepaalde gevallen het risico van het onbekend zijn met het besluit te laten komen voor rekening van degene die na verloop van de termijn het besluit wil aanvechten. Met deze gedachtengang van het ontwerp kan de ondergetekende zich geheel verenigen. Ook acht hij het juist dat het ontwerp het feit, dat aan het besluit voldoende openbaarheid is gegeven, aanwijst als zulk een omstandigheid die maakt dat de verjaringstermijn begint te lopen ten aanzien van de tot aantasting bevoegde, ondanks diens onbekendheid met het besluit. Daarbij zij nog opgemerkt dat de inhoud van het begrip ,,voldoende openbaarheid” kan variëren al naar de persoon die het beroep op de vernietigbaarheid doet. Terwijl een publikatie in de dagbladen (zie p. 127, alinea 3, van de toelichting-Meijers (b)) niet alleen ten aanzien van leden of aandeelhouders, maar ook ten aanzien van derden-belanghebbenden werking kan hebben, zullen een verslag in het verenigingsorgaan of een rondschrijven aan de leden in het algemeen slechts werken ten aanzien van de leden.
In de thans voorgestelde bepaling is nog een tweede geval opgenomen, waarin de termijn begint te lopen, onverschillig of degene die het besluit wil aanvechten, dit al dan niet kende, nl. het geval dat het besluit hem is medegedeeld. Indien iemand die van het besluit verwittigd is, van deze mededeling desondanks niet kennis neemt, is dat een omstandigheid die voor zijn risico behoort te komen. (…)”25.
en:
“Is het juist en billijk het risico van het onbekend zijn met een besluit, zoals in lid 3 van artikel 2.1.8a wordt bepaald, ook dan steeds voor rekening te laten komen van degene, die het besluit na verloop van de termijn wil aanvechten, indien deze van het besluit is verwittigd, maar dit niet was gepubliceerd?
Hierbij werd uit de commissie opgemerkt, dat het bericht de geadresseerde niet of
verminkt kan hebben bereikt en het juister voorkwam het risico van hem af te wentelen, indien hij door niet hem zelf betreffende omstandigheden niet van het besluit kennis heeft kunnen nemen.
Door de Minister werd geantwoord, dat hier sprake was van een misverstand betreffende de betekenis van het woord ,,verwittigd”. Onder ,,verwittigd” dient te worden verstaan, dat de geadresseerde op zodanige wijze van het besluit in kennis is gesteld, dat hij dit kende of had kunnen kennen. Dit is ook in overeenstemming met de algemene regels omtrent een wilsverklaring in artikel 3.2.4, lid 2, eerste zin. Heeft de ,,verwittigde” desondanks van het besluit niet kennis genomen, b.v. omdat hij de brief, houdende de verwittiging, niet heeft geopend, of op reis was, dan zijn dit omstandigheden, welke voor zijn rekening dienen te komen.”26.
2.26
Gelet op het voorgaande citaat hebben de ‘aanvangsmomenten’ van de vervaltermijn van art. 2:15 lid 5 BW (zie hiervoor, onder 2.22) voor het eerst hun intrede gedaan met de vaststelling van de tekst van art. 2.1.8a lid 3 van Boek 2 BW bij wet van 12 mei 1960.27.
(iv) Ratio van art. 5:130 lid 2 BW
2.27
De ratio van art. 5:130 lid 2 BW is gelegen in het belang van alle betrokken eigenaren om binnen korte tijd zekerheid te verkrijgen omtrent de geldigheid van het besluit van de vergadering. Dit volgt reeds uit een uitspraak van uw Raad van 7 mei 1971 met betrekking tot de toepassing van art. 638l (oud) BW, waarin als volgt werd overwogen:
“(…) dat voor het geval een van de eigenaren van oordeel is, dat een besluit van de vergadering van eigenaren in strijd is met de wet of het reglement, of dat door het besluit zijn belangen op onredelijke wijze worden aangetast en deze eigenaar het besluit wil aanvechten, de wetgever in art. 638l BW een procedure heeft geregeld van eenvoudige aard, welke binnen korte termijn aanhangig moet worden gemaakt;
dat door middel daarvan in het belang van alle betrokken eigenaren binnen korte tijd zekerheid kan worden verkregen omtrent de geldigheid van het besluit van de vergadering;
(…).”28.(cursivering A-G)
2.28
Ook volgt dit uit de memorie van antwoord bij de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 BW (vijfde gedeelte) als aangehaald hiervoor onder 2.19, waarin immers is opgemerkt:
“(…) Men lette er voorts op dat artikel 5.10.2.1d lid 2 is gehandhaafd. Dit brengt mee dat het verzoek in afwijking van artikel 15 lid 5 van Boek 2 binnen een maand moet worden gedaan. Aldus wordt ook in de nieuwe regeling rekening gehouden met het belang van de eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of het besluit geldig is of niet (…)”29.(cursivering A-G).
2.29
Nu de procedure art. 5:130 lid 2 BW tot doel heeft het belang van alle betrokken eigenaren te dienen, is het artikel aldus niet alleen geschreven in het belang van de eigenaar die een besluit wil aanvechten, maar juist ook ter bescherming van de belangen van de andere eigenaren.30.
(v) Feitenrechtspraak m.b.t. art. 5:130 lid 2 BW
2.30
In de feitenrechtspraak wordt de vraag wanneer de in art. 5:130 lid 2 BW bedoelde termijn van een maand na “de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen” een aanvang neemt, steeds met inachtneming van de omstandigheden van het geval – en dus feitelijk – ingevuld.
2.31
In de door mij gevonden uitspraken betreffende een verzoek van een eigenaar tot vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars is – op één uitspraak na – bij de beantwoording van de vraag wanneer de in art. 5:130 lid 2 BW bedoelde termijn gaat lopen, steeds bepalend geacht of de eigenaar wist dat het desbetreffende besluit ter vergadering van de vereniging van eigenaars aan de orde was en wanneer hij aldus kon nagaan (m.a.w. “zich ervan kon vergewissen”) wat de inhoud daarvan was.
Het moment dat kennis genomen had kunnen worden van de notulen is in deze uitspraken niet bepalend geacht voor het aanvangen van de termijn.
2.32
Zo oordeelde het hof ’s-Gravenhage bij beschikking van 17 februari 200631.:
“3.6. Het hof stelt vast dat de vergadering van 25 november 2004 een initiatief was van een groep van eigenaars waartoe (ook) appellanten behoorden en dat deze vergadering bijeen werd geroepen voor het nemen van een specifiek besluit, te weten het onderhavige besluit. Voorts stelt het hof vast dat alle eigenaars wisten dat dit besluit op de vergadering van 25 november 2004 aan de orde was, daar zij allen een uitnodiging tevens agenda voor die vergadering van de administrateur van de vereniging hadden gekregen waarin als agendapunt 3 het voorstel van appellanten was opgenomen. Deze vaststellingen rechtvaardigen de slotsom dat alle eigenaars op, dan wel direct na de vergadering hebben kunnen kennis nemen van het besluit. Daarvoor behoefde kennisname van de notulen niet te worden afgewacht, te meer nu slechts voor of tegen het voorstel kon worden gestemd. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat appellanten tegenover het verweer van de VVE, onder meer inhoudend dat bij appellant sub 1 en/of de administrateur omtrent het genomen besluit informatie ingewonnen had kunnen worden, meer hadden moeten stellen ter onderbouwing van hun standpunt, dat de appellanten die niet bij de vergadering aanwezig waren, niet voor 8 december 2004 hebben kunnen kennis nemen van het besluit. Dit betekent dat de kantonrechter appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun verzoek.”
2.33
Voor het oordeel van het hof dat alle eigenaars, waaronder verzoeker, op dan wel direct na de vergadering hebben kunnen kennis nemen van het besluit, waren derhalve de volgende omstandigheden bepalend: (i) de vergadering van 25 november 2004 was een initiatief van een groep van eigenaars waartoe (ook) appellanten behoorden; (ii) deze vergadering werd bijeengeroepen voor het nemen van een specifiek besluit, te weten het onderhavige besluit, en (iii) alle eigenaars wisten dat dit besluit op de vergadering van 25 november 2004 aan de orde was, omdat (iv) zij allen een uitnodiging tevens agenda voor die vergadering van de administrateur van de vereniging hebben gekregen waarin als agendapunt 3 het voorstel van appellanten was opgenomen.
2.34
De rechtbank Midden-Nederland heeft bij uitspraak van 24 september 201332.ten aanzien van een eigenaar die om vernietiging van een besluit van de vereniging van eigenaars verzocht in vergelijkbare zin geoordeeld als het hof ’s-Gravenhage. De rechtbank oordeelde dat, nu voldoende aannemelijk was gemaakt dat verzoekende partij sub 2 (een eigenaar) tijdig was opgeroepen en ook op de vergadering van 17 februari 2013 aanwezig was geweest, zij uiterlijk 18 maart 2013 het verzoek tot vernietiging (van een of meer besluiten) bij de kantonrechter had moeten indienen. Nu dat niet gebeurd was, oordeelde de rechtbank dat zij niet ontvankelijk diende te worden verklaard in haar verzoek.33.
2.35
Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden nam in zijn beschikking van 13 juni 201434.voor het aanvangstijdstip van de termijn als bedoeld in art. 5:130 lid 2 BW tot uitgangspunt dat verzoeker daags na de vergadering had kunnen kennisnemen van het aangevochten besluit:
“5.8 (…) Verzoeker heeft gesteld dat hij pas middels de notulen van 2 juli 2013 kennis heeft genomen van het besluit van 23 mei 2013. Het hof is evenwel met de kantonrechter van mening dat verzoeker al op 24 mei 2013 kennis had kunnen nemen van dat besluit. Zoals verzoeker ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft beaamd, was hij als voorzitter van de algemene ledenvergadering bekend met de gebruikelijke gang van zaken, die inhield dat de stemmen nog dezelfde avond werden geteld. Verzoeker had dan ook in ieder geval op 24 mei 2013 van de uitslag van de stemming kennis kunnen nemen. Verzoeker heeft het verzoek tot vernietiging van het besluit pas op 29 juli 2013 en derhalve te laat ingediend.”
2.36
De rechtbank Midden-Nederland oordeelde op 7 april 201635.dat de eigenaar op de dag van de vergadering kennis had kunnen nemen van de besluiten, zodat de termijn van een maand was gaan lopen op de dag erna:
“4.3. De besluiten van de VvE zijn genomen tijdens de vergadering op 21 december 2015. Noch [eiser] noch zijn gemachtigde [A] waren aanwezig op het moment dat de besluiten werden genomen. [Eiser] had wel een uitnodiging gekregen voor deze vergadering en hij wist op hoofdlijnen welke onderwerpen er ter beslissing zouden voorliggen. Hij had dus op 21 december 2015 kennis kunnen nemen van de besluiten, zodat de termijn van artikel 5:130 lid 2 BW is gaan lopen op 22 december 2015. [Eiser] moest dus uiterlijk op 21 januari 2016 een verzoek doen tot vernietiging van de besluiten.”
2.37
Een uitzondering wordt gevormd door een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2007.36.De rechtbank achtte verzoekster ontvankelijk in haar verzoek, nu het verzoek binnen een maand na het verspreiden van de notulen was ingediend. De rechtbank overwoog in dat verband:
“4.10 (…) Bij dat laatste verdient opmerking dat de mogelijkheid dat de verzoekende partij op enig eerder moment mondeling kennis zou hebben kunnen krijgen van het besluit, bijv. door leden die wel aanwezig waren, onvoldoende is om de termijn eerder te doen ingaan. De notulen vormen immers de kenbron bij uitstek van hetgeen is voorgevallen tijdens de vergadering en de exacte formulering van genomen besluiten.”
2.38
Tegen deze achtergrond ga ik over tot bespreking van de klachten.
Beoordeling van het cassatiemiddel
2.39
Het middel richt zich, zoals gezegd, tegen rov. 5.5 tot en met rov. 5.8 van de beschikking van het hof van 27 maart 2018. Daarin heeft het hof als volgt overwogen:
“5.5 Het hof stelt het volgende voorop.
Artikel 5:130 lid 2 BW luidt als volgt:
‘Het verzoek tot vernietiging moet worden gedaan binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.’
Met die bepaling wordt rekening gehouden met het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of het besluit geldig is of niet. Heeft men deze termijn voorbij laten gaan dan kan geen vernietiging meer worden verzocht.
5.6
Kernvraag is nu wanneer de in artikel 5:130 lid 2 BW omschreven termijn gaat lopen. In deze zaak spitst die vraag zich toe op het thema ‘wanneer [verzoekster] van de bestreden besluiten had kunnen kennis nemen’. Niet gesteld immers is dat [verzoekster] van die besluiten vóór het moment waarop zij ervan had kunnen kennis nemen feitelijk reeds kennis had genomen. Volgens [verzoekster] is, zo begrijpt het hof, van ‘kunnen kennis nemen’ harerzijds sprake vanaf de datum van plaatsing van de notulen van de genoemde vergadering op de webstek van VVE DIENSTEN NEDERLAND op 10 december 2015 en toezending ervan per e-mailbericht op die dag om 10:00 uur (…), omdat zij eerst toen zekerheid had omtrent hetgeen ter vergadering was besproken en besloten.
De VvE daarentegen stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] op de dag van de vergadering dan wel daags erna van de besluiten had kunnen kennis nemen, welk standpunt de kantonrechter heeft gevolgd.
5.7
Ook het hof is van oordeel dat het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of een genomen besluit geldig is of niet, meebrengt dat van een eigenaar/lid van een VvE in het algemeen mag worden verwacht dat hij/zij, indien hij/zij niet aanwezig kan of wil zijn ter vergadering, ook niet bij vertegenwoordiging (zoals bij de oproepingsbrief voor de vergadering d.d. 5 november 2015 (productie 1 bij het inleidend verzoekschrift) expliciet mogelijk werd gemaakt), zich ten spoedigste van genomen besluiten vergewist, zodat de bedoelde termijn inderdaad op de dag van de vergadering dan wel ten spoedigste nadien kan ingaan.
5.8
[verzoekster] heeft niet althans niet voldoende onderbouwd gesteld dat haar de mogelijkheid zich ten spoedigste van de genomen besluiten te vergewissen ontbrak. Allereerst is niet gesteld of gebleken dat zij niet behoorlijk was opgeroepen en/of dat de besluiten waarom het haar gaat niet of niet deugdelijk waren geagendeerd.
Voorts heeft zij ook geen beletsel anderszins gesteld en is daarvan evenmin gebleken.
Enige animositeit tussen haar en [betrokkene 3] als professioneel administratief beheerder van de VvE, zoals door haar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof vermeld, dan wel onenigheid met het bestuur over de wijze van vergadering en besluitvorming, zoals door haar in haar beroepschrift vermeld, is niet voldoende om haar van haar hiervoor omschreven vergewisplicht te ontslaan. Daaruit mag immers niet, althans niet zonder nadere toelichting die ontbreekt, worden afgeleid dat [betrokkene 3] en/of het bestuur [verzoekster] niet dan wel onjuist zou hebben geïnformeerd, indien zij hem/hen naar de inhoud van de genomen besluiten zou hebben gevraagd.
De invulling van die bedoelde vergewisplicht was aan [verzoekster] . Als zij ervoor koos niet ter vergadering aanwezig te zijn en zich ter vergadering ook niet te doen vertegenwoordigen, wat in beginsel als een eigen beslissing van [verzoekster] is te beschouwen, was de keuze aan haar bij wie zij haar licht ten gunste van besluitvorming omtrent tijdige indiening van een eventueel vernietigingsverzoek tegen haar eventueel storende, ter vergadering genomen besluiten dan wèl wilde / kon opsteken.
Met het enkele afwachten van de notulen heeft [verzoekster] aan die verplichting niet voldaan. De stelling van [verzoekster] dat zij eerst uit de notulen de inhoud van bedoelde besluiten met zekerheid zou hebben kunnen afleiden kan haar evenmin baten, te minder in het onderhavige geval waarin het bij de meeste besluiten gaat om relatief eenduidige besluiten, zoals het vaststellen van de jaarstukken 2013/2014 en het verlenen van décharge over die jaren, het benoemen van de kascontrolecommissie en het vaststellen van de begroting 2016.
Het hof ziet geen aanleiding voor het maken van een uitzondering voor de benoeming van de kascontrolecommissie 2015. Weliswaar stonden in de agenda twee personen als beschikbaar vermeld ( [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ), maar daarbij werd tevens aangegeven dat overige geïnteresseerden zich voor deze functie konden melden bij het bestuur, het beheerkantoor of dit kenbaar konden maken ter vergadering. De beslissing over de kandidaten was vervolgens ter vergadering te nemen. Om de samenstelling van de kascontrolecommissie 2015 te kennen, diende en kon [verzoekster] zich daarvan derhalve (te) vergewissen, zoals hiervoor omschreven.”
2.40
Het middel klaagt dat het hof in de aangehaalde overwegingen (meer in het bijzonder in rov. 5.7 en 5.8) miskent:
(i) dat art. 5:130 lid 2 BW en/of het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of een genomen besluit geldig is of niet, niet meebrengt dat van een eigenaar/lid van een VvE in het algemeen mag worden verwacht dat hij, indien hij niet aanwezig kan of wil zijn ter vergadering (ook niet bij vertegenwoordiging), zich (ten spoedigste) van genomen besluiten vergewist, zodat de bedoelde termijn (inderdaad) op de dag van de vergadering dan wel ten spoedigste nadien kan ingaan; en
(ii) dat een eigenaar, die nalaat zich (ten spoedigste) van (ter vergadering) genomen besluiten te vergewissen, (in het algemeen) niet geacht kan worden (om die reden) van de besluiten kennis te kunnen hebben genomen als bedoeld in art. 5:130 lid 2 BW.
Voor zover het hof het voorgaande niet heeft miskend, is het oordeel van het hof (zonder nadere motivering) onbegrijpelijk, aldus het middel.
2.41
Deze klachten zal ik gezamenlijk behandelen.
2.42
Het hof is in rov. 5.5 begonnen met het aanhalen van art. 5:130 lid 2 BW en het weergeven van de ratio van deze bepaling. Volgens het hof is die ratio gelegen in het belang van de eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of het besluit geldig is of niet.
2.43
Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het sluit aan bij de zowel door uw Raad als de wetgever benoemde ratio van art. 5:130 lid 2 BW, te weten het dienen van het belang van alle betrokken eigenaren om binnen korte tijd zekerheid te verkrijgen omtrent de geldigheid van het besluit van de vergadering (zie hiervoor onder 2.27-2.29).
2.44
Het hof heeft vervolgens in rov. 5.6 (onbestreden) vooropgesteld dat de kernvraag is wanneer de in art. 5:130 lid 2 BW omschreven termijn gaat lopen en dat in deze zaak die vraag zich toespitst op het thema ‘wanneer [verzoekster] van de bestreden besluiten had kunnen kennis nemen’, waarna het hof de standpunten van partijen op dat punt heeft vastgesteld.
2.45
Het hof heeft daarop in rov. 5.7 tot uitgangspunt genomen dat het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of een genomen besluit geldig is of niet, meebrengt dat van een eigenaar/lid van een VvE in het algemeen verwacht mag worden dat hij/zij, indien hij/zij niet aanwezig kan zijn ter vergadering (ook niet bij vertegenwoordiging), zich ten spoedigste van de genomen besluiten vergewist, zodat de bedoelde termijn op de dag van de vergadering dan wel ten spoedigste nadien kan ingaan.
2.46
In rov. 5.8 heeft het hof vervolgens onderzocht of [verzoekster] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om zich ten spoedigste van de genomen besluiten te vergewissen, welke vraag het hof ontkennend heeft beantwoord. Daartoe heeft het hof blijkens rov. 5.8 – samengevat – het volgende redengevend geacht:
(i) er is niet gesteld of gebleken dat [verzoekster] niet behoorlijk was opgeroepen en/of dat de besluiten waarom het haar gaat niet of niet deugdelijk waren geagendeerd;
(ii) [verzoekster] heeft ook geen beletsel anderszins gesteld en daarvan is evenmin gebleken;
(iii) enige animositeit tussen haar en de administratief beheerder van de VvE, dan wel onenigheid met het bestuur over de wijze van vergadering en besluitvorming is niet voldoende om haar van haar hiervoor omschreven vergewisplicht te ontslaan, nu daaruit niet (zonder nadere toelichting) mag worden afgeleid dat de adminstratief beheerder en/of het bestuur [verzoekster] niet of onjuist zou(den) hebben geïnformeerd;
(iii) de invulling van de vergewisplicht was aan [verzoekster] ; de keus was aan haar bij wie zij haar licht ten gunste van besluitvorming omtrent tijdige indiening van een eventueel vernietigingsverzoek dan wél wilde/kon opsteken;
(iv) met het enkele afwachten van de notulen heeft [verzoekster] niet aan die vergewisplicht voldaan;
(v) de stelling van [verzoekster] dat zij eerst uit de notulen de inhoud van bedoelde besluiten met zekerheid zou hebben kunnen afleiden kan haar evenmin baten, te minder in het onderhavige geval waarin het bij de meeste besluiten gaat om relatief eenduidige besluiten.
2.47
De oordelen van het hof in rov. 5.7-5.8 – waartegen de cassatieklachten zich in feite richten – getuigen mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn evenmin onbegrijpelijk.
2.48
Het oordeel van het hof in rov. 5.7-5.8 komt erop neer dat de ratio van art. 5:130 lid 2 BW meebrengt dat op de eigenaar die niet bij de vergadering aanwezig/vertegenwoordigd was, in beginsel een verplichting rust om zich te vergewissen van de genomen besluiten. Daarbij geldt het vermoeden dat onderzoek op de dag van de vergadering of ten spoedigste daarna tot de voor een vernietigingsverzoek noodzakelijke informatie zou hebben geleid, zodat de termijn op of ten spoedigste na de dag van de vergadering gaat lopen. Dat laatste is slechts anders indien de eigenaar dat vermoeden weerlegt, bijvoorbeeld door aannemelijk te maken dat dit onderzoek niet van hem kon worden gevergd (geen oproep, geen agendering), of dat dit onderzoek hem, indien wel verricht, niet de benodigde informatie zou hebben opgeleverd (weigering informatieverschaffing, complex besluit).
2.49
Deze gedachtegang is niet rechtens onjuist. Het hof heeft zich gebaseerd op de – in rov. 5.5 door het hof juist weergegeven – ratio van art. 5:130 lid 2 BW. Bovendien past deze uitleg binnen de tekst van art. 5:130 lid 2 BW. Uit de parlementaire geschiedenis bij dit artikel volgt dat onder de woorden “heeft kunnen kennis nemen” moet worden verstaan “heeft redelijkerwijs kunnen kennis nemen” (zie onder 2.9-2.10). Dit criterium verzet zich er niet tegen dat, gelijk het hof heeft gedaan, tot uitgangspunt wordt genomen dat een eigenaar zich op de dag van of daags na de vergadering van het besluit kan vergewissen, en dat van “redelijkerwijs kennis kunnen nemen” slechts geen sprake is indien de verzoeker aannemelijk maakt dat hij die mogelijkheid in de concrete omstandigheden van het geval niet had.
2.50
Het oordeel van het hof in rov. 5.8 dat [verzoekster] onvoldoende heeft gesteld om het oordeel te dragen dat zij niet de mogelijkheid had om zich ten spoedigste van de genomen besluiten te vergewissen, is een feitelijk oordeel dat in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. Gelet op hetgeen het hof voor dit oordeel redengevend heeft geacht (zie hiervoor, onder 2.46) is dit oordeel mijns inziens niet onbegrijpelijk. Terzijde kan worden opgemerkt dat de door het hof in aanmerking genomen factoren (zoals oproep en agendering) aansluiten bij hetgeen in de feitenrechtspraak relevant wordt geacht (zie onder 2.30-2.36).
2.51
De tekst van art. 5:130 lid 2 BW en de parlementaire geschiedenis bij (de voorlopers van) art. 5:130 lid 2 BW bieden, anders dan [verzoekster] stelt37., geen steun voor de stelling van [verzoekster] dat met “redelijkerwijs kunnen kennis nemen” van een besluit is bedoeld (het moment) dat een eigenaar zelf kennis kon nemen van een besluit, doordat bijvoorbeeld (het bestuur/de beheerder van) de VvE de notulen van de vergadering aan hem heeft toegezonden.
2.52
2.53
Weliswaar is de vereniging van eigenaars op grond van art. 5:124 lid 2 BW ook onderworpen aan art. 2:15 BW, maar alleen voor zover daarvan in art. 5:130 BW niet uitdrukkelijk of inhoudelijk wordt afgeweken (zie onder 2.4). Zoals opgemerkt, wijkt art. 5:130 lid 2 BW van art. 2:15 BW af op het punt van de termijn en het aanvangsmoment van die termijn (zie onder 2.7).
2.54
Anders dan op grond van art. 5:130 lid 2 BW, vervalt op grond van art. 2:15 lid 5 BW de bevoegdheid om vernietiging van het besluit van een orgaan van een rechtspersoon te vorderen een jaar na het einde van de dag waarop “hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd” (zie onder 2.7). In art. 2:15 lid 5 BW wordt derhalve, indien er geen sprake is van daadwerkelijke bekendheid van belanghebbende met het besluit, de aanvang van de vervaltermijn afhankelijk gesteld van een handeling van de rechtspersoon: het geven van voldoende bekendheid aan het besluit of het verwittigen van de belanghebbende. Uit de tekst van en/of de parlementaire geschiedenis bij (de voorlopers van) art. 5:130 lid 2 BW kan echter niet worden afgeleid dat, indien er geen sprake is van daadwerkelijke kennis van het besluit, het aanvangen van de in die bepaling bedoelde termijn afhankelijk is van het handelen van de vereniging van eigenaars.
2.55
Bovendien is van belang dat met de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 BW (vijfde gedeelte) art. 5:130 BW weliswaar gedeeltelijk in overeenstemming is gebracht met art. 2:15 BW (zie onder 2.19), maar de wetgever er destijds bewust voor heeft gekozen art. 5.1.10.1d lid 2 (thans art. 5:130 lid 2 BW) te handhaven (zie onder 2.20). Dat de wetgever in dat verband (enkel) heeft overwogen dat “dit [mee]brengt [ ] dat het verzoek in afwijking van artikel 15 lid 5 van Boek 2 binnen een maand moet worden gedaan” (zie onder 2.19) betekent naar mijn mening nog niet dat de wetgever voor het aanvangsmoment van die termijn heeft willen aansluiten bij art. 2:15 lid 5 BW. Dit klemt temeer nu het expliciet gehandhaafde criterium van art. 5:130 lid 2 (“kennis hebben kunnen nemen”) al dateert van de vaststelling art. 638l lid 1 (oud) BW in 1951 (zie onder 2.8), terwijl de ‘aanvangsmomenten’ van de vervaltermijn van art. 2:15 lid 5 BW eerst hun intrede hebben gedaan met de vaststelling van art. 2.1.8a lid 3 (oud) BW in 1960 (zie onder 2.26).
2.56
Hetgeen de steller van het middel nog heeft aangevoerd omtrent de verantwoordelijkheden en de taken van de vereniging van eigenaars39., ziet er mijns inziens aan voorbij dat het primair aan de appartementseigenaar is om, al of niet vertegenwoordigd, bij de aangekondigde besluitvorming ter vergadering aanwezig te zijn. Indien hij dit om hem moverende redenen nalaat, mag van hem worden verwacht dat hij zich inspant om zich van die besluitvorming binnen een maand op de hoogte te stellen, op straffe van verval van de mogelijkheid om het besluit te doen vernietigen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2019
Zie rov. 3.1-3.5 van de bestreden beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2984.
Rb Gelderland 20 juli 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4425, RVR 2016/113.
Het verzoekschrift tot cassatie is op 28 mei 2018 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. De cassatietermijn verliep op grond van art. 5:130 lid 3 BW jo. art. 426 lid 2 Rv op zondag 27 mei 2018. Op grond van art. 1 lid 1 van de Algemene Termijnen Wet is de termijn verlengd tot en met maandag 28 mei 2018.
MvAII, Parl. Gesch. Boek 5, p. 406.
MvAII Inv., Parl. Gesch. Boek 5 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1097.
Broekhuijsen-Molenaar, T&C BW, art. 5:130, aant. 3; MvAII Inv., Parl. Gesch. Boek 5 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1104. Anders Asser/Bartels & Van Velten 5 2017/559, waar (nog) wordt uitgegaan van de beperking tot appartementseigenaren en andere stemgerechtigden.
R.F.H. Mertens, GS Zakelijke rechten, Art. 5:130 BW, aant. A10.
Wet van 20 december 1951, houdende voorzieningen betreffende de splitsing van de eigendom van een gebouw in appartementen, Stb. 1951, 571.
MvA, EK 1951-1952, 451, nr. 9a, p. 6.
Wet van 7 september 1972 tot herziening van de regeling in het Burgerlijk Wetboek betreffende splitsing in appartementen, Stb. 1972, 467. Hierbij werden de artikelen vernummerd tot de artt. 875a-876t (oud) BW.
MvT, TK 1970-1971, 10 987, nr. 3, p. 20.
J.H. Beekhuis, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Zakenrecht. Bijzonder deel, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1963, p. 113-114.
Handelingen II, 1971-1972, p. 3186; Handelingen I, 1971-1972, p. 1191.
Parl. Gesch. Boek 5, p. 408.
MvAII Inv., Parl. Gesch. Boek 5 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1103-1104.
Art. 2.1.8a lid 3 luidde: “In de gevallen van het eerste lid loopt de verjaringstermijn van een jaar, bedoeld in het eerste lid van art. 3.2.17, vanaf de dag dat hetzij aan het besluit voldoende openbaarheid is gegeven, hetzij degene die vernietiging vordert, het besluit kende of van het besluit verwittigd was (…)”.
MvAII, Parl. Gesch. BW Boek 2 1962, p. 154-155.
HR 7 mei 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB9764, NJ 1973/15, m.nt. K. Wiersma, BR 1971, p. 779. Zie ook: Rb Rotterdam 3 februari 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BL4426, rov. 5.2: “De op besluiten van verenigingen van eigenaars toepasselijke procedure van artikel 5:130 BW wijkt qua termijn waarbinnen de nietigheid van een besluit kan worden ingeroepen af van de algemene regeling voor de vernietiging van besluiten van artikel 2:15 BW. De kortere termijn van een maand is ingegeven door het belang dat de eigenaars hebben om zo spoedig mogelijk te weten of het besluit geldig is of niet. Heeft men deze termijn voorbij laten gaan dan kan in beginsel de nietigheid niet meer worden ingeroepen, ook niet bij wijze van verweer.”
MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 5 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1104. Zie ook Asser/Bartels & Van Velten 5 2017/561 (onder c).
Zie ook Hof Leeuwarden 20 december 1989, ECLI:NL:GHLEE:1989:AD0984, NJ 1990/685.
Voor de huurder die eveneens een verzoek tot vernietiging had ingediend lag het volgens de rechtbank echter anders, omdat algemeen wordt aangenomen dat de huurder geen toegang heeft tot de vergadering van eigenaars en ook geen stemrecht heeft en met de huurder voor wat betreft de wijze van oproepen voor vergadering anders moet worden omgegaan dan met de eigenaar (rov. 4.2.4).
Verzoekschrift tot cassatie, p. 5 (tweede alinea).
Verzoekschrift tot cassatie, p. 5 (derde en vierde alinea).
Verzoekschrift tot cassatie, p. 6 (tweede alinea).
Beroepschrift 28‑05‑2018
VERZOEKSCHRIFT
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
dat verzoekster tot cassatie is mevrouw [verzoekster], wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres], te dezer zake domicilie kiezende te (2516 BE) Den Haag aan de Binckhorstlaan 36 (Bink36, unit M5.31), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. R.W. Keus, die haar in cassatie vertegenwoordigt en namens haar dit verzoekschrift ondertekent en indient,
dat verzoekster tot cassatie hierbij beroep in cassatie instelt tegen de beschikking1. van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2018 onder zaaknummer 200.197.956, in hoger beroep gewezen tussen verzoekster tot cassatie als verzoekster in hoger beroep tegen:
de vereniging van eigenaars [de Vve], gevestigd te [vestigingsplaats], in de vorige instantie domicilie gekozen hebbende te (6824 BE) Arnhem aan de Velperweg 35-1, ten kantore van mr. N.L.J.M. Rijssenbeek en mr. J.A. Vermeulen.
Door [eigenaar 1] en [eigenaar 2], zijnde de eigenaars van het appartementsrecht met kadastraal nummer [kadastraal nummer], is ter zitting als belanghebbenden verweer gevoerd, vertegenwoordigd door mr. H.M. van Vliet (kantoorhoudende te (1211 KK) Hilversum aan de Havenstraat 127-7).
Tegen de hiervoor genoemde beschikking van het hof moge verzoekster tot cassatie (hierna mede aangeduid als ‘[verzoekster]’) doen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, door te overwegen en op grond daarvan recht te doen zoals in de beschikking van het hof is omschreven, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen.
Inleiding
- 1.
[verzoekster] is eigenaresse van het appartementsrecht aan de [a-straat 01] te [a-plaats].
- 2.
Tijdens de op 23 november 2015 gehouden vergadering van verweerster in cassatie (hierna: ‘de VvE’) zijn besluiten genomen. Bij deze vergadering was [verzoekster] niet aanwezig, ook niet bij vertegenwoordiging.
- 3.
De notulen van de vergadering zijn op 10 december 2015 op de webstek van VVE DIENSTEN NEDERLAND geplaatst en op die dag tevens per e-mailbericht aan [verzoekster] toegezonden.
- 4.
Bij verzoekschrift van 9 januari 2016 heeft [verzoekster] de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton en handelsrecht, locatie Arnhem) verzocht om ex artikel 5:130 BW de besluiten van de vergadering van eigenaars van de VvE te vernietigen. Door de VvE is verweer gevoerd.
- 5.
Bij beschikking van 20 juli 2016 heeft de kantonrechter [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat [verzoekster] volgens de kantonrechter op 24 november 2015 van de besluiten van de VvE kennis had kunnen nemen (omdat zij zich had moeten vergewissen van de op de vergadering van 23 november 2015 genomen besluiten) en zij haar verzoekschrift van 9 januari 2016 derhalve niet ex artikel 5:130 lid 2 BW binnen een termijn van één maand had ingediend.
- 6.
Bij verzoekschrift van 18 augustus 2016 heeft [verzoekster] onder aanvoering van twee grieven hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. Hierin heeft [verzoekster] onder meer het oordeel van de kantonrechter bestreden dat de termijn van artikel 5:130 BW op 24 november 2015 was gaan lopen. De VvE heeft verweer gevoerd.
- 7.
Bij beschikking van 27 maart 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Daartoe overweegt het hof in r.o. 5.5 t/m 5.8 als volgt:
‘5.5
Het hof stelt het volgende voorop.
Artikel 5:130 lid 2 BW luidt als volgt:
‘Het verzoek tot vernietiging moet worden gedaan binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.’
Met die bepaling wordt rekening gehouden met het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of het besluit geldig is of niet. Heeft men deze termijn voorbij laten gaan dan kan geen vernietiging meer worden verzocht.
5.6
Kernvraag is nu wanneer de in artikel 5:130 lid 2 BW omschreven termijn gaat lopen. In deze zaak spitst die vraag zich toe op het thema ‘wanneer [verzoekster] van de bestreden besluiten had kunnen kennis nemen’. Niet gesteld immers is dat [verzoekster] van die besluiten vóór het moment waarop zij ervan had kunnen kennis nemen feitelijk reeds kennis had genomen. Volgens [verzoekster] is, zo begrijpt het hof, van ‘kunnen kennis nemen’ harerzijds sprake vanaf de datum van plaatsing van de notulen van de genoemde vergadering op de webstek van VVE DIENSTEN NEDERLAND op 10 december 2015 en toezending ervan per e-mailbericht op die dag om 10:00 uur (zie hiervoor onder 3.5), omdat zij eerst toen zekerheid had omtrent hetgeen ter vergadering was besproken en besloten.
De VvE daarentegen stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] op de dag van de vergadering dan wel daags erna van de besluiten had kunnen kennis nemen, welk standpunt de kantonrechter heeft gevolgd.
5.7
Ook het hof is van oordeel dat het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of een genomen besluit geldig is of niet, meebrengt dat van een eigenaar/lid van een VvE in het algemeen mag worden verwacht dat hij/zij, indien hij/zij niet aanwezig kan of wil zijn ter vergadering, ook niet bij vertegenwoordiging (zoals bij de oproepingsbrief voor de vergadering d.d. 5 november 2015 (productie 1 bij het inleidend verzoekschrift) expliciet mogelijk werd gemaakt), zich ten spoedigste van genomen besluiten vergewist, zodat de bedoelde termijn inderdaad op de dag van de vergadering dan wel ten spoedigste nadien kan ingaan.
5.8
[verzoekster] heeft niet althans niet voldoende onderbouwd gesteld dat haar de mogelijkheid zich ten spoedigste van de genomen besluiten te vergewissen ontbrak.
Allereerst is niet gesteld of gebleken dat zij niet behoorlijk was opgeroepen en/of dat de besluiten waarom het haar gaat niet of niet deugdelijk waren geagendeerd.
Voorts heeft zij ook geen beletsel anderszins gesteld en is daarvan evenmin gebleken. Enige animositeit tussen haar en de heer [betrokkene 3] als professioneel administratief beheerder van de VvE, zoals door haar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof vermeld, dan wel onenigheid met het bestuur over de wijze van vergadering en besluitvorming, zoals door haar in haar beroepschrift vermeld, is niet voldoende om haar van haar hiervoor omschreven vergewisplicht te ontslaan. Daaruit mag immers niet, althans niet zonder nadere toelichting die ontbreekt, worden afgeleid dat de heer [betrokkene 3] en/of het bestuur [verzoekster] niet dan wel onjuist zou hebben geïnformeerd, indien zij hem/hen naar de inhoud van de genomen besluiten zou hebben gevraagd.
De invulling van de bedoelde vergewisplicht was aan [verzoekster]. Als zij ervoor koos niet ter vergadering aanwezig te zijn en zich ter vergadering ook niet te doen vertegenwoordigen, wat in beginsel als een eigen beslissing van [verzoekster] is te beschouwen, was de keuze aan haar bij wie zij haar licht ten gunste van besluitvorming omtrent tijdige indiening van een eventueel vernietigingsverzoek tegen haar eventueel storende, ter vergadering genomen besluiten dan wèl wilde / kon opsteken.
Met het enkele afwachten van de notulen heeft [verzoekster] aan die verplichting niet voldaan. De stelling van [verzoekster] dat zij eerst uit de notulen de inhoud van bedoelde besluiten met zekerheid zou hebben kunnen afleiden kan haar evenmin baten, te minder In het onderhavige geval waarin het bij de meeste besluiten gaat om relatief eenduidige besluiten, zoals het vaststellen van de jaarstukken 2013/2014 en het verlenen van décharge over die jaren, het benoemen van de kascontrolecommissie en het vaststellen van de begroting 2016.
Het hof ziet geen aanleiding voor het maken van een uitzondering voor de benoeming van de kascontrolecommissie 2015. Weliswaar stonden in de agenda twee personen als beschikbaar vermeld (mevrouw [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2]), maar daarbij werd tevens aangegeven dat overige geïnteresseerden zich voor deze functie konden melden bij het bestuur, het beheerkantoor of dit kenbaar konden maken ter vergadering. De beslissing over de kandidaten was vervolgens ter vergadering te nemen. Om de samenstelling van de kascontrolecommissie 2015 te kennen, diende en kon [verzoekster] zich daarvan derhalve (te) vergewissen, zoals hiervoor omschreven.’
Cassatiemiddel
Het hof miskent in voornoemde overwegingen (meer in het bijzonder in r.o. 5.7 en 5.8) dat artikel 5:130 lid 2 BW en/of het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of een genomen besluit geldig is of niet, niet meebrengt dat van een eigenaar/lid van een VvE (hierna: ‘eigenaar’) in het algemeen mag worden verwacht dat hij, indien hij niet aanwezig kan of wil zijn ter vergadering (ook niet bij vertegenwoordiging), zich (ten spoedigste) van genomen besluiten vergewist, zodat de bedoelde termijn (inderdaad) op de dag van de vergadering dan wel ten spoedigste nadien kan ingaan. Ook miskent het hof in voornoemde overwegingen dat een eigenaar, die nalaat zich (ten spoedigste) van (ter vergadering) genomen besluiten te vergewissen, (in het algemeen) niet geacht kan worden (om die reden) van de besluiten kennis te kunnen hebben genomen als bedoeld in artikel 5:130 lid 2 BW. Voor zover het hof het voorgaande niet heeft miskend, is het oordeel van het hof (zonder nadere motivering) onbegrijpelijk.
Toelichting
In feite komt het bij deze klacht aan op de vraag wat onder ‘kennis kunnen nemen van een besluit’ als bedoeld in artikel 5:130 lid 2 BW dient te worden verstaan. Het antwoord op deze vraag is van belang voor een groot aantal zaken. Het zal immers in het algemeen gevolgen hebben voor de termijn waarbinnen een verzoek kan worden gedaan om besluiten van een orgaan van een VvE te vernietigen.
In artikel 5:130 lid 2 BW is er uitdrukkelijk voor gekozen om de (korte) termijn van één maand, waarbinnen vernietiging van een besluit van een orgaan van de VvE kan worden verzocht, niet te laten ingaan op de dag dat het besluit is genomen, maar op het moment dat verzoeker van het besluit kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen. Door de termijn niet afhankelijk te stellen van de datum waarop het besluit is genomen, wordt voorkomen dat de termijn verstrijkt zonder dat een eigenaar van dat besluit op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn. Alleen indien een eigenaar op zijn minst redelijkerwijs2. kennis heeft kunnen nemen van een besluit, acht de wetgever het immers aanvaardbaar dat de termijn, waarbinnen vernietiging van een besluit kan worden verzocht, begint te lopen.
Met ‘redelijkerwijs’ kennis kunnen nemen van een besluit is het moment bedoeld dat een eigenaar zelf kennis kon nemen van een besluit, doordat bijvoorbeeld (het bestuur/de beheerder van) de VvE de notulen van de vergadering aan hem heeft toegezonden. Onder ‘redelijkerwijs’ kennis kunnen nemen van een besluit valt niet de situatie dat de eigenaar, die niet op de vergadering aanwezig was, zich (ten spoedigste) heeft kunnen vergewissen van het genomen besluit. Indien het de bedoeling van de wetgever was om de termijn ook te laten lopen vanaf het moment dat een eigenaar zich had kunnen vergewissen van het besluit (hetgeen in het algemeen 'ten spoedigste na de vergadering zal zijn' en in feite erop neerkomt dat de termijn gaat lopen vanaf het moment dat het besluit genomen is), dan had het voor de hand gelegen dat de wetgever dit ook op die wijze had verwoord. Ook in de parlementaire geschiedenis zijn geen aanwijzingen te vinden dat de wetgever die bedoeling heeft gehad.
Verder is van belang dat artikel 5:130 BW een nadere uitwerking is van de algemene regeling van artikel 2:15 BW. Artikel 2:15 BW is gelet op artikel 5:124 BW — behoudens aangegeven afwijkingen — ook van toepassing op de regeling voor de vereniging van eigenaars. In artikel 2:15 BW wordt de vernietiging van besluiten van rechtspersonen geregeld, en in artikel 2:15 lid 5 BW is bepaald dat de termijn (van één jaar) waarbinnen een vordering tot vernietiging van een besluit van een rechtspersoon kan worden ingesteld, aanvangt hetzij wanneer er aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. Dit betekent dat ook de termijn van artikel 2:15 lid 5 BW niet afhankelijk is gesteld van het moment dat de belanghebbende zich (ten spoedigste) kon vergewissen van een genomen besluit. Er is óf een handeling van een derde (de rechtspersoon) nodig (geven van voldoende bekendheid aan het besluit of de belanghebbende verwittigen van het besluit) óf er is daadwerkelijke bekendheid van het besluit door de belanghebbende nodig.
Weliswaar heeft de wetgever, in afwijking van artikel 2:15 BW, ervoor gekozen om voor de vernietiging van een besluit van een VvE een eenvoudigere (verzoek bij de kantonrechter in plaats van vordering bij rechtbank) en snellere (verzoek binnen één maand in plaats van binnen één jaar) procedure voor te schrijven, echter een wezenlijk verschil ten aanzien van het aanvangsmoment van de termijn waarbinnen vernietiging van een besluit kan worden verzocht is niet bedoeld. Voor de uitleg van het begrip ‘kennis kunnen nemen van’ kan dan ook aansluiting gezocht worden bij artikel 2:15 lid 5 BW.
Indien het aanvangsmoment van de termijn afhankelijk zou zijn van een ‘vergewisplicht’ van een verzoeker, dan zou dit het ongewenste effect hebben dat een VvE geen enkele prikkel heeft om eigenaren die niet bij de vergadering aanwezig zijn geweest (zo spoedig mogelijk) te informeren over genomen besluiten. Indien een eigenaar niet aan zijn vergewisplicht voldoet gaat de termijn immers toch (automatisch) lopen, waardoor het soms zelfs in het belang van een VvE kan zijn om (gedurende een lopende termijn) de eigenaren niet te informeren over een besluit die de VvE graag in stand wil laten. Dit is in strijd met de bedoeling van de wetgever, die het voor het aanvangsmoment van de termijn van artikel 5:130 lid 2 BW juist van groot belang achtte dat een eigenaar kennis heeft kunnen nemen of redelijkerwijs kennis moet hebben kunnen nemen van een besluit.
Een systeem zoals dat van artikel 2:15 lid 5 BW past ook beter bij de verantwoordelijkheden en taken van partijen. Het is immers (de vergadering van eigenaars van) de VvE die de besluiten neemt. Op de (organen van de) VvE rust dan ook de taak de eigenaren, die niet bij de vergadering aanwezig waren, over genomen besluiten te informeren3.. Daarnaast is het bij uitstek de taak van (organen van) de VvE, en niet van een eigenaar die niet bij de vergadering aanwezig was, om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of een besluit van de VvE geldig is of niet4.. Het enige wat (een orgaan van) de VvE daarvoor hoeft te doen is een eigenaar — die niet op de vergadering aanwezig was — zo spoedig mogelijk te informeren over de genomen besluiten (door bijvoorbeeld de notulen toe te zenden), zodat die eigenaar hiervan in ieder geval ‘redelijkerwijs’ kennis heeft kunnen nemen en de termijn van artikel 5:130 lid 2 BW ten aanzien van die eigenaar is gaan lopen, Dit systeem is goed werkbaar en komt ook tegemoet aan het belang van eigenaars om zo spoedig mogelijk te weten of een genomen besluit geldig is of niet.
Het voorgaande is in lijn met hetgeen [verzoekster] reeds in eerste aanleg. en in hoger beroep5. heeft betoogd, waarnaar ter nadere toelichting wordt verwezen.
Conclusie
Dat het Uw Raad moge behagen om de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2018 te vernietigen, kosten rechtens.
Den Haag, 28 mei 2018
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑05‑2018
Tegen deze beschikking van 27 maart 2018 staat gedurende twee maanden cassatieberoep open (artikel 5:130 lid 3 BW jo. 426 lid 2 Rv). Aangezien de termijn eindigt op zondag 27 mei 2018, wordt de termijn overeenkomstig artikel 1 lid 1 Algemene termijnenwet verlengd tot en met maandag 28 mei 2018.
Kamerstukken I 1951–1952, nr. 9a, laatste twee pagina's, onder het kopje ‘artikel 638I’ en Asser-Beekhuis, tweede deel -zakenrecht (bijzonder deel eerste stuk), Zwolle 1963, blz. 113–114.
In de modelreglementen 2006 (artikel 46) en 2017 (artikel 50) is ook bepaald dat (het bestuur van) de VvE van het verhandelde ter zitting notulen bijhoudt en de (concept) notulen binnen twee weken na de vergadering aan iedere eigenaar toezendt.
Het is juist in het belang van de eigenaar om vernietiging van een besluit te kunnen vragen.
Opmerkingen ter zitting d.d. 6 juli 2016, blz. 1 en 2 en verzoekschrift d.d. 18 augustus 2016, blz. 1 t/m 5, onder 1.1 t/m 1.16.