Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2017, nr. BK 1031/15
ECLI:NL:GHARL:2017:216, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-01-2017
- Zaaknummer
BK 1031/15
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:216, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑01‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:35
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:2941, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2017/0258 met annotatie van
Douanerechtspraak 2017/208
NTFR 2017/412 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Uitspraak 19‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Geen recht op teruggaaf van accijns voor teruggevonden sigaretten die onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer: BK 1031/15
uitspraakdatum: 19 januari 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Groningen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2015, nummer LEE 14/2314, in het geding tussen:
[X] S.R.L. te [Z] , Roemenië (hierna: belanghebbende
en
de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft bij beslissing van 11 december 2013 het namens belanghebbende ingediende verzoek om teruggaaf van accijns op tabaksproducten afgewezen.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen die afwijzende beslissing gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij de Inspecteur is aangeduid als “verweerder” en belanghebbende als “eiseres”:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijst het verzoek om teruggaaf van accijns tot een bedrag van € 132.443,79 toe;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] , bijgestaan door [B] en [C] . Namens de Inspecteur is verschenen mr. [D] , bijgestaan door [E] .
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft op 6 december 2011 een partij van 10.400 x 1.000 sigaretten naar Nederland verzonden onder schorsing van accijns, onder een Elektronisch administratief document (e-AD) met nr. [00000] .
2.2.
Bij aankomst bij [F] B.V. te [G] op 13 december 2011 bleek de lading te bestaan uit 7.489,22 x 1.000 stuks.
2.3.
Bij brief van 5 maart 2012 heeft de Douane Groningen, Administratieve Unit Accijnzen een verzoek gedaan om verklaring voor het ontbreken van de accijnsgoederen.
2.4.
Belanghebbende heeft hierop geantwoord bij brief ingekomen op 13 april 2012. In deze brief heeft belanghebbende – samengevat – geconcludeerd dat sprake is geweest van diefstal van 2.910.780 sigaretten, waarvan 850.000 sigaretten op 16 december 2011 in beslag zijn genomen door de Franse douane.
2.5.
Bij brief van 26 juni 2012 is belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat zij voor 26 juli 2012 aangifte diende de doen van accijns ten bedrage van € 454.081,00.
2.6.
Belanghebbende heeft op 24 juli 2012 aangifte gedaan van 2.910 x 1.000 sigaretten, leidend tot een verschuldigd bedrag aan van € 454.081 aan accijns.
2.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Franse douane een deel van de vermiste sigaretten, te weten 849.000 sigaretten, op 5 september 2012 heeft vernietigd.
2.8.
Namens belanghebbende is vervolgens op 19 oktober 2012 teruggaaf van het bedrag van € 132.443,79 accijns verzocht (ter zake van 849.000 sigaretten), hetwelk de Inspecteur op 11 december 2013 heeft afgewezen.
3. Het geschil
3.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht het verzoek om teruggaaf van € 132.443,79 accijns heeft afgewezen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Tussen partijen staat vast dat zich met het onttrekken aan de accijnsschorsingsregeling het belastbaar feit “uitslag tot verbruik” heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns. Tussen partijen staat tevens vast dat deze onttrekking betrof 2.910 x 1.000 sigaretten, en dat belanghebbende voor dit belastbare feit terecht het bedrag van € 454.081,00 op aangifte heeft afgedragen. Het Hof ziet op basis van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting geen aanleiding hiervan af te wijken.
4.2.
De Richtlijn 118/2008/EG (hierna: de Accijnsrichtlijn) bepaalt in artikel 11 dat de accijns op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden, door de lidstaten te bepalen, kan worden terugbetaald.
4.3.
De Nederlandse Wet op de accijns voorziet in artikel 71 in die mogelijkheid. Artikel 71 van de Wet op de accijns bepaalt als volgt:
Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van accijns verleend voor accijnsgoederen die:
a. zijn verloren gegaan;
b. zijn vernietigd onder ambtelijk toezicht;
(…)
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
4.4.
In artikel 28, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit accijns is als volgt bepaald:
De teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn verloren gegaan wordt verleend indien de goederen tot een bedrijfsvoorraad behoren en de belanghebbende onverwijld nadat is geconstateerd dat de accijnsgoederen verloren zijn gegaan, daarvan melding doet bij de inspecteur.
4.5.
In artikel 29 van het Uitvoeringsbesluit accijns is als volgt bepaald:
Voor de toepassing van de teruggaaf voor onder ambtelijk toezicht vernietigde accijnsgoederen is artikel 28, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
4.6.
Noch in de Wet op de accijns noch in het Uitvoeringsbesluit accijns is een definitie gegeven van de term “bedrijfsvoorraad”.
4.7.
De Rechtbank heeft de term “bedrijfsvoorraad” – samengevat - uitgelegd als “economisch risico” en is vervolgens tot het oordeel gekomen dat de sigaretten, in ieder geval tot het moment waarop zij onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd, tot de economische bedrijfsvoorraad van belanghebbende zijn blijven behoren, reeds omdat bij belanghebbende het economische risico van die sigaretten berustte.
4.8.
Het Hof volgt de Rechtbank niet in dit oordeel.
4.9.
Vaststaat dat de sigaretten op het moment waarop de vernietiging onder ambtelijk toezicht (hierna: de vernietiging) plaatsvond niet tot de fysieke voorraad van belanghebbende behoorden. Weliswaar behoorden de vermiste sigaretten boekhoudkundig nog tot belanghebbendes bedrijfsvoorraad, maar dit is naar het oordeel van het Hof niet maatgevend voor de vraag of sigaretten tot de bedrijfsvoorraad behoorden. Het systeem van de Accijnswetgeving is immers gebaseerd op een fysieke traceerbaarheid van accijnsgoederen, hetgeen een fysieke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen impliceert. Indien en voor zover het (economische) risico dat belanghebbende liep ten aanzien van de sigaretten van belang zou zijn, zoals bijvoorbeeld het risico op verlies door diefstal, had dit risico zich ten tijde van het belastbare feit (het door diefstal onttrekken aan de accijnsschorsingsregeling) al voorgedaan, zodat ook niet kan worden gezegd dat belanghebbende ten tijde van de vernietiging nog het economische risico van de sigaretten droeg.
4.10.
Het oordeel dat de gestolen sigaretten ten tijde van de vernietiging niet meer tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorden, brengt met zich dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden ter verkrijging van teruggaaf als bedoeld in de Wet op de accijns en het Uitvoeringsbesluit accijns. Dit betekent dat het gelijk in zoverre reeds aan de Inspecteur is.
4.11.
Belanghebbende heeft verzocht om de zaak aan te houden en het Hof van Justitie te verzoeken om een uitleg te geven van het begrip “bedrijfsvoorraad”. Het Hof volgt belanghebbende niet in dit verzoek omdat het begrip “bedrijfsvoorraad” geen unierechtelijk begrip is maar een begrip uit een in de nationale wet gestelde voorwaarde. Het is daarmee een nationaal begrip, waarvan de uitleg niet aan het Hof van Justitie kan zijn. Daarbij verwijst het Hof naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Cilfit (Hof van Justitie 6 oktober 1982, C-283/81, ECLI:EU:C:1982:335) waarin is geoordeeld dat artikel 177 van Verdrag (thans artikel 267 VwEU) geen rechtsmiddel is ten behoeve van partijen in een bij de nationale rechter aanhangig geschil. Het enkele feit dat een partij stelt dat het geschil een vraag van uitlegging van het gemeenschapsrecht doet rijzen, is voor de betrokken rechter dus geen reden om aan te nemen dat er een “een vraag is opgeworpen” in de zin van dit artikel. Het staat aan de rechter zich in voorkomend geval ambtshalve tot het Hof van Justitie te wenden.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 19 januari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door mr. P. van der Wal.
(K. de Jong-Braaksma) | (P. van der Wal) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 januari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.