Rb. Noord-Nederland, 23-06-2015, nr. LEE 14/2314
ECLI:NL:RBNNE:2015:2941, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
23-06-2015
- Zaaknummer
LEE 14/2314
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:2941, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 23‑06‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:216, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2015/2279 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Uitspraak 23‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Recht op teruggaaf van accijns voor teruggevonden sigaretten die onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/2314
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 23 juni 2015 in de zaak tussen
[eiseres], te [vestigingsplaats] (Roemenië), eiseres
(gemachtigden: [gemachtigden]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Procesverloop
Verweerder heeft bij beslissing van 11 december 2013 eiseres’ verzoek om teruggaaf van accijns afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 maart 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde], bijgestaan door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam].
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres heeft op 6 december 2011 10.400.000 sigaretten vanuit haar belastingentrepot te [plaats] (Roemenië) onder schorsing van accijns uitgeslagen met als bestemming de accijnsgoederenplaats van [Y-N] B.V. ([Y-N]) te [Ned.]. De sigaretten werden in een verzegelde container per trein naar [plaats] in België vervoerd, van waar de container vervolgens met een vrachtwagen naar [Ned.] is vervoerd.
1.2.
Op 13 december 2011 werd op de accijnsgoederenplaats van [Y-N] te [Ned.] geconstateerd dat er zes pallets met sigaretten, zijnde 2.910.780 sigaretten, werden vermist. Tevens werd ontdekt dat er in het dak van de container een gat was geknipt of gezaagd.
1.3.
Op 16 december 2011 zijn tijdens een controle in de grensstreek Frankrijk-Zwitserland door de Franse Douane 850.000 sigaretten in beslag genomen. Na onderzoek door [Y-F] S.A.S. is vastgesteld dat hiervan 849.000 sigaretten afkomstig zijn uit de bij 1.1 bedoelde partij vervoerde sigaretten. Van 1.000 sigaretten kon de identiteit niet worden vastgesteld.
1.4.
Eiseres heeft op 23 juli 2012 op uitnodiging van verweerder tot een bedrag van€ 454.081 aangifte voldaan voor de door haar verschuldigde accijns ter zake van de bij 1.2 bedoelde vermiste sigaretten. Hierbij heeft eiseres de vermissing van de sigaretten aangemerkt als een onregelmatige onttrekking van goederen aan de accijnsschorsingsregeling en daarmee als uitslag tot verbruik.
1.5.
Op 5 september 2012 zijn de bij 1.3 bedoelde 849.000 in beslag genomen sigaretten onder toezicht van de Franse Douane vernietigd.
1.6.
Eiseres heeft ten aanzien van de bij 1.5 bedoelde vernietigde sigaretten op 17 oktober 2012 tot een bedrag van € 132.443,79 verzocht om teruggaaf van accijns. Verweerder heeft dit verzoek bij beslissing van 11 december 2013 afgewezen.
1.7.
Eiseres heeft de bij 1.1 vermelde partij uitgeslagen sigaretten geboekt als “voorraad in transit”. Ter zitting is namens eiseres toegelicht dat, indien er goederen verdwijnen, deze boekhoudkundig op deze voorraadrekening blijven staan. Er wordt dan op balansdatum een voorziening gevormd wegens mogelijk verlies. Indien komt vast te staan dat de vermiste goederen definitief worden vernietigd, wordt overgegaan tot afboeking van deze goederen van de rekening “voorraad in transit” ten laste van de gevormde voorziening en het eventuele surplus ten laste van het resultaat.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op teruggaaf van accijns voor de 849.000 teruggevonden sigaretten die in Frankrijk onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd.
3. Eiseres beantwoordt de bij 2 vermelde vraag bevestigend. Zij voert aan dat de accijns een verbruiksbelasting is en dat in het onderhavige geval de accijnsgoederen niet zijn verbruikt, maar zijn vernietigd. Volgens eiseres is aan de in artikel 11 van de Richtlijn 2008/118/EG (Accijnsrichtlijn) en artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de accijns (WA) in verbinding met de artikelen 28 en 29 van het Uitvoeringsbesluit accijns (UB) gestelde voorwaarden voor teruggaaf van accijns voldaan. De teruggevonden sigaretten, waarvan is komen vast te staan dat deze afkomstig zijn uit de bij 1.1 bedoelde partij vervoerde sigaretten, zijn volgens eiseres steeds tot haar bedrijfsvoorraad blijven behoren, nu deze sigaretten nog steeds te boek stonden als “voorraad in transit”. Er is volgens eiseres dus voldaan aan de voorwaarde van artikel 28 UB dat de sigaretten tot eiseres’ bedrijfsvoorraad behoorden. Eiseres wijst erop dat verweerder de Memorie van Toelichting op artikel 71, eerste lid, aanhef en de onderdelen a en b, van de WA onjuist heeft geïnterpreteerd. Anders dan verweerder meent, volgt uit deze Memorie van Toelichting dat “verlies, diefstal en dergelijke” op zichzelf niet kan leiden tot een recht op teruggaaf van accijns. In dit geval wordt echter verzocht om teruggaaf vanwege een feitelijke “vernietiging onder ambtelijk toezicht” van teruggevonden sigaretten. Eiseres wijst er verder op dat, anders dan verweerder meent, de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 april 2010, C-230/08 (het arrest Dansk) niet ziet op de onderhavige situatie. Anders dan in dat arrest, is in deze zaak geen sprake van (onregelmatige) invoer, maar van uitslag tot verbruik. Bovendien gaat het hier niet om de vraag of sprake is van een belastbaar feit, maar om de vraag of eiseres recht heeft op teruggaaf van accijns. Nu er geen sprake is van invoer, moet het recht op teruggaaf louter worden bepaald op basis van artikel 11 van de Accijnsrichtlijn en artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA.
4. Verweerders antwoord op de bij 2 vermelde vraag luidt ontkennend. De in artikel 11 van de Accijnsrichtlijn en artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA in verbinding met de artikelen 28 en 29 van het UB voorziene teruggaaf van accijns is volgens verweerder in dit geval niet van toepassing. Volgens de Memorie van Toelichting op artikel 71, eerste lid, aanhef en de onderdelen a en b, van de WA is deze teruggaaf van toepassing op gevallen waarin bijvoorbeeld een fabrikant wegens bederf goederen heeft teruggenomen. Deze teruggaaf geldt volgens de Memorie van Toelichting niet voor verlies, diefstal en dergelijke. Nu in het onderhavige geval de verschuldigdheid is ontstaan door diefstal, voorziet de WA dus niet in een mogelijkheid voor teruggaaf van accijns. Volgens verweerder wordt ook geen teruggaaf van accijns verleend indien in een eerder stadium accijns is geheven vanwege een onregelmatige onttrekking aan een accijnsschorsingsregeling en de goederen later worden teruggevonden, in beslag worden genomen en vervolgens worden vernietigd. Er wordt volgens verweerder dus nimmer teruggaaf van accijns verleend indien in een eerder stadium accijns is geheven vanwege onregelmatige onttrekking aan de accijnsschorsingsregeling. Door de onttrekking zijn de accijnsgoederen namelijk in het economische circuit terechtgekomen en concurreren zij met goederen waarvoor de rechten op regelmatige wijze zijn voldaan. Verweerder trekt hierbij een parallel met de uitslag tot verbruik die ontstaat door invoer, waaronder onttrekking aan een douaneschorsingsregeling. In die situatie kan volgens verweerder, indien de goederen eenmaal in het economische circuit zijn terechtgekomen of het risico daartoe bestaat, de douaneschuld niet meer tenietgaan in andere situaties dan voorzien in artikel 233 van het Communautair Douanewetboek (CDW). Er bestaat geen mogelijkheid van kwijtschelding of terugbetaling van douanerechten in geval aan het douanetoezicht onttrokken goederen naderhand worden aangetroffen, in beslag worden genomen en worden verbeurd verklaard of vernietigd. Het zou volgens verweerder niet logisch zijn dat deze mogelijkheid wel zou bestaan in geval de uitslag tot verbruik zou bestaan uit het op onregelmatige wijze onttrekken van die goederen aan een accijnsschorsingsregeling. Daarom moet volgens verweerder worden aangeknoopt bij de bepalingen omtrent het tenietgaan van goederen bij onregelmatige invoer. Verweerder ziet steun voor deze opvatting in het arrest Dansk. Verweerder stelt verder dat de sigaretten na de diefstal niet meer tot eiseres’ bedrijfsvoorraad behoorden. Dit is niet anders nu de sigaretten in een andere lidstaat in beslag zijn genomen en onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd. Volgens verweerder dient inbeslagneming te worden begrepen als een fysieke ingreep ter overneming van feitelijke macht door de bevoegde autoriteiten, waardoor de goederen in bewaring worden genomen en fysiek niet meer in het economische circuit van de lidstaten kunnen komen.
5. In artikel 11 van de Accijnsrichtlijn is het volgende bepaald:
“De accijns op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen kan in de in artikel 33, lid 6, artikel 36, lid 5, en artikel 38, lid 3, bedoelde gevallen, in de gevallen als bepaald in de in artikel 1 genoemde richtlijnen, alsmede op verzoek van een betrokken persoon worden teruggegeven of kwijtgescholden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, in de situaties en onder de voorwaarden die elke lidstaat bepaalt om elke vorm van fraude en misbruik te voorkomen. Deze teruggaaf of kwijtschelding geeft geen aanleiding tot andere vrijstellingen dan die waarin wordt voorzien bij artikel 12 en bij de in artikel 1 genoemde richtlijnen.”.
6. Artikel 11 van de Accijnsrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 71 van de WA. In het eerste lid, aanhef en de onderdelen a en b van laatstgenoemd artikel is bepaald:
“Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van accijns verleend voor accijnsgoederen die:
a. zijn verloren gegaan;
b. zijn vernietigd onder ambtelijk toezicht;”.
7. De bij 6 bedoelde voorwaarden en beperkingen zijn, voor zover hier van belang, opgenomen in de artikel 28 en 29 van het UB. In artikel 29 is bepaald:
“Voor de toepassing van de teruggaaf voor onder ambtelijk toezicht vernietigde accijnsgoederen is artikel 28, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.”
En in artikel 28, eerste en tweede lid, is neergelegd:
“1. Teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn verloren gegaan wordt verleend indien de goederen tot een bedrijfsvoorraad behoren en de belanghebbende onverwijld nadat is geconstateerd dat de accijnsgoederen zijn verloren gegaan, daarvan melding doet bij de inspecteur.
2. De soort, de hoeveelheid en de voor de berekening van de teruggaaf van belang zijnde samenstelling van de accijnsgoederen die zijn verloren gegaan, alsmede het tijdstip waarop en de oorzaak waardoor de accijnsgoederen verloren zijn gegaan, dienen door de belanghebbende te worden aangetoond.”.
8. In de Memorie van Toelichting op artikel 71, eerste lid, aanhef en de onderdelen a en b, (MvT) in het volgende opgenomen:
“Accijnsgoederen waarvan de accijns reeds is geheven kunnen verloren gaan — zo kan bij voorbeeld een vrachtauto tijdens het transport van alcoholhoudende dranken omslaan waardoor de lading dranken geheel of gedeeltelijk teloorgaat — of onder ambtelijk toezicht worden vernietigd (bij voorbeeld door de fabrikant teruggenomen goederen wegens bederf). Voor dit soort gevallen — niet dus voor verlies, diefstal en dergelijke — voorzien de onderdelen a en b in een teruggaaf van accijns indien wordt voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen.” (MvT, Kamerstukken II 1989/90, 21 368, nr. 3, p. 62).
9. Uit de vaststaande feiten leidt de rechtbank het volgende af. Ter zake van de 2.910.780 vermiste sigaretten is accijns geheven wegens onregelmatige onttrekking van deze sigaretten aan de accijnsschorsingsregeling. Van deze vermiste sigaretten zijn 849.000 stuks teruggevonden en deze teruggevonden sigaretten zijn door vernietiging onder ambtelijk toezicht verloren gegaan. De vermiste sigaretten zijn boekhoudkundig op eiseres’ rekening “voorraad in transit” blijven staan en eiseres is pas overgegaan tot afboeking van de teruggevonden sigaretten van deze rekening op het moment waarop is komen vast te staan dat deze sigaretten onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd. Gelet op deze vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, overweegt de rechtbank dat de gestolen sigaretten, in ieder geval tot het moment waarop zij onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd, tot de economische bedrijfsvoorraad van eiseres zijn blijven behoren. Op eiseres bleef immers het economische risico rusten. De feitelijke verblijfplaats van de sigaretten, een depot van de Franse Douane, doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de teruggevonden sigaretten tot het moment waarop zij onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd, steeds tot eiseres’ bedrijfsvoorraad in de zin van artikel 28, eerste lid, van het op artikel 71 van de WA berustende UB zijn blijven behoren. De rechtbank verwerpt dus verweerders stelling dat de sigaretten reeds na de vermissing (diefstal) uit eiseres’ bedrijfsvoorraad zijn verdwenen.
10. Nu de sigaretten ook na de vermissing, in ieder geval tot het moment waarop zij onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd, nog tot eiseres’ bedrijfsvoorraad zijn blijven behoren, volgt de rechtbank eiseres’ standpunt dat deze sigaretten pas door de vernietiging onder ambtelijk toezicht voor haar verloren zijn gegaan. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA. Nu partijen ter zitting eenparig hebben verklaard dat eiseres overigens aan alle in de op artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA berustende artikelen 28 en 29 van het UB gestelde voorwaarden heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat eiseres op grond van deze artikelen uit de WA en het UB recht heeft op teruggaaf van accijns ter zake van de onder ambtelijk toezicht vernietigde sigaretten.
11. Verweerders stelling dat nimmer teruggaaf van accijns wordt verleend indien in een eerder stadium accijns is geheven vanwege onregelmatige onttrekking aan de accijnsschorsingsregeling, heeft de rechtbank bij haar bij 10 gegeven oordeel verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt noch uit de tekst van artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA, noch uit de MvT dat ingeval van onregelmatige onttrekking aan de accijnsschorsingsregeling nimmer recht bestaat op teruggaaf van accijns. Voor zover verweerder aan de MvT een andersluidende conclusie heeft ontleend, berust deze conclusie naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van de MvT. Anders dan verweerder meent, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen enkele aanleiding om voor de beantwoording van de vraag of eiseres recht heeft op teruggaaf van accijns een parallel te trekken met de uitslag tot verbruik die ontstaat door invoer, waaronder onttrekking aan een douaneschorsingsregeling. In dit geval bestaat er, anders dan in het arrest Dansk, immers geen leemte in de wettelijke bepalingen, nu eiseres reeds op grond van artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA in verbinding met de artikelen 28 en 29 van het UB recht heeft op teruggaaf van accijns (zie bij 10). Bovendien kunnen deze bepalingen uit de WA niet opzij worden gezet door de bepalingen uit het CDW, ook al leidt de toepassing van deze bepalingen uit de WA volgens verweerder tot een onlogische uitkomst. De rechtbank wijst verweerder er verder op dat het arrest Dansk in deze zaak niet van belang is, omdat in dat arrest alleen de vraag is beoordeeld of zich in een situatie van onregelmatige invoer een belastbaar feit voor de accijns heeft voorgedaan. In deze zaak is tussen partijen echter niet in geschil dat de onregelmatige onttrekking van de sigaretten aan de accijnsschorsingsregeling moet worden aangemerkt als een belastbaar feit. Het gaat in deze zaak namelijk om de vraag of eiseres recht heeft op teruggaaf van de wegens deze onregelmatige onttrekking geheven accijns, nadat is komen vast te staan dat de desbetreffende sigaretten naderhand onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd. Een dergelijke vraag is in het arrest Dansk niet aan de orde gekomen.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres recht heeft op teruggaaf van accijns voor de 849.000 teruggevonden sigaretten die in Frankrijk onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd. Eiseres’ beroepsgrond treft dus doel.
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank wijst het verzoek om teruggaaf van accijns tot een bedrag van € 132.443,79 toe.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Verweerder kan niet worden veroordeeld in de door eiseres in de bezwaarfase gemaakte kosten, omdat eiseres in die fase niet heeft verzocht om vergoeding van deze kosten.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
wijst het verzoek om teruggaaf van accijns tot een bedrag van € 132.443,79 toe;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. M. van den Bosch en mr. G.B.A. Brummer, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.
w.g. griffier
w.g. voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn 17