Onder de beschikking staat dat de beslissing in het openbaar is uitgesproken op 18 februari 2021. Op het voorblad van de beschikking staat als uitspraakdatum echter 3 maart 2021 vermeld. Ook in de volmacht om cassatie in te stellen, in de akte cassatie, in het proces-verbaal van de zitting en in de schriftuur staat steeds 3 maart 2021 vermeld als de datum van de beschikking.
HR, 01-11-2022, nr. 21/00824
ECLI:NL:HR:2022:1574
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-11-2022
- Zaaknummer
21/00824
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1574, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:814
ECLI:NL:PHR:2022:814, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1574
- Vindplaatsen
JM 2023/8 met annotatie van Pieters, S.
JM 2023/7 met annotatie van Pieters, S.
Uitspraak 01‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op hond (Anatolische herder) onder klager t.z.v. verdenking van dierenmishandeling. Wijze waarop p-v van behandeling in raadkamer is opgemaakt, art. 25 Sv. Is art. 25 Sv geschonden, nu in p-v van behandeling in raadkamer voor inhoud van verklaringen van klager, raadsvrouw en OvJ is verwezen naar beschikking Rb? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00824 B
Datum 1 november 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 3 maart 2021, nummer RK 21-001368, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2022.
Conclusie 13‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag art 552a Sv. Geklaagd wordt over wijze van opmaken pv raadkamerzitting a.b.i. art. 25 Sv. In het pv wordt v.w.b. de afgelegde verklaringen verwezen naar de beschikking. Deze praktische werkwijze is volgens de AG niet in strijd met de wet. Het pv bevat immers alle relevante informatie om als kenbron van het verhandelde ter zitting te kunnen fungeren. Bovendien blijkt niet welk belang van verzoeker i.c. zou zijn geschaad. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00824 B
Zitting 13 september 2022
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de klager.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, heeft bij beschikking van 3 maart 2021 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de onder hem in beslag genomen hond, ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. H.M.W. Daamen, advocaat te Den Haag, heeft één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd over de wijze waarop het proces-verbaal van de raadkamerzitting is opgemaakt.
2. De procedure
2.1.
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2.
De onderhavige zaak is aan het rollen gekomen door een melding op Burgernet. Gemeld is dat de klager zijn hond heeft geslagen (met een riem) en geschopt. Via Facebook-berichten is de vermoedelijke verblijfplaats van de klager achterhaald, waarna de politie een onderzoek heeft ingesteld en de verdenking is ontstaan dat de klager zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn hond genaamd hond [naam] , een anatolische Herdershond (kruising Kangal, Akbasch). Op 1 februari 2021 is deze hond onder de klager in beslag genomen op grond van art. 94 Sv.
2.3.
Namens de klager is op 3 februari 2021 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag met last tot teruggave van de hond aan de klager. Het klaagschrift is op 17 februari 2021 in openbare raadkamer (enkelvoudig) behandeld. De raadkamer van de rechtbank heeft op 3 maart 2021 op het klaagschrift beslist.1.
2.4.
Op 14 juni 2021 is de klager door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem wegens een overtreding van art. 2.1 lid 1 van de Wet Dieren veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis waarvan 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is bepaald dat de in beslag genomen hond moet worden teruggegeven aan de klager. De klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.2.
3. De beschikking
3.1.
De bestreden beschikking houdt – voor zover van belang – het volgende in:3.
“2. Beoordeling Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.Op 1 februari 2021 is onder klager voornoemde hond inbeslaggenomen na een melding dat is gezien dat klager zijn hond zou hebben geslagen (met de riem) en geschopt. De hond was doodsbang en ging roerloos naast klager liggen. Melder weet door berichten via Facebook vermoedelijk waar klager verblijft. Verbalisanten gaan naar het vermoedelijke adres en spreken met klager. Hierbij viel het de verbalisanten die de hond in beslag namen op, dat het dier zeer onderdanig was naar klager en dat klager het dier corrigeerde door hem naar beneden te duwen. Klager heeft in raadkamer verklaard dat de hond van hem is. De getuigen spreken de waarheid niet en roddelen over hem. Klager heeft sinds hij daar woont met zijn vrouw meermalen gehoord dat zij niet welkom zijn in [plaats] . Klager heeft ooit een cursus hondentrainer gedaan, maar heeft deze cursus niet afgemaakt. Klager heeft op het moment dat de verbalisanten bij hem waren na de melding, tegen de hond gezegd ‘niet doen’ en de hond gecorrigeerd, omdat de hond in de arm van de verbalisanten wilde bijten. Klager ontkent de kop van de hond naar beneden te hebben gedrukt. Klager verklaart dat iedere dag dat de hond bij hem weg is, de hond schade lijdt en klager opnieuw moet beginnen met trainen als hij de hond weer terug heeft. De vroegere eigenaar van de hond heeft hem gebruikt als vechthond, daarom heeft de hond littekens en was hij bang. De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager hondentrainer is en de beschuldigingen absoluut niet kloppen. Klager heeft zijn hond niet geslagen of geschopt. Klager is een aparte verschijning in [plaats] en er wordt een hetze tegen hem gevoerd. Het is helemaal ‘los gegaan’ op facebook. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een bewijsbare zaak. Er is geen bewijs in het dossier aanwezig dat klager zijn hond heeft geslagen en de getuigenverklaringen die er liggen, zijn mogelijk op elkaar afgestemd. Het is ook opvallend dat in de facebookberichten ook staat dat het iemand anders moet zijn geweest. Ook op de foto’s in het dossier is niet duidelijk te zien wie de persoon is en dat er sprake van mishandeling van de hond is. Uit het rapport van de dierenarts blijkt ook dat er geen sporen van mishandeling zijn. Het is voor het welzijn van de hond niet aan te raden om de hond in beslag te houden tot aan een behandeling ter zitting. De officier van justitie heeft ter zitting per email haar schriftelijk standpunt aan de rechtbank en de raadsvrouw doen toekomen. Aanvullend heeft de officier van justitie verklaard dat zij in aanloop naar de zitting ook nog contact heeft opgenomen met het asiel waar klager de hond vandaan heeft. De beheerder van het asiel vertelde dat destijds de achtergrond van de hond onbekend was. De hond had een open houding en was sociaal naar mensen, minder naar dieren. Er waren bij de hond geen specifieke of angstige gedragingen waargenomen. Na het zien van foto’s van de hond verklaarde de beheerder van het asiel dat de hond was afgevallen en een trieste blik had, dit was niet zo ten tijde van zijn verblijf in het asiel. Het standpunt van de officier van justitie komt er – kort samengevat – op neer dat zij zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen hond. Het belang van strafvordering verzet zich daartegen, nu het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de hond zal worden verbeurd verklaard. Voorts merkt de officier van justitie op dat de raadsvrouw in haar pleidooi heeft gezegd dat de getuigen mogelijk hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Dit is een flinke stellingname en het is aan de raadsvrouw enig aannemelijkheid hiervoor aan te voeren.
De rechtbank overweegt het volgende. In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klager redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor – in dit geval – artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat het voortduren van het beslag nodig maakt. De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal bevelen. Uit de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt dat onafhankelijke getuigen hebben verklaard dat: - (Getuige [getuige 1] ) een man met een lange zwarte jas, mogelijk zwarte hoodie en een zwarte mondkap op, sloeg de [aanvulling AG: hond]. Dit deed de man met een soort zweepje, kan ook een stuk riem zijn. Hond werd op rug/kop geslagen. Man sloeg met rechterhand. De hond lag op de grond, onderging de klappen en deed niets. Man reageerde in het Engels naar getuige en stak middelvinger op; - (Getuige [getuige 2] ) man had een lange wijde zwarte jas, en een capuchon op. Hij ging verbaal agressief tegen de hond tekeer, (getuige omschrijft de hond beige met bruine vlekken) Getuige zag de man de lijn waaraan de hond vastzat strak aandraaien, lijn betrof een zogenaamde slipketting. Hond reageerde door hard te piepen. Getuige sprak de man aan, man reageerde in het Engels dat hij de hond wel op getuige zou afsturen; - (Getuige [getuige 3] ) de man had een lange jas tot op grond. Getuige kende de man niet. De man droeg handschoenen en een muts of hoed. De man had ook een capuchon op. De hond was een wit met bruin gevlekte hond. De hond was meer wit, met bruine/beige vlekken. De man sprak Engels tegen de hond. De man sloeg de hond met de riem, de hond lag inmiddels al op de grond, maar de man bleef slaan. De hond piepte en jankte. Even later kwam hij de man weer tegen en de man begon de hond wederom te slaan. De hond ging snel op de grond liggen, de man bleef slaan.
Daarnaast hebben verbalisanten, die naar aanleiding van de melding op 18 januari 2021 naar het adres van klager zijn gegaan, gehoord dat klager verklaarde dat hij de hond zojuist had uitgelaten. Klager vertelde de hond vanuit waakzaamheid zonder waarschuwen agressief kan reageren. De hond had tijdens het uitlaten waaks gereageerd op een andere hond. Klager heeft de hond met zijn kop even op de grond geduwd.Ten slotte blijkt uit de dierenartsverklaring, d.d. 3 februari 2021, dat de conditie van [naam] aan de schrale kant is zonder dat wat de conditie betreft sprake is van onthouding van zorg. Zijn gedrag is wat angstig.Hiertegenover staan diverse verklaringen die de raadsvrouw van klager in het geding heeft gebracht. Het zijn steunbetuigingen voor klager, waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat deze personen klager kennen en dat hij nooit zoiets zou doen, waarvan hij nu wordt beschuldigd. Geen van die verklaringen gaan echter over de incidenten die door de getuigen zijn beschreven, zodat ze daaraan niet kunnen afdoen.Gezien het bovenstaande en het verhandelde in raadkamer is het – in dit stadium – naar het oordeel van de rechtbank niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen hond zal verbeurd verklaren.De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.”
4. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer
4.1.
In het van de raadkamerzitting van 17 februari 2021 opgemaakte proces-verbaal is te lezen:
“Klager wordt in de gelegenheid gesteld te reageren en voert - kort samengevat - het woord zoals weergegeven in de beschikking, d.d. 3 maart 2021. De raadsvrouw wordt in de gelegenheid gesteld te reageren en stelt zich - kort samengevat - op het standpunt zoals weergegeven in de beschikking, d.d. 3 maart 2021. De officier van justitie wordt in de gelegenheid gesteld te reageren en stelt zich - kort samengevat - op het standpunt zoals weergegeven in de beschikking, d.d. 3 maart 2021.”
5. Het middel
5.1.
In het middel wordt geklaagd dat “(h)et recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften”, meer in het bijzonder art. 25 Sv “doordat in het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2021 voor wat betreft de afgelegde verklaringen is verwezen naar de beschikking.”
5.2.
Art. 25 Sv luidt als volgt:
“1. Van het onderzoek der raadkamer wordt door den griffier een proces-verbaal opgemaakt, behelzende den zakelijken inhoud van de afgelegde verklaringen en van hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen.2. Indien een verdachte, getuige of deskundige of de raadsman of de advocaat verlangt dat eenige opgave in de eigen woorden zal worden opgenomen, geschiedt dat, voor zoover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, zoveel mogelijk.3. Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der andere leden van de raadkamer en den griffier vastgesteld en zoo spoedig mogelijk na den afloop van het onderzoek onderteekend. Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.4. Het wordt met de beschikking en de verdere tijdens het onderzoek in de raadkamer in het geding gebrachte stukken bij de processtukken gevoegd.”
5.3.
Art. 25 Sv bevat voorschriften voor de wijze waarop het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer moet worden opgemaakt. Deze bepaling is het equivalent van de in art. 326 Sv en art. 327 Sv opgenomen verbaliseringsvoorschriften die gelden voor de reguliere strafzitting. Inhoudelijk is er grote gelijkenis tussen beide ‘regelingen’. Art. 326 Sv is wat uitgebreider en specifieker, in het bijzonder ten aanzien van het aantekening maken van de ter terechtzitting in acht genomen vormen. Dat is ook logisch omdat voor een reguliere strafzitting meer vormvoorschriften gelden dan voor een raadkamerbehandeling.
5.4.
Volgens art. 25 lid 1 Sv bevat het proces-verbaal van de raadkamerzitting de zakelijke inhoud van de bij de behandeling afgelegde verklaringen en een weergave van ‘hetgeen er verder bij dat onderzoek is voorgevallen’. In art. 25 lid 2 Sv is bepaald dat onder meer verdachte (klager) en zijn advocaat kunnen verlangen dat de verklaringen zoveel mogelijk in eigen woorden wordt vastgelegd. Een dergelijk verzoek is in deze zaak kennelijk niet gedaan.
5.5.
Niet naleving van het wettelijke voorschrift van art. 25 Sv is formeel niet met nietigheid bedreigd, maar als in cassatie in het geheel geen proces-verbaal van de raadkamerzitting beschikbaar is, leidt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad tot nietigheid van het onderzoek in raadkamer en tot nietigheid van de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking.4.Die benadering moet worden begrepen tegen de achtergrond dat het proces-verbaal in beginsel de enige kenbron is van hetgeen op de zitting heeft plaatsgevonden, meer in het bijzonder ten aanzien van de verklaringen die door de verdachte (klager), de advocaat, de deskundige en de getuige ter zitting zijn afgelegd alsmede ten aanzien van de aldaar gevoerde verweren. Het proces-verbaal stelt de Hoge Raad bovendien in staat om in cassatie te controleren of voorgeschreven vormen in acht zijn genomen.5.
5.6.
In de toelichting op het middel wordt uitgaande van ‘de controlefunctie’ van het zittingsproces-verbaal de stelling ingenomen dat van die functie niets terecht komt doordat de rechtbank in de onderhavige zaak, beschikking en proces-verbaal in elkaar heeft gevlochten. In feite zou er daardoor geen verschil zijn met de situatie waarin er helemaal geen proces-verbaal van de zitting is.
5.7.
Die vlieger gaat wat mij betreft niet op. In de onderhavige zaak is wel degelijk een zittingsproces-verbaal opgemaakt. In dat proces-verbaal is specifieke (en relevante) informatie opgenomen over de zittingsdatum, de openbaarheid van de zitting, de op de zitting aanwezige personen, de aan klager geboden gelegenheid om als laatste te spreken en de datum waarop (uiterlijk) uitspraak zal worden gedaan. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat er stukken zijn gewisseld en welke partijen zijn gehoord.
5.8.
Daarmee is niet gezegd dat het opgemaakte proces-verbaal geen bijzonder proces-verbaal is. Dat is het wel, doordat het voor wat betreft hetgeen partijen ter zitting hebben betoogd, verwijst naar de beschikking. Dat in een zittingsproces-verbaal met betrekking tot hetgeen op zitting is gezegd wordt verwezen naar de inhoud van een ander stuk (bijvoorbeeld: “de getuige verklaart overeenkomstig zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring”) is niet bijzonder,6.wel bijzonder is, dat het hier gaat om een verwijzing naar een stuk dat ten tijde van de zitting nog niet bestond.
5.9.
Is dat onoverkomelijk? Nee, over de inhoud van hetgeen ter zitting is verklaard kan geen misverstand bestaan. Wanneer de tekstblokken uit de beschikking expliciet in het proces-verbaal zouden zijn geplakt, had er geen haan naar gekraaid (hoogstens zou zijn opgevallen dat de verklaringen in de derde persoon zijn opgenomen).
5.10.
Materieel zie ik geen bezwaren tegen deze praktische werkwijze, zolang de overige informatie zoals hiervoor onder randnr. 5.7. vermeld er maar ook in staat. Ik zie niet in waarom de – overbelaste – rechtspraak niet op deze wijze zou mogen opereren.7.
5.11.
Tot slot merk ik op dat in het middel niet is aangevoerd welk belang van verzoeker in concreto zou kunnen zijn geschaad door de in casu gevolgde werkwijze. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld dat het hof niet of onvoldoende heeft gerespondeerd op enig door de raadsman gevoerd verweer.8.
5.12.
Het middel faalt.
6. De conclusie
6.1.
Het middel faalt en kan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
6.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2022
De strafgriffie van de Hoge Raad heeft op 3 juni 2022 bij de rechtbank nagevraagd of er al een behandeling van de zaak in hoger beroep is gepland. De rechtbank heeft daarop laten weten dat de zaak door het hof nog niet op zitting is gepland. Op de hond rust nog steeds beslag.
Met overneming van vetgedrukte en onderstreepte tekst.
HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1343 en HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:73. Zie hierover ook Melai en Groenhuijsen e.a., art. 25 Sv, aant. 6.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 244.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 247.
Ik merk nog op dat in de onderhavige zaak de beschikking door griffier én rechter is ondertekend, terwijl het proces-verbaal alleen door de rechter is ondertekend omdat de griffier buiten staat was. De wet staat dat toe. Het is in de onderhavige zaak ook niet bezwaarlijk omdat uit de door de rechter én de griffier ondertekende beschikking blijkt dat er eenstemmigheid is over hetgeen op zitting is gezegd.
Vgl. HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7077, NJ 2010/404 m.nt. P.A.M. Mevis.