Ik merk hier op dat de aan de kennisgeving van inbeslagneming gehechte lijst met inbeslaggenomen goederen achter nummer 23 vermeldt: “Geld 4700,- euro. Aangetroffen bij fouillering Verdachte: [klaagster]”. Achter nummer 21 staat: “Mercedes R 500, [001]”. In het klaagschrift van klaagster wordt gerefereerd aan het onder [klaagster] op 18 maart 2009 in beslag genomen geldbedrag van € 4.000 in contanten. Ik ga ervan uit dat hiermee wordt gedoeld op het blijkens de kennisgeving van inbeslagneming bij de fouillering van [klaagster] op 18 maart 2009 aangetroffen geldbedrag.
HR, 26-05-2015, nr. 11/01347
ECLI:NL:HR:2015:1343
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-05-2015
- Zaaknummer
11/01347
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1343, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑05‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:675, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:675, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1343, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0246
Uitspraak 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag. Art. 25.1 Sv. Verzuimd is een p-v van het onderzoek door de raadkamer op te maken. Dit verzuim heeft betrekking op een zo wezenlijke vorm van de raadkamerprocedure dat het nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking meebrengt.
Partij(en)
26 mei 2015
Strafkamer
nr. S 11/01347 B
ABO/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 maart 2011, nummer 20/001222-10, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde deze op het bestaande klaagschrift opnieuw te behandelen en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het onderzoek door de raadkamer en de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking nietig zijn, aangezien geen proces-verbaal van dat onderzoek is opgemaakt.
2.2.
Volgens art. 25, eerste lid, Sv moet van het onderzoek door de raadkamer door de griffier een proces-verbaal worden opgemaakt met daarin de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen. Deze bepaling bevat tevens voorschriften over de inrichting, vaststelling en ondertekening van dat proces-verbaal en de voeging ervan bij de processtukken.
2.3.
Het in het middel bedoelde proces-verbaal ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Naar aanleiding van een door de raadsman op de voet van art. IV lid 3 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad gedaan verzoek is bij het Hof nadere informatie ingewonnen. Op grond van die informatie moet worden aangenomen dat is verzuimd een proces-verbaal op te maken. Dit verzuim heeft betrekking op een zo wezenlijke vorm van de raadkamerprocedure dat het nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking meebrengt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2015.
Conclusie 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag. Art. 25.1 Sv. Verzuimd is een p-v van het onderzoek door de raadkamer op te maken. Dit verzuim heeft betrekking op een zo wezenlijke vorm van de raadkamerprocedure dat het nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking meebrengt.
Nr. 11/01347 B Zitting: 21 april 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klaagster] |
1. Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 3 maart 2011 het beklag van klaagster ex art. 552a Sv, strekkende tot teruggave van een in beslag genomen Mercedes Benz, model R500, met Duits kenteken [001], en een geldbedrag van € 4.000,-,ongegrond verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens klaagster cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klaagster heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Opmerking met het oog op de ontvankelijkheidsvraag
4.1
In deze beklagzaak is op 16 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld. Omdat gelet op het tijdsverloop sindsdien de vraag kan rijzen of klaagster nog belang heeft bij het ingestelde beroep, het volgende. De auto en het geldbedrag waarvan klaagster de teruggave heeft gevorderd, zijn op 18 maart 2009 in beslag genomen. Dat blijkt uit “de kennisgeving van inbeslagneming conservatoir beslag”, die tot de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken behoort. Uit die kennisgeving van inbeslagneming blijkt voorts dat de auto en het geldbedrag1.onder de dochter van klaagster, [klaagster], in beslag zijn genomen. Verder vermeldt het proces-verbaal van kennisgeving in beslagneming dat dit proces-verbaal tegen twee verdachten is opgemaakt: [klaagster] en [betrokkene 1]. Laatstgenoemde is de schoonzoon van klaagster. De strafzaken tegen [klaagster] en [betrokkene 1] zijn thans eveneens aanhangig in cassatie, zodat de Hoge Raad van de daarop betrekking hebbende gedingstukken kan kennisnemen. De genoemde verdachten zijn op 8 mei 2013 in hoger beroep door het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch tot gevangenisstraffen veroordeeld. Op 17 maart jl. heeft mijn ambtgenote T.N.B.M. Spronken in beide strafzaken geconcludeerd en de Hoge Raad zal naar verwachting op 19 mei 2015 uitspraak doen in deze zaken. In het dossier van de strafzaak tegen [betrokkene 1] bevindt zich een proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank Breda van 18 februari 2010 waaruit blijkt dat de Officier van Justitie aldaar kenbaar maakte dat zij voornemens is een ontnemingsvordering aanhangig te maken. Er kan derhalve worden aangenomen dat het gelegde conservatoire beslag nog steeds voortduurt met het oog op de betalingsverplichting die uit die aangekondigde vordering kan voortvloeien. Reden om aan te nemen dat het belang aan het onderhavige cassatieberoep is komen te ontvallen, is er in elk geval niet.
4.2.
Tegen deze achtergrond kan worden geconcludeerd dat klaagster ontvankelijk is in haar cassatieberoep.
5. Het middel
5.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting heeft opgemaakt, hetgeen – aldus het middel - tot nietigheid van het onderzoek en de daarop gebaseerde beschikking leidt.
5.2.
De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
“Het onderzoek van de zaak
Het beklag is op 17 februari 2011 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen door de klaagster en haar raadsvrouwe mr. S. Boersma naar voren is gebracht.
De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot ongegrondverklaring van het beklag.”
5.3.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich geen proces-verbaal van een behandeling van het klaagschrift van klaagster door de raadkamer op 17 februari 2011. Wél bevindt zich bij de stukken een proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 17 februari 2011 waarop de strafzaak tegen de dochter van klaagster, [betrokkene 2], is behandeld.
5.4.
Op of omstreeks 20 juli 2014 zijn de processtukken – inclusief het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2011 in de strafzaak tegen [betrokkene 2] – aan de raadsman van klaagster toegezonden. Bij faxbericht van 7 augustus 2014 heeft de raadsman van klaagster conform art. IV, lid 3, van het Procesreglement van de strafkamer van de Hoge Raad om toezending van “het proces-verbaal van de zitting d.d. 17 februari 2011” verzocht. In reactie op dit verzoek is nogmaals het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2011 in de strafzaak tegen [betrokkene 2] aan de raadsman van klaagster toegezonden, omdat dit het enige proces-verbaal is van die datum waarover de Hoge Raad beschikt. Omdat in de desbetreffende brief van de raadsman van “zitting” wordt gesproken en mogelijk op grond daarvan navraag bij het Hof naar het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 17 februari 2011 achterwege is gebleven, heb ik telefonisch inlichtingen in doen winnen bij het Hof. Daaruit is gebleken dat het bedoelde proces-verbaal daar niet beschikbaar is, ook niet in digitale vorm.
5.5.
Ingevolge art. 552aSv, zesde lid, Sv dient het klaagschrift in het openbaar te worden behandeld. In art. 25, eerste lid, Sv is bepaald dat van het onderzoek van de raadkamer door de griffier een proces-verbaal moet worden opgemaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en voorts hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen, terwijl dit artikel tevens voorschriften bevat ten aanzien van de wijze waarop het proces-verbaal dient te worden ingericht, vastgesteld en ondertekend en bepaalt dat het proces-verbaal bij de processtukken wordt gevoegd.
5.6.
Nu het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van 17 februari 2011, dat heeft geleid tot de bestreden beschikking niet bij de processtukken is aangetroffen, moet het er voor worden gehouden dat is verzuimd dit proces-verbaal op te maken. Dit verzuim leidt inderdaad tot nietigheid van de bestreden beschikking.2.
5.7.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw te behandelen en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑04‑2015
Zie HR 27 november 2012, ECLI:NL:2012:BX5512, rov. 3 (ambtshalve beschouwing); HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1663 en HR 16 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1202.