Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.1.4
8.2.1.4 Cumulatief beslag
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398103:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In het omgekeerde geval - het alimentatiebeslag wordt gelegd nádat reeds wegens vorderingen van lagere of gelijke rang derdenbeslag is gelegd - zal deze samenloop geheel volgens art. 478 moeten worden afgewikkeld.
Zie daarover verder § 7.3.
Ingevolge art. 21 lid 1 Invorderingswet 1990 zijn de rijksbelastingen bevoorrecht op alle goederen van de belastingschuldenaar, terwijl dit voorrecht op grond van het tweede lid 'boven alle andere voorrechten gaat', met uitzondering van die van de art. 3:287, 3:288 onder a en 3:284.
Zie daarvoor Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 2 bij art. 479e.
Zie over de samenloop tussen een gewoon derdenbeslag en de Vordering ex art. 19 Invorderingswet 1990 verder § 8.2.2.43.
Aldus ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 2 bij art. 479e; T&C Rv (Gieske), 2002, aant. 1 bij art. 479e.
Zie daarover ook § 73.6.2 (nr. 472).
Anders: Jansen, Executie- en beslagrecht, 1990, p. 224; zie ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 2 bij art. 479e; TBC Rv (Gieske), 2002, aant. 1 bij art. 479e.
In dat geval heeft de derde, behoudens een latere verhoging van het 'loon of andere periodieke uitkering', de alimentatiebeslaglegger mogelijk van meet af aan benadeeld. Deze zal de derde dan eventueel op grond van art. 475h lid 1 jo. art. 6:33, kunnen aanspreken om het ten onrechte niet afgedragene 'opnieuw te betalen'.
En daarvan is de wetgever kennelijk uitgegaan. Dat dit niet zonder meer het geval behoeft te zijn, is in het voorgaande aangegeven.
Hogere of gelijke rang
481. Afgezien van de hiervoor (nr. 480) besproken mogelijkheid tot schorsing van de betalingsverplichting van de derde-beslagene jegens de beslaglegger op grond van ingesteld verzet (art. 479e lid 2), behelst de slotzin van art. 479e lid 1 nóg een juridische belemmering voor de derde om (verdere) betalingen aan de beslaglegger te doen. Dat is het geval indien onder de derde ten laste van de beslagdebiteur
'beslag gelegd mocht worden wegens vorderingen van hogere of gelijke rang.'
Het gaat hier derhalve om een voorziening voor het geval van cumulatief beslag, dat door een andere schuldeiser ten laste van dezelfde schuldenaar onder dezelfde derde gelegd wordt, nadat1 de alimentatieschuldeiser zijn vereenvoudigd derdenbeslag heeft gelegd. De vraag is op welke wijze deze cumulatieve beslagen verder moeten worden afgewikkeld, en in hoeverre art. 478 - inzake de algemene regeling van gelegde cumulatieve executoriale en conservatoire derdenbeslagen2 - hier voor toepassing in aanmerking komt.
Bij de beoordeling van een en ander dient voorop te worden gesteld, dat zowel de alimentatievorderingen die voortvloeien uit de wet als die waarover tussen partijen een overeenkomst is gesloten, een concurrent karakter hebben. Anders gezegd: er is geen wettelijke bepaling op grond waarvan aan zodanige vordering een recht van voorrang (art. 3:277 lid 1) is verbonden.3 Dit betekent dat het in de praktijk dus vrij gemakkelijk zal kunnen voorkomen dat een schuldeiser, die een vordering van 'gelijke rang' op een (alimentatie)schuldenaar heeft, eveneens onder diens werkgever of uitkeringsinstantie derdenbeslag legt. Daarbij maakt het geen verschil of dit andere beslag een executoriaal of conservatoir derdenbeslag is. In beide gevallen komt voorlopig aan de directe betalingsverplichting een einde, maar niet aan de verplichting van de derde tot inhouding van het verschuldigde: de algemene blokkeringsplicht wordt immers niet aangetast door een of meer gelegde cumulatieve (gewone) derdenbeslagen. Dat voor een vordering van 'hogere rang' - dus tot verhaal van een preferente vordering - door een schuldeiser eveneens cumulatief derdenbeslag gelegd kan worden, zal in de praktijk ook gemakkelijk kunnen voorkomen. Zo zal bijv. de Ontvanger tot verhaal van belastingschulden van de ( alimentatie)schuldenaar executoriaal derdenbeslag onder de werkgever of uitkeringsinstantie kunnen leggen.4 In plaats van een gewoon executoriaal derdenbeslag te leggen, kan de Ontvanger ook op de voet van art. 19 lid 1 Invorderingswet 1990 een zogenoemde Vordering doen, welke Vordering in beginsel als 'vereenvoudigd derdenbeslag' wordt aangemerkt (zie daarover § 8.2.2). Volgens H. Stein5 zou het in de praktijk zelfs vrij vaak voorkomen dat de Ontvanger na een gelegd alimentatiebeslag zo'n Vordering jegens de derde doet. Ingevolge het bepaalde in art. 19 lid 5 Invorderingswet 1990 is de derde dan, ondanks het eerder gelegde alimentatiebeslag, gehouden het verschuldigde aanstonds aan de Ontvanger af te dragen.6
Verdere wijze van afwikkeling
482. Het hiervoor (nr. 481) opgemerkte impliceert dat in alle gevallen, waarin ná het alimentatiebeslag een gewoon (conservatoir of executoriaal) derdenbeslag wordt gelegd, de derde-beslagene zijn betalingen aan de alimentatieschuldeiser zal moeten staken. De derde zal echter, zoals hiervoor ook reeds is opgemerkt, de verschuldigde bedragen - voorzover vatbaar voor beslag - uiteraard wél moeten inhouden. Nu art. 479e lid 1 daarover verder niets inhoudt, zal moeten worden aangenomen dat de met elkaar cumulerende derdenbeslagen moeten worden afgewikkeld op de wijze als geregeld in de art. 475 e.v.7
Dit laatste betekent in elk geval dat de derde-beslagene overeenkomstig de art. 476a-476b aan de opvolgende beslaglegger(s) wel Verklaring dient te doen van hetgeen hij op de (tweede of volgende) beslagdatum aan de beslagdebiteur verschuldigd is en/of zal worden. Het is niet ondenkbaar dat uit déze Verklaring(en) blijkt dat de derde (met name de werkgever) náást het loon nog andere goederen (bijv. uit anderen hoofde verschuldigde geldsommen) aan de (alimentatie)schuldenaar - de beslagdebiteur - verschuldigd is. Het is dán de vraag of deze andere geldsommen, die dus niet betrekking hebben op de in art. 479b lid 1 als beslagobject aangewezen vorderingen 'wegens loon of andere periodieke uitkeringen', ook onder de werking van het - eerst gelegde - alimentatiebeslag vallen. Deze vraag zal ontkennend moeten worden beantwoord aangezien dat beslag, naar zijn aard en wettelijke omschrijving, beperkt was tot 'loon of andere periodieke uitkeringen'. Wil ook de alimentatieschuldeiser zich op die andere vorderingen kunnen verhalen, dan zal hij daarvoor afzonderlijk (cumulatief) derdenbeslag moeten leggen.
Naar aanleiding van het voorgaande rijst voorts de vraag, op welke wijze de (eerdere) alimentatiebeslaglegger bekend wordt met (de inhoud van) de door de derde-beslagene jegens de opvolgende (gewone) beslaglegger(s) afgelegde Verklaring(en). Hoewel art. 478 lid 3 - waarin de onderlinge informatieplicht tussen de deurwaarders van de verschillende beslagleggers onderling en van de derde jegens hen is geregeld - daarin niet uitdrukkelijk voorziet, zal mogen worden aangenomen8 dat (de deurwaarders van) de cumulatieve beslagleggers elkaar over en weer, desgevraagd, óók dienen te informeren omtrent de inhoud van de verschillende Verklaringen, derhalve over hetgeen de derde heeft verklaard wat hij op elke beslagdatum afzonderlijk aan de beslagdebiteur verschuldigd is en/of zal worden. Daarbij doet zich dan echter het probleem voor dat de derde nu juist op grond van art. 479e lid 1 jegens de alimentatiebeslaglegger niet een Verklaring als bedoeld in de art. 476a-476b behoefde af te leggen, zodat hem ook niet het in art. 475 lid 2 bedoelde 'formulier' is overhandigd. Tenzij de alimentatieschuldeiser zijn alimentatiebeslag vervangt door een gewoon derdenbeslag - bijv. om de in de vorige alinea aangegeven redenen - zal de derde dus niet gehouden zijn om alsnog (ook) jegens de alimentatiebeslaglegger Verklaring te doen.9 Het afleggen van die Verklaring heeft in zóverre ook geen zin dat deze in beginsel zou moeten inhouden hetgeen de derde reeds op de datum van het - eerste - alimentatiebeslag verschuldigd was, welk tijdstip dan echter ruimschoots verstreken zal zijn, terwijl sedertdien ook diverse betalingen aan die alimentatiebeslaglegger zullen zijn gedaan. De omvang van het alimentatiebeslag wordt bovendien bepaald door hetgeen daardoor op dát - veel eerdere - moment aan 'loon of andere periodieke uitkeringen' werd getroffen, zodat ook in zóverre het op een (veel) later tijdstip alsnog afleggen van een Verklaring door de derde jegens déze beslaglegger weinig zinvol is. Behoudens het geval dat door deze beslaglegger alsnog een gewoon derdenbeslag is gelegd - waarvoor dan zonder meer de art. 475 e.v. zullen gelden zal er gemakshalve van moeten worden uitgegaan dat door het (oorspronkelijk) alimentatiebeslag was getroffen hetgeen door de derde uit dien hoofde de laatste keer - derhalve vóórdat het eerste gewone beslag werd gelegd - aan 'loon of andere periodieke uitkeringen' is voldaan aan déze beslaglegger. Een en ander is alleen anders indien uit de aan de opvolgende beslaglegger(s) afgelegde Verklaring(en) blijkt, dat de derde ter zake van 'loon of andere periodieke uitkeringen' méér verschuldigd was: dat 'meerdere' was immers in beginsel óók door het eerdere alimentatiebeslag getroffen.10 De aldus samenlopende beslagen zullen vervolgens, voorzover daardoor dezelfde vorderingen zijn getroffen11, moeten worden afgewikkeld op de wijze als in art. 478 voor cumulatieve derdenbeslagen is voorgeschreven.
Slotbeschouwing en voorstel
483. Het zal na het voorgaande geen nader betoog meer behoeven dat de regeling van cumulatief beslag in art. 479e lid 1 en met name de wijze waarop de opvolgende beslagen - waaronder mogelijk ook conservatoire - verder moeten worden afgewikkeld, door de wetgever niet helemaal goed is doordacht. Een en ander leidt in de praktijk echter kennelijk niet tot grote problemen. Dit komt vermoedelijk doordat meestal geen onduidelijkheid bestaat over de vraag, wélk door de derde-beslagene verschuldigd bedrag aan 'loon of andere periodieke uitkeringen' door het beslag getroffen is, terwijl het anderzijds waarschijnlijk niet of nauwelijks voorkomt dat door een daarna nog gelegd gewoon beslag andere vorderingen van de beslagdebiteur op de derde worden getroffen, zodat het niet noodzakelijk is dat de schuldeiser die het alimentatiebeslag heeft gelegd, daarnaast zelf ook nog gewoon derdenbeslag legt.
Dit neemt niet weg dat het juridisch zuiverder en ook duidelijker zou zijn, indien uitdrukkelijk in de wet was bepaald dat (i) vanaf het moment dat voor een vordering van 'lagere of gelijke rang' cumulatief derdenbeslag is gelegd, ook het alimentatiebeslag 'verkeert' in een gewoon derdenbeslag als bedoeld in art. 475 - en daarmee vanaf dat moment mede komt te liggen op eventuele andere vorderingen van de beslag-debiteur - terwijl (ii) de derde-beslagene zijn Verklaring vervolgens moet doen aan beide beslagleggers. De (oorspronkelijke) alimentatiebeslaglegger is dan ook niet genoodzaakt de derde te nopen om (ook) jegens hém Verklaring te doen, waartoe de derde immers op grond van het alimentatiebeslag nu juist niet gehouden was. In het hier voorgestane systeem - waarvoor wetswijziging nodig is - zou voor de (oorspronkelijke) alimentatiebeslaglegger een nieuw blokkeringsmoment ontstaan dat dan samenvalt met het moment waarop het opvolgende beslag wordt gelegd, zodat de Verklaring van de derde ook zonder bezwaar jegens beide beslagleggers kan gelden. Tegen een en ander bestaat ook overigens geen bezwaar, aangezien de derde in beginsel tót dat moment zijn betalingen aan de alimentatiebeslaglegger toch reeds heeft gedaan. Mocht dat echter niet helemaal het geval zijn, dan zal die ene termijn mede door het opvolgende beslag worden getroffen.