Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.3.1.4:8.2.3.1.4 Een korte evaluatie
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.3.1.4
8.2.3.1.4 Een korte evaluatie
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398083:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie over die procedure verder § 5.4.43.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
504. Zoals hiervoor (in nr. 502) reeds is opgemerkt, kan er geen twijfel over bestaan dat de wetgever de verhaalsregeling van art. 576 heeft bedoeld als vereenvoudigd derdenbeslag. Ook wat betreft de juridische 'vormgeving' er van kan gezegd worden, dat de wetgever daarin redelijk is geslaagd. Dat neemt overigens niet weg dat, zoals ook hiervoor (nr. 503 bij lid 4) is aangestipt, op sommige plaatsen blijkt dat de strafwetgever niet héél goed thuis is in het civielrechtelijk beslag- en executierecht en het faillissementsrecht. Zo ontbreekt bijv. een voorziening voor het geval dat de derde niet aan zijn betalingsverplichting(en) ingevolge het derde lid van art. 576 voldoet. In het oorspronkelijk Wetsvoorstel was, evenals in art. 479f (oud), bepaald dat in zo'n geval de derde kon worden vervolgd voor de kantonrechter 'volgens de wijze van procederen in zaken betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst'. In de loop van het wetgevingsproces is deze voorziening vervallen, zonder dat er iets anders voor in de plaats is gekomen. Wanneer de derde met zijn betalingsverplichting(en) in gebreke blijft (bijv. omdat hij meent dat hij niets of minder is verschuldigd) zal er, om dit geschil te kunnen oplossen, een gewoon executoriaal derdenbeslag op grond van art. 575 Sv jo. art. 475 moeten worden gelegd. Het geschil zal dan kunnen worden beslecht in het kader van de procedure als bedoeld in art. 477a lid 2.1
Wat opzet en structuur van art. 576 betreft valt er, met name ook in vergelijking tot de fiscale Vordering van art. 19 Iw. 1990, nog op te wijzen dat de wetgever in dit geval gekozen heeft een aantal essentiële aspecten van derdenbeslagrecht (zoals betaling in weerwil van het beslag; verrekening; cumulatie van beslagen, e.d.) in eigen bewoordingen in deze bepaling zelf op te nemen. Deze aanpak verdient in elk geval de voorkeur boven die van art. 19 Iw. 1990, waar het karakter van vereenvoudigd derdenbeslag niet of nauwelijks in de tekst van de bepaling zélf tot uitdrukking is gebracht, maar vrijwel uitsluitend in de parlementaire geschiedenis ervan. Een en ander neemt echter niet weg dat de wetgever kennelijk niet een heel duidelijk juridisch beeld voor ogen heeft staan, wanneer hij in andere wetten, dus buiten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een verhaalsregeling in het leven roept die uitdrukkelijk als (vorm van) - zij het vereenvoudigd - derdenbeslag moet werken. Wat is in zo'n geval eenvoudiger dan gewoon de art. 475-479, voorzover nodig, van overeenkomstige toepassing te verklaren? Voor die weg heeft de wetgever ook in 1989 niet gekozen, toen hij in de Wet-Mulder een verhaalsbepaling (in art. 27) opnam die evenals art. 576 het karakter van vereenvoudigd derdenbeslag heeft (zie daarover nu § 8.23.2).