Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.3.2
8.2.3.2 Art. 27 van de Wet-Mulder (WAHV)
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS400450:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Wet van 3 juli 1989 (Stb. 1989, 300).
Zie over het begrip 'administratieve sanctie' in deze wet LJJ. Rogier, De Wet Mulder, 1997, aant. 8 bij art. 1. In art. 1 lid 2 is de administratieve sanctie gedefinieerd als 'de aan de Staat te betalen geldsom, bedoeld in artikel 2'.
Zie over die verschillen LJJ. Rogier, De Wet Mulder, 1997, aant. 2 bij art. 27.
Dat is gebeurd bij art. XXXVI van de Invoeringswet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (wet van 25 juni 1998, Stb. 1998, 446).
Zie daarvoor LJJ. Rogier, De Wet Mulder, 1997, aant. 8 bij art. 27 (p. 191-192).
Zie aldus Prat Gesch. Aanpassing van de overige wetten (Inv. 3, 5 en 6), p. 22.
Zie hiervoor noot 189 en de eerder in noot 177 genoemde arresten van de Hoge Raad.
505. In de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften1 (WAHV) - in de praktijk veelal genoemd naar zijn geestelijke vader A. Mulder (Wet-Mulder) - is de inning van de administratieve sanctie2 geregeld in hoofdstuk VIII (art. 22-30). Daarvan houden met name de art. 26 en 27 regels in voor het treffen van dwangmaatregelen om tot daadwerkelijk verhaal van deze administratieve sanctie te kunnen komen. De art. 26 en 27 zijn vrijwel gelijkluidend als - en ook volledig ontleend aan - de art. 575 en 576 Sv. Art. 27 behelst derhalve de regeling van het zonder dwangbevel te leggen vereenvoudigd derdenbeslag, hetgeen betekent dat hier verder grotendeels verwezen kan worden naar hetgeen in § 8.23.1 over rechtskarakter, opzet en structuur van art. 576 Sv is opgemerkt. Hierna zal dan ook alleen op een paar verschillen worden gewezen.
De terminologische verschillen tussen art. 27 en art. 576 Sv zijn voor het onderwerp dat hier aan de orde is niet van belang.3 Van meer belang is dat de 'schriftelijke kennisgeving' ingevolge art. 576 lid 3 Sv moet worden betekend, terwijl deze ingevolge art. 27 lid 3 slechts behoeft te worden 'verstrekt'. De reden daarvoor is louter een kwestie van kosten: betekening door een deurwaarder is duurder en ook omslachtiger. De rechtszekerheid is met betekening van de kennisgeving echter zeker méér gediend. Bij de 'verstrekking' kan onzekerheid bestaan over de vraag óf de kennisgeving de derde(-beslagene) wel daadwerkelijk heeft bereikt, en daarmee over het precieze aanvangsmoment van de blokkerende werking van het beslag. Art. 576 Sv bevat zeven leden, art. 27 acht. Op grond van het laatste - achtste - lid kunnen ook de krachtens art. 27 gemaakte kosten
'op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd (worden) verhaald.'
Het zou aanbeveling verdienen een dergelijke bepaling ook toe te voegen aan art. 576 Sv. Bij de fiscale Vordering van art. 19 Iw. 1990 kunnen blijkens het zesde lid alleen 'kosten van vervolging' worden verhaald op de derde, die
'in gebreke blijft zonder dat hij deze kan verhalen op de belastingschuldige.'
Voorts is nog van belang erop te wijzen dat, in het kader van de inwerkingtreding op 1 december 1998 van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, aan de slotzin van het derde lid van art 27, naast art. 33 Fw ook art. 301 Fw4 als van overeenkomstige toepassing is toegevoegd. Ook bij deze wetswijziging heeft de wetgever er kennelijk niet aan gedacht om, evenals bij art 576 lid 4 Sv, óók art. 228 Fw (surseance van betaling) alsnog aan het rijtje toe te voegen.
Wat het vierde lid betreft - dat evenals art. 576 lid 4 Sv enige essentiële derdenbeslagregels bevat - moet er in dit verband, om misverstanden te voorkomen, op worden gewezen dat het commentaar van Rogier daarop, voorzover het betreft (i) de (on)mogelijkheid van verrekening met een tegenvordering en (ii) de gevolgen van faillietverklaring van de derde-beslagene, blijk geeft van gebrek aan iedere kennis van het hier toepasselijk burgerlijk recht (art. 6:130 lid 1 en 2) en faillissementsrecht (art. 33 en 301 Fw).5 Zoals met zoveel woorden blijkt uit de aanpassing van art. 576 lid 4 Sv aan de op 1 januari 1992 in werking getreden Boeken 3, 5 en 6 en de direct daarmee verband houdende wijzigingen van het beslag- en executierecht, is het bepaalde in dit artikellid6
'aangepast aan artikel 6.1.10.7 nieuw BW (= art. 6:130, Brv.).'
De corresponderende tekst van art. 27 lid 4 (eerste volzin), is hier letterlijk gelijk. Dat betekent dat de met ingang van 1 januari 1992 vrij aanmerkelijk verruimde mogelijkheid van verrekening in geval van derdenbeslag, ook op deze strafvorderlijke verhaalsregelingen van toepassing is. Dat houdt - heel kort gezegd (zie uitvoerig § 5.5.2.2) - in dat verrekening door de derde niet alleen mogelijk is, indien deze ten tijde van de betekening resp. verstrekking van de kennisgeving reeds een opeisbare tegenvordering op de veroordeelde heeft, maar óók wanneer die tegenvordering op dat tijdstip nog niet aan hem is opgekomen, maar deze wel voortvloeit 'uit dezelfde rechtsverhouding' als de vordering waarop het beslag is gelegd (art. 6:130 lid 2 jo. lid 1). Voor wat betreft de situatie dat de derde(-beslagene) failliet wordt verklaard of de schuldsaneringsregeling op hem toegepast, kan hier worden volstaan met verwijzing naar hetgeen daarover in § 8.23.13 is opgemerkt bij art. 576 lid 4 Sv: in dat geval komt, anders dan Rogier beweert7, het gelegde derdenbeslag juist niet (ex art. 33 of art. 301 Fw) te vervallen.