Hof Den Haag, 11-07-2014, nr. BK-13/00707, nr. BK-13/00708
ECLI:NL:GHDHA:2014:2326, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
11-07-2014
- Zaaknummer
BK-13/00707
BK-13/00708
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2326, Uitspraak, Hof Den Haag, 11‑07‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2013:8709, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1043
- Vindplaatsen
NTFR 2015/689 met annotatie van Dr. F.M. Werger
Uitspraak 11‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Loonheffingen. Boete. Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of aan de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs in de weg staat dat belanghebbende niet op een moment voorafgaande aan het toepassen van de afdrachtvermindering beschikt over een verklaring van de onderwijsinstelling (een zogeheten Crebo-registratie).
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-13/00707 en BK-13/00708
Uitspraak van 11 juli 2014
in het geding tussen:
[X] B.V., statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/kantoor [P], de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2013, nummers SGR 12/11540 en SGR 12/11542.
Naheffingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en beroep
1.1. Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 2009 en 2010 naheffingsaanslagen in de loonheffingen van € 91.002 en € 122.762 en bij beschikkingen boeten van € 8.825 en € 12.276 opgelegd en zijn bij beschikkingen € 4.749 en € 3.338 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3. Tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 310 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 478 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 juni 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
3.1. In de jaren 2009 en 2010 plaatst de gemeente Rotterdam in het kader van een re‑integratietraject (langdurig) werklozen met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand bij belanghebbende. Belanghebbende neemt de werklozen in dienst en begeleidt hen, met het doel ze te scholen tot startkwalificatieniveau en zo sociale uitsluiting te voorkomen. Omdat zij niet geschikt zijn rechtstreeks bij zorginstellingen te worden geplaatst, krijgen zij bij belanghebbende een vooropleiding om het vereiste instroomniveau te bereiken voor onder andere de opleiding tot Zorghulp bij [A]. [A] is een organisatie die zich bezig houdt met thuiszorg en logeerhuizen en zorghotels exploiteert. De kandidaten volgen na hun indiensttreding bij belanghebbende een opleiding en krijgen een niveautest. Zij volgen daarna een vervolgopleiding bij [A] of bij een andere zorginstelling. [A] verzorgt opleidingen tot Verzorgende, Helpende en Zorghulp. De opleiding die belanghebbende verzorgt, maakt deel uit van een project om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een gerede kans te geven op een baan in de zorg. In de loop van het jaar 2011 is het traject bij belanghebbende in de door [A] verzorgde opleiding tot Zorghulp geïntegreerd.
3.2. Belanghebbende heeft op haar loonaangiften voor de jaren 2009 en 2010 de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor haar aldus in dienst genomen werknemers. Voor het jaar 2009 is de vermindering € 88.259 en voor het jaar 2010 € 122.762.
3.3. Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek zijn de naheffingsaanslagen opgelegd. Aan de naheffingen ligt ten grondslag dat belanghebbende geen recht heeft op de afdrachtvermindering onderwijs.
De rechtbank
4.
De rechtbank overweegt:
(…)
13.
De tekst van artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de WVA [Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen] laat geen andere lezing toe dan dat de vrijstelling enkel kan worden toegepast bij een werknemer die een opleiding als bedoeld in artikel 12aa, eerste lid, van de URAV [Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering] volgt (hierna: erkende opleiding). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt voorts uit de parlementaire geschiedenis dat, hoewel de bedoeling van de onderhavige afdrachtvermindering is personen met een lager opleidingsniveau dan startkwalificatieniveau bijzondere aandacht te (kunnen) geven om hun achterstand op de arbeidsmarkt te bestrijden, de vermindering slechts kan worden toegepast indien de desbetreffende werknemer een op grond van het door het ministerie van OCW ingestelde zogenoemde Crebo-register erkende opleiding volgt. Nu vaststaat dat de opleiding die [belanghebbende] in de onderhavige jaren verzorgde geen (onderdeel van een) erkende opleiding was, heeft [belanghebbende] geen recht op toepassing van de door haar geclaimde afdrachtvermindering onderwijs. Dat [A] in haar brief van 9 februari 2012 heeft verklaard dat de opleiding van [belanghebbende] een onmisbaar onderdeel uitmaakt van haar erkende opleidingen en een geïntegreerd deel uitmaakt van haar totale opleidingspakket doet daar niet aan af. Dat er inmiddels wel sprake zou zijn van een door [belanghebbende] verzorgde erkende opleiding doet daar evenmin aan af.
14.
Het is de rechter op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de (eisen in) de wet te beoordelen. Het beroep op de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treft geen doel omdat toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de Minister van Financiën en daarop voor de rechter niet met vrucht een beroep kan worden gedaan.
De vergrijpboetes
15.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vergrijpboetes terecht aan [belanghebbende] opgelegd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [belanghebbende] in haar conclusie van repliek heeft verklaard dat zij op de hoogte was van de (formele) eisen voor toepassing van de afdrachtvermindering en een afweging heeft gemaakt alvorens de afdrachtvermindering toe te passen. De rechtbank acht dit aannemelijk, mede gelet op hetgeen daarover is vermeld in de conclusie van repliek. Dit betekent dat [belanghebbende] wist dat zij niet aan de (formele) vereisten voldeed, maar toch de afdrachtvermindering heeft toegepast. Gelet hierop heeft [belanghebbende] dermate lichtvaardig gehandeld dat het ten minste aan de grove schuld van [belanghebbende] is te wijten dat belasting welke op aangifte moest worden afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door [belanghebbende] aangedragen argumenten, dat zij met de gemeente Rotterdam en de zorginstelling tot de conclusie zou zijn gekomen dat het traject voldeed aan de voorschriften, dat zij materieel aan de voorwaarden zou voldoen en dat zij in de geest der wet heeft gehandeld onvoldoende om tot een andersluidende conclusie over de verwijtbaarheid van [belanghebbende] te komen. Dit maakt haar standpunt evenmin pleitbaar. Dat [de Inspecteur] [belanghebbende] tijdens de bezwaarfase heeft gewezen op de mogelijkheid om in beroep te gaan en heeft gezegd dat een rechter het standpunt van [belanghebbende], dat de vermindering van toepassing is, omdat [belanghebbende] in de geest der wet zou hebben gehandeld zou kunnen volgen, maakt het standpunt van [belanghebbende] evenmin pleitbaar. De rechtbank acht de opgelegde boetes van 10% van de nageheven belasting passend en geboden.
16.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
(…)
Geschil en standpunten
5.1. In hoger beroep houdt partijen uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of aan de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs in de weg staat dat belanghebbende niet op een moment voorafgaande aan het toepassen van de afdrachtvermindering beschikt over een verklaring van de onderwijsinstelling (een zogeheten Crebo-registratie), welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Voor het geval dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, staat tussen partijen vast dat belanghebbende recht heeft op de afdrachtvermindering, wat meebrengt dat de naheffingsaanslag over 2009 moet worden verlaagd naar € 2.743, onder dienovereenkomstige aanpassing van de heffingsrente, en de naheffingsaanslag over 2010 moet worden vernietigd. Belanghebbende heeft zich ook gekant tegen de boeten.
5.2. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling
6.1. Met partijen stelt het Hof vast dat belanghebbende in de jaren 2009 en 2010, in nauwe samenwerking met enerzijds de gemeente Rotterdam en anderzijds een aantal zorginstellingen, op bekwame wijze en volledig binnen de voor de van overheidswege geïnitieerde re‑integratie vereiste kaders, ook die van de fiscale regelgeving ter stimulering van de re‑integratie, (langdurig) werklozen opleidt, met een slagingspercentage van meer dan 90, en zo loodst naar een baan binnen de zorg. Daarbij komt dat een van de belangrijke zorginstellingen in het opleidingstraject, [A], heeft verklaard dat belanghebbende in het hele opleidingstraject een cruciale rol speelt, met dien verstande dat zij de gehele begeleiding naar de startkwalificatie verzorgt, welke begeleiding een onmisbaar onderdeel is van het traject. Gelet daarop kan worden gezegd dat belanghebbende een wezenlijke en onmisbare bijdrage levert waar het gaat om de re‑integratie van (langdurig) werklozen.
6.2. Dat belanghebbende daardoor dus, naar ook tussen partijen vaststaat, volledig voldoet aan de materiële (opleidings)eisen die zijn verbonden aan de afdrachtvermindering onderwijs, kan haar naar 's Hofs oordeel evenwel niet baten. Zij beschikt niet over een verklaring van de opleidingsinstelling. De Inspecteur heeft voor diens stelling dat de in geding zijnde formele eis een constitutief vereiste behelst, terecht gewezen op HR 20 juni 2014, nr. 13/03844, ECLI:NL:HR:2014:1464.
6.3. Niettegenstaande het oordeel dat belanghebbende wat betreft de naheffingen niet slaagt in haar hoger beroep, acht het Hof, anders dan de rechtbank en de Inspecteur, het standpunt van belanghebbende dat zij, ondanks dat zij niet voldoet aan een formele eis, in aanmerking komt voor de afdrachtvermindering onderwijs, in de gegeven omstandigheden, vooral ook omdat hier een fiscaaltechnisch lastig te beoordelen vraagstuk voorligt en belanghebbende om die reden bezwaarlijk lichtvaardig handelen is te verwijten, dusdanig pleitbaar, dat haar geen schuld is aan te rekenen wegens het niet voldoen van de verschuldigde loonheffingen, zodat de boeten moeten vervallen.
6.4. Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Daarbij overweegt het Hof dat het geen reden ziet aan te nemen dat de bedragen aan heffingsrente, waartegen geen inhoudelijke grief is ingebracht, onjuist zijn berekend. Bijgevolg wordt beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierechten
7.1. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De kosten stelt het Hof vast op in totaal € 3.287,25 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep: 4,5 punt à € 487 x 1,5 (gewicht). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Niet is gebleken dat in de bezwaarfase een vergoeding van proceskosten is gevraagd.
7.2. De Inspecteur dient de in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten aan belanghebbende te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- bevestigt de uitspraken van de Inspecteur die zien op de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur die zien op de boetebeschikkingen;
- vernietigt die beschikkingen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.287,25; en
- gelast de Inspecteur de griffierechten van in totaal € 788 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en M.C.M. van Dijk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 11 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.