6½ pnt. trf VIII, voor MvA (1 pnt), pleidooi (2 pnt), 3 conclusies in incident (3 pnt) en memorie na deskundigenbericht (½ pnt)
Hof Den Haag, 22-07-2014, nr. 200.013.263
ECLI:NL:GHDHA:2014:2354
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-07-2014
- Zaaknummer
200.013.263
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2354, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑07‑2014; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSGR:2012:2375
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1585
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2013:1007
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2013:440
ECLI:NL:GHDHA:2013:1007, Uitspraak, Hof Den Haag, 23‑04‑2013; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2014:2354
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1585
ECLI:NL:GHDHA:2013:440, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑03‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1585
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2014:2354
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑07‑2014
Inhoudsindicatie
ondertekening overeenkomst niet komen vast te staan na deskundigenonderzoek naar echtheid handtekening
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.013.263/02
Zaak-/rolnummer rechtbank : 48148 / HA ZA 05-294
arrest d.d. 22 juli 2014
inzake
[naam] ,
wonende te [woonplaats], […],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen
1a. [naam],
wonende te [woonplaats], […],
1b. [naam],
wonende te [woonplaats],
1c. [naam],
wonende te [woonplaats],
1d. [naam],
wonende te [woonplaats],
1e. [naam],
wonende te [woonplaats],
1f. [naam],
wonende te [woonplaats], […],
1g [naam],
wonende te [woonplaats], […],
1h [naam],
wonende te [woonplaats],
allen erfgenaam van wijlen [V],
hierna gezamenlijk te noemen: de erven,
2. Nederlandse Weverij Vera B.V.,
gevestigd te Sint Jansteen, gemeente Hulst,
hierna te noemen: Vera,
geïntimeerden,
alle tezamen te noemen: [geïntimeerden]
advocaat: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te Terneuzen.
Het verdere verloop van het geding
Voor de loop van het geding tot het tussenarrest van 23 april 2013, verwijst het hof naar dat tussenarrest. In dat tussenarrest heeft het hof Ing. C. Verhulst te Den Haag als deskundige benoemd, teneinde te adviseren omtrent de vraag of de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 is geplaatst door [V].
Op 7 mei 2013 heeft [appellant] de originele overeenkomst van 22 april 2004, alsmede zes zo genoemde originele referentiestukken en drie kopieën van stukken met handtekeningen van [V] aan de deskundige overhandigd. Het procesdossier is door de advocaat van [appellant] aan de deskundige aangeboden bij brief van 22 mei 2013. Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat van [geïntimeerden] zich op 5 juni 2013 tot de raadsheer-commissaris gericht, waarbij zij protest aantekende tegen i) het door [appellant] aangeleverde "referentiemateriaal", omdat de authenticiteit van de handtekening van [V] in die stukken niet vaststaat en ii) de aanbiedingsbrief van mr. Lensen, omdat hij hierin bijzondere aandacht van de deskundige vroeg voor bepaalde door hem aangeleverde producties (te weten: de rapporten van partijdeskundigen). In reactie hierop heeft de contactpersoon voor deskundigenbenoemingen bij dit hof aan de advocaten en de deskundige laten weten dat het hof ervan uitgaat dat de deskundige zijn onderzoek zal uitvoeren aan de hand van in het tussenarrest van 23 april 2013 genoemd materiaal, hetgeen betekent dat het referentiemateriaal door [geïntimeerden] dient te worden aangeleverd. Verder is aan de deskundige gevraagd contact op te nemen met het hof, indien hij van mening is dat hij niet genoeg referentiemateriaal heeft. Tot slot zijn partijen erop gewezen dat de deskundige in staat moet worden gesteld zijn onderzoek zonder beïnvloeding van buitenaf te verrichten en dat partijen zich derhalve dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen aan de deskundige.
De deskundige heeft zijn conceptrapport van 8 november 2013 toegezonden aan partijen en het hof.
Bij brief van 21 januari 2014, met producties, gericht aan de raadsheer-commissaris heeft de advocaat van [appellant] bezwaren geuit met betrekking tot dat conceptrapport en de raadsheer-commissaris verzocht de deskundige nader te instrueren. Bij e-mailbericht van 24 januari 2014 heeft de contactpersoon voor deskundigenbenoemingen aan partijen en de deskundige bericht dat het hof ervan uitgaat dat de deskundige in zijn definitieve rapport zal reageren op de naar voren gebrachte bezwaren en dat het hof aan de hand van dat rapport zal beoordelen of eventueel nader onderzoek nodig is.
Op 27 januari 2014 heeft de deskundige zijn (definitieve) rapport bij de griffier van het hof gedeponeerd. Hierna heeft [appellant] een memorie na deskundigenbericht, met producties, genomen en [geïntimeerden] een antwoordmemorie na deskundigenbericht, met productie.
Vervolgens hebben partijen opnieuw arrest gevraagd.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarresten van 19 juni 2012, 5 maart en 23 april 2013 heeft overwogen en beslist.
2. In laatstgenoemd arrest heeft het hof aan de deskundige verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
i. Kunt u vaststellen of de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 is geplaatst door [V]?;
Indien u van mening bent dat niet met aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen of de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 al dan niet van [V] is: is dit dan toe te rekenen aan het ontbreken van bruikbaar referentiemateriaal of aan andere factoren?
Heeft u als deskundige verder nog van belang zijnde opmerkingen?
3. De deskundige heeft de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 onderzocht en vergeleken met het door [geïntimeerden] aangeleverde referentiemateriaal. In het rapport is met betrekking tot het onderzoek en de bevindingen onder meer het volgende vermeld:
"2.2 Betwist en referentiehandschrift
(…)
Als betwist is beschouwd de handtekening linksonder op het stuk Voorovereenkomst/contract, gedateerd 22 april 2004.
Als referentiemateriaal voor het gevraagde onderzoek dienden de handtekeningen die volgens opgave geproduceerd zijn door [V] op de stukken gemerkt (…). Bij deze stukken bevinden zich nog enkele kopiebrieven waar de handtekening van [V] op zichtbaar is. Vanwege de grote omvang van het referentiemateriaal zijn deze handtekeningen in kopie niet bij het onderzoek betrokken. De referentiehandtekeningen zijn volgens de datering van de stukken gezet tussen 1987 en 2010.
(…)
5. Resultaten
Bij vergelijking van de betwiste handtekeningen met de referentiehandtekeningen van [V] zijn verschillen geconstateerd in algeheel beeld, mate van vlotheid waarmee de handtekeningen zijn geschreven en onderlinge verhoudingen. Op microniveau zijn eveneens verschillen geconstateerd in nagenoeg alle vergelijkbare elementen. Ook is er een significant verschil waarneembaar in de hellingshoek van de denkbeeldige schrijflijn. De hellingshoek van de betwiste handtekening is groter dan de hoek waaronder de referentiehandtekeningen zijn geschreven.
De geconstateerde verschillen op microniveau zijn waargenomen in de diverse patronen die binnen de handtekeningen waarneembaar zijn. Zo is er bij de betwiste handtekening geen lange ophaal aanwezig aan het begin van de handtekening, terwijl deze ophaal wel aanwezig is in nagenoeg alle referentiehandtekeningen. Qua krommingsverloop verschilt het eerste patroon (dat geïnterpreteerd kan worden als een letter A). In de rest van de handtekening zijn in alle op- en neerhalen significante verschillen geconstateerd. Overeenkomsten van enig gewicht zijn niet waargenomen.
(…)
7. Conclusies
Voorafgaande aan het onderzoek waren de volgende hypothesen geformuleerd voor het betwiste handschrift:
Hypothese 1: De betwiste handtekening is een authentieke handtekening van [V]
Hypothese 2: De betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van [V]
De bevindingen van het onderzoek acht ik veel waarschijnlijker wanneer hypothese 2 juist is (de betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van [V]) dan wanneer hypothese 1 juist is.
Omdat de bevindingen meer steun opleveren voor hypothese 2 dan voor hypothese 1, zijn de volgende subhypothesen beschouwd:
Hypothese 2a: De betwiste handtekening is een door [V] vervaardigde vervalsing van de eigen handtekening
Hypothese 2b: De betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van [V] gezet door een willekeurige andere persoon
De bevindingen van het onderzoek acht ik veel waarschijnlijker wanneer hypothese 2b juist is (de betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van [V], gezet door een willekeurige andere persoon) dan wanneer hypothese 2a juist is."
4. [geïntimeerden] kan zich met deze conclusies verenigingen.
5. [appellant] meent niet alleen dat het deskundigenrapport onbruikbaar is, omdat het ontoereikend is gemotiveerd en op basis van zowel materieel als formeel onzorgvuldig onderzoek tot stand is gekomen, maar hij betoogt ook (opnieuw) dat er geen aanleiding bestond tot een deskundigenonderzoek, omdat het bewijs van de echtheid van de handtekening van [V] onder de overeenkomst van 22 april 2004 ten tijde van het tussenarrest van 19 juni 2012 al was geleverd. De partijdeskundigen waren het immers daarover eens. [appellant] verzoekt het hof daarom in zoverre terug te komen op dat tussenarrest.
Noodzaak deskundigenonderzoek
6. Zoals het hof reeds heeft overwogen in zijn tussenarrest van 19 juni 2012, bestond er – voor zover [geïntimeerden] de echtheid (nog steeds) wenst te betwisten – naar zijn oordeel aanleiding tot het gelasten van een deskundigenonderzoek, omdat de partijdeskundigen het onderling niet eens waren èn deze beiden een afschrift van de overeenkomst van 22 april 2004 hadden onderzocht en niet het origineel. Anders dan [appellant] meent, is dus niet enkel het feit dat de partijdeskundigen het onderling oneens waren, aanleiding geweest voor het hof om een deskundige in te schakelen, maar ook de omstandigheid dat de partijdeskundigen niet de originele overeenkomst hadden onderzocht. Het nadere rapport van Dekeyser van 19 april 2012, waarin hij "Dank zij het nieuwe referentiemateriaal dat ter beschikking is" tot de conclusie komt dat de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 door dezelfde persoon is geschreven als de "referentiegeschriften die toegeschreven worden aan wijlen Dhr. [V] […]", is opnieuw niet gebaseerd op onderzoek van de originele overeenkomst en doet daarom aan de vaststelling van het hof dat de partijdeskundigen niet de originele overeenkomst hebben onderzocht niet af. Dat met het nadere rapport van Dekeyser van 19 april 2012 de beide partijdeskundigen het eens zijn geworden, maakt een en ander niet anders. Dit geldt te meer, nu door [geïntimeerden] is bestreden dat het nieuwe referentiemateriaal dat door [appellant] aan Dekeyser ter beschikking is gesteld, van de hand van [geïntimeerden] is.
7. Ook de omstandigheid dat ten tijde van het tussenarrest van 19 juni 2012 niet geheel duidelijk was of [geïntimeerden] de echtheid van de handtekening (nog steeds) wenste te betwisten, maakt niet dat er geen reden was tot het instellen van deskundigenonderzoek. De discussie in deze procedure had zich immers aanvankelijk toegespitst op de vraag of – veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de overeenkomst van 22 april 2004 was gesloten – sprake was van misbruik van omstandigheden. Omdat het hof in zijn tussenarrest van 19 juni 2012 (anders dan de rechtbank) heeft geoordeeld dat hiervan niet is gebleken, werd eerst toen de vraag relevant of de echtheid van de handtekening door [geïntimeerden] (nog steeds) werd bestreden, temeer omdat [V] zelf inmiddels was overleden en als gevolg daarvan de erven in de plaats zijn getreden van de bewindvoerder van [V].
8. Het standpunt van [appellant] dat het bestaan van de overeenkomst van 22 april 2004 reeds voldoende was bewezen door (handelingen van) [V], werd en wordt door het hof niet gedeeld.
9. Dit een en ander betekent dat het hof blijft bij hetgeen het reeds in zijn tussenarrest van 5 maart 2013 heeft overwogen naar aanleiding van de door [appellant] reeds toen geuite bezwaren tegen de door het hof noodzakelijk geoordeelde deskundigenonderzoek.
Deskundigenrapport toereikend?
10. [appellant] meent dat Verhulst ten onrechte het door hem aangeleverde referentiemateriaal niet in ogenschouw heeft genomen, omdat het uitgangspunt van het hof in de tussenarresten van 5 maart en 23 april 2013, dat [geïntimeerden] zorg zal dragen voor het door de deskundige benodigde referentiemateriaal, geen verbod impliceert aan hem om zijnerzijds referentiemateriaal aan de deskundige voor te leggen.
11. Het hof overweegt dat wat van deze uitleg van [appellant] ook zij, de deskundige uiteraard alleen referentiemateriaal in zijn onderzoek mag betrekken waarvan onbestreden is dat het de handtekening van [V] betreft. Dit was ten aanzien van het door [appellant] aangeleverde referentiemateriaal niet het geval. De deskundige heeft dat materiaal daarom terecht buiten zijn onderzoek gehouden. Een en ander was overigens overeenkomstig de instructie van het hof.
12. Het onderzoek van Dekeyser en Wijffels is daarentegen wel gebaseerd op bestreden referentiemateriaal, ook om die reden kan aan de conclusie van dat onderzoek geen (doorslaggevend) belang worden gehecht. Het valt immers niet uit te sluiten dat de overeenstemming die de beide partijdeskundigen meenden te onderkennen tussen de handtekening op de overeenkomst van 22 april 2004 en die op het door hen beoordeelde referentiemateriaal is terug te voeren tot de omstandigheid dat deze handtekeningen weliswaar door dezelfde persoon zijn gezet, doch dat deze persoon niet [V] was. Deze mogelijkheid dringt zich op, omdat Dekeyser pas tot de conclusie kwam dat de handtekeningen door dezelfde persoon waren gezet, nadat hij het bestreden referentiemateriaal in zijn onderzoek heeft betrokken.
13. Anders dan [appellant] ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de kwaliteit en objectiviteit van zowel Verhulst als van het instituut waaraan hij verbonden is en acht het hof het definitieve rapport toereikend gemotiveerd. De deskundige heeft in zijn rapport immers aangegeven welke onderzoeksmethode is gevolgd en deze methode is toegelicht in de bij het rapport gevoegde bijlage "vergelijkend handschriftonderzoek". De deskundige beschikte naar zijn oordeel over (meer dan) voldoende referentiemateriaal, reden waarom hij – zo blijkt uit paragraaf 2.2 van het rapport – de handtekeningen in kopie niet in zijn onderzoek heeft betrokken. De stelling van [appellant] dat uit pag. 8 van het rapport blijkt dat de deskundige slechts een selectie uit de hem ter beschikking gestelde referentiehandtekeningen heeft benut, berust – mede gelet op vorenstaande – op onjuiste lezing van dat rapport. Het feit dat de deskundige in figuur 5 een selectie van de referentiehandtekeningen heeft opgenomen ter illustratie, doet daaraan niet af.
14. De enkele omstandigheid dat de deskundige niet heeft voldaan aan de door [appellant] bij brief van 22 mei 2013 en 21 januari 2014 gedane verzoeken (onder meer: het verzoek bij het onderzoek ook het door [appellant] aangeleverde referentiemateriaal te betrekken, het verzoek de diverse rapporten van de partijdeskundigen in het onderzoek te betrekken, alsmede het verzoek aan te geven of er nog meer niet benutte onderzoeksmogelijkheden en/of onderzoeksapparatuur bestaan, die benut zouden kunnen worden), maakt niet dat strijd is met het bepaalde in artikel 198 Rv. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze verzoeken in strijd zijn met/verder gaan dan de door het hof gegeven instructies.
15. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het deskundigenoordeel moet worden gevolgd, hetgeen met zich brengt dat niet alleen geconcludeerd moet worden dat niet is komen vast te staan dat de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 van [V] was, maar zelfs dat het veel waarschijnlijker (dit is de een na hoogste categorie van zekerheid) is dat deze is gezet door een andere persoon. Zelfs indien juist is dat [V] op enig moment mogelijk aan zijn chauffeur dan wel aan […] (de broer van [appellant]) heeft gezegd dat hij de overeenkomst van 22 april 2004 heeft ondertekend, leidt dit niet tot een ander oordeel, te meer niet nu vaststaat dat [V] deze ondertekening tegenover anderen juist heeft ontkend en [V] bovendien is overgegaan tot het doen van aangifte met betrekking tot valsheid in geschrifte (zie rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van het tussenarrest van 19 juni 2012). Bewijslevering op dit punt is dan ook overbodig.
16. Dit een en ander betekent dat in het bestreden vonnis in conventie terecht de vorderingen van [appellant] (in wezen alle strekkende tot nakoming van die overeenkomst) zijn afgewezen en dat ook het vonnis in reconventie dient te worden bekrachtigd, met uitzondering van de vernietiging van de (voor)overeenkomst. Bij deze uitkomst past dat [appellant] als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, waaronder de kosten van het incident tot stellen van zekerheid (arrest van 3 maart 2009) en de incidenten tot opheffing daarvan (arresten van 9 februari 2010 en 5 maart 2013). Dit betekent voorts dat [appellant] ook de kosten van de deskundige zal hebben te dragen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Middelburg, sector civiel, van 25 juni 2008, voorzover daarbij de overeenkomst van 22 april 2004 is vernietigd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst af de vordering tot vernietiging wegens misbruik van omstandigheden van de gesteld door [V] getekende overeenkomst van 22 april 2004;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 5.981,-- aan griffierecht en € 29.770,--1.aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, A. Dupain en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑07‑2014
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
deskundigenonderzoek naar echtheid handtekening. deskundigenbenoeming
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.013.263/02
Zaak-/rolnummer rechtbank : 48148 / HA ZA 05-294
arrest d.d. 23 april 2013
inzake
[naam] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te [woonplaats],
tegen
1. a.[naam],
wonende te [woonplaats],
1b. [naam],
wonende te [woonplaats],
1c. [naam],
wonende te [woonplaats],
1d. [naam],
wonende te [woonplaats],
1e. [naam],
wonende te [woonplaats],
1f. [naam],
wonende te Oostende, België,
1g [naam],
wonende te [woonplaats],
1h [naam],
wonende te [woonplaats],
allen erfgenaam van wijlen [naam],
hierna gezamenlijk te noemen: de erven,
2.
Nederlandse Weverij Vera B.V.,
gevestigd te Sint Jansteen, gemeente [woonplaats],
hierna te noemen: Vera,
geïntimeerden,
alle tezamen te noemen: [geïntimeerden]
advocaat: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te [woonplaats].
Het verdere verloop van het geding
1.
Voor de loop van het geding tot het tussenarrest van 5 maart 2013, verwijst het hof naar dat tussenarrest. In dat tussenarrest heeft het hof R. ter Kuile-Haller te Den Haag als deskundige benoemd. Bij e-mailbericht van 14 maart 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerden] zich tot de contactpersoon inzake deskundigenbenoemingen van het hof gewend en gemeld dat haar tijdens haar zoektocht naar referentiemateriaal is gebleken zij in 2005 (toch) contact heeft gehad met Ter Kuile-Haller over deze zaak, hetgeen er overigens niet toe heeft geleid dat Ter Kuile-Haller een advies heeft uitgebracht.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1.
Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarresten van 19 juni 2012 en 5 maart 2013 heeft overwogen en beslist, voor zover hierna niet anders wordt overwogen.
2.
Naar aanleiding van voormeld e-mailbericht van 14 maart 2013 heeft de contactpersoon inzake deskundigenbenoemingen van het hof contact opgenomen met Ter Kuile-Haller en haar van de bevindingen van de advocaat van [geïntimeerden] op de hoogte gebracht. Ter Kuile-Haller heeft vervolgens aangegeven dat zij het verstandiger acht zich terug te trekken als deskundige. Het hof ziet hierin aanleiding een andere deskundige in haar plaats te benoemen.
3.
Het hof zal in de plaats van Ter Kuile-Haller benoemen ing. C. Verhulst (team Handschrift-, Document- en Vingersporenonderzoek van het Nederlands Forensich Instituut). Verhulst heeft aan de contactpersoon van het hof inzake deskundigenbenoemingen te kennen gegeven vrij te staan ten opzichte van de onderhavige zaak en de partijen, over de deskundigheid te beschikken om in deze zaak op te treden en bereid te zijn een eventuele benoeming te aanvaarden. In geval van benoeming verlangt hij een voorschot van € 3.300,-- (excl. BTW). Partijen hebben zich per e-mail kunnen uitlaten over deze deskundige en het voorschot. Beide partijen hebben aan het hof laten weten dat zij zich kunnen verenigen met de benoeming van genoemde deskundige en het door hem verlangde voorschot.
4.
Dit betekent dat het hof thans aan voornoemde deskundige zal verzoeken de volgende vragen te beantwoorden:
i. Kunt u vaststellen of de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 is geplaatst door [erflater]?;
i. Indien u van mening bent dat niet met aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen of de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 al dan niet van [erflater] is: is dit dan toe te rekenen aan het ontbreken van bruikbaar referentiemateriaal of aan andere factoren?
i. Heeft u als deskundige verder nog van belang zijnde opmerkingen?
5.
Het hof gaat er (nog steeds) van uit dat [appellant] aan de deskundige de originele overeenkomst van 22 april 2004 zal doen toekomen, en dat [geïntimeerden] zal zorg dragen voor het door de deskundige benodigde referentiemateriaal.
Raadsheer-Commissaris:
6.
Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen mr. M.J. van der Ven. Het hof zal bepalen dat de deskundige zijn onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, doch indien de raadsheer-commissaris daartoe aanleiding ziet, onder haar leiding.
Communicatie:
7.
Indien de deskundige vragen heeft over de inhoud van zijn opdracht of over de te volgen procedure, kan hij zich wenden tot de raadsheer-commissaris via de contactpersoon A.R. Vonk, e-mailadres: a.r.vonk@rechtspraak.nl, onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer. De contactpersoon of de raadsheer-commissaris zal de deskundige berichten.
8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Beslissing
Het hof:
- benoemt in de plaats van Ter Kuile-Haller als deskundige in deze zaak:
Ing. C. Verhulst,
Team Handschrift-, Document- en Vingersporenonderzoek,
Nederlands Forensisch Instituut;
kantooradres: Laan van Ypenburg 6, 2497GB Den Haag;
Postadres: Postbus 24044, 2490AA Den Haag;telefoonnummer: 070 – 8886330 / 06 - 42340325;
e-mail: k.verhulst@nfi.minvenj.nl.
met het verzoek aan het hof bericht uit te brengen omtrent de onder rechtsoverweging 4. vermelde vragen;
- -
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. M.J. van der Ven. Bepaalt dat de deskundige zijn onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, doch indien de raadsheer-commissaris daartoe aanleiding ziet, onder haar leiding;
- -
bepaalt dat de deskundige bij het verrichten van zijn werkzaamheden naast de normen van zijn beroepsgroep tevens de leidraad deskundigen in civiele zaken in acht dient te nemen;
- -
bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden niet zal behoeven aan te vangen voordat door [appellant] als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek een bedrag van € 3.993,-- (incl. BTW) zal zijn gestort op bankrekeningnummer 56.99.90.580 ten name van Ministerie van Justitie MvJ Arrondissement Den Haag 537, zulks onder vermelding: "voorschot deskundige Gerechtshof Den Haag" alsmede de namen van partijen en het zaaknummer;
- -
bepaalt dat dit voorschot uiterlijk vier weken na heden moet zijn voldaan. De griffier zal aan de deskundige mededeling doen van de ontvangst van het voorschot;
- -
bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk bericht ter griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A) zal deponeren vóór 10 september 2013. Uit dat bericht moet blijken:a. dat de deskundige partijen in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen waarvan de inhoud in het bericht vermeld dient te worden;b. dat de deskundige, alvorens een definitief rapport op te maken, partijen een conceptrapport heeft doen toekomen en hij partijen daarbij in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarvan de inhoud in het definitieve bericht vermeld dient te worden;
- -
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht een declaratie van loon en kosten ter griffie zal indienen onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer;
- -
wijst partijen erop dat indien zij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doen toekomen, daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dient te worden verstrekt;
- -
bepaalt dat [appellant] het procesdossier, alsmede de originele akte van 22 april 2004 binnen één maand na heden aan de deskundige ter hand zal stellen;
- -
bepaalt dat [geïntimeerden] het benodigde referentiemateriaal binnen één maand na heden aan de deskundige ter hand zal stellen;
- -
verwijst de zaak naar de rol van 10 september 2013 voor deskundigenbericht. Indien de deskundige zijn schriftelijk bericht niet vóór die datum kan deponeren, dient de deskundige uiterlijk twee weken voor deze datum aan de raadsheer-commissaris te verzoeken om een nadere datum voor het deponeren van het deskundigenbericht, via de griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A);
- -
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige alsmede aan Ter Kuile-Haller zendt;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.J. van der Ven en H.Th. Bouma en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 05‑03‑2013
Inhoudsindicatie
benoeming deskundige; incident opheffing zekerheidstelling
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.013.263/02
Zaak-/rolnummer rechtbank : 48148 / HA ZA 05-294
arrest d.d. 5 maart 2013
inzake
[naam] ,
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te [woonplaats],
tegen
1. a.[naam],
wonende te [woonplaats],
1b. [naam],
wonende te [woonplaats],
1c. [naam],
wonende te [woonplaats],
1d. [naam],
wonende te [woonplaats],
1e. [naam],
wonende te [woonplaats],
1f. [naam],
wonende te [woonplaats],
1g [naam],
wonende te [woonplaats],
1h [naam],
wonende te [woonplaats],
allen erfgenaam van wijlen [naam],
hierna gezamenlijk te noemen: de erven,
2.
Nederlandse Weverij Vera B.V.,
gevestigd te Sint Jansteen, gemeente [woonplaats],
hierna te noemen: Vera,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
gedaagden in het incident,
alle tezamen te noemen: [geïntimeerden]
advocaat: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te [woonplaats].
Het verdere verloop van het geding
Voor de loop van het geding tot het tussenarrest van 19 juni 2012, verwijst het hof naar dat tussenarrest. In dat tussenarrest heeft het hof de zaak zowel in de hoofdzaak als in het incident naar de rol verwezen. Vervolgens heeft [geïntimeerden] een akte in de hoofdzaak/antwoordakte in incident genomen en [appellant] een antwoordakte, tevens houdende overlegging producties, met producties. Vervolgens hebben partijen opnieuw arrest gevraagd.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1.
[geïntimeerden] heeft er op gewezen, dat in de aanhef van het tussenarrest van 19 juni 2012 ten onrechte nog de Stichting als procespartij is vermeld. Door het overlijden van [erflater] is de Stichting gedefungeerd en is het geding geschorst, waarna de erfgenamen de procedure hebben overgenomen. In dit tussenarrest is de Stichting daarom niet langer als partij genoemd.
In de hoofdzaak
2.
. In zijn tussenarrest van 19 juni 2012 heeft het hof beslist dat het beroep van [geïntimeerden] op vernietiging van de overeenkomst van 22 april 2004 wegens misbruik van omstandigheden niet kan worden gehonoreerd, hetgeen betekent dat moet worden onderzocht of de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 van [erflater] is. Voor het geval [geïntimeerden] de handtekening (nog steeds) wenst te bestrijden, heeft het hof overwogen dat – nu de diverse deskundigen het onderling niet eens zijn, en deze bovendien (slechts) een afschrift hebben onderzocht van de overeenkomst van 22 april 2004 – aanleiding bestaat over te gaan tot het benoemen van een onafhankelijk handschriftdeskundige met het verzoek de originele overeenkomst van 22 april 2004 te onderzoeken en een uitspraak te doen over de echtheid van de handtekening van [erflater] daaronder. Het hof heeft daarbij aangetekend dat de omstandigheid dat tot op heden niet meer duidelijkheid is verkregen op dit punt, geheel is toe te rekenen aan [erflater] die immers stelselmatig heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan forensisch schriftonderzoek en zelfs heeft geweigerd zijn handtekening te zetten onder zijn getuigenverklaring. Dit betekent dat indien door het overlijden van [erflater] (wegens gebrek aan bruikbaar referentiemateriaal) niet meer met voldoende zekerheid zal zijn vast te stellen of de handtekening onder de overeenkomst van 24 april 2004 van [erflater] is, deze omstandigheid voor risico dient te komen van [geïntimeerden]. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen zodat [geïntimeerden] zich kon uitlaten over de vraag of zij de echtheid van de handtekening van [erflater] (nog steeds) wenst te betwisten.
3.
[geïntimeerden] heeft hierop aan het hof laten weten dat zij (nog steeds) de handtekening van [erflater] onder de overeenkomst betwist en heeft voorgesteld als deskundige te benoemen de grafoloog mevrouw drs. M. de Monchy te Rotterdam en aan haar de vraag te stellen of de handtekening van [erflater] onder de betwiste overeenkomst authentiek is of vervalst en of deze handtekening afkomstig is van [erflater]. [geïntimeerden] heeft aangegeven als referentiemateriaal te beschikken over ruim 15 handtekeningen van [erflater]. [appellant] beschikt over de originele overeenkomst van 22 april 2004 en zal deze moeten aanleveren, aldus [geïntimeerden]
4.
[appellant] betwist de noodzaak van een handtekeningonderzoek. Hij is van oordeel dat de echtheid van de handtekening van [erflater] onder de overeenkomst van 22 april 2004 met de diverse deskundigenrapportages reeds voldoende is aangetoond. Bovendien meent hij dat het verweer van [geïntimeerden] dat [erflater] de overeenkomst van 22 april 2004 niet heeft ondertekend, niet voldoet aan de eisen die aan een gemotiveerde ontkenning worden gesteld. Dit klemt te meer, aldus [appellant], nu [erflater] (deels) uitvoering heeft gegeven aan die overeenkomst en heeft getoond niet terug te deinzen voor het afleggen van valselijke verklaringen. Zo al tot bewijslevering zou moeten worden overgegaan, ligt het meer in de rede uit te gaan van de echtheid van de handtekening, behoudens door [geïntimeerden] te leveren tegenbewijs. [appellant] verzoekt daarom het hof af te zien van benoeming van een deskundige. Mocht het hof desondanks toch tot benoeming van een deskundige overgaan, dan is hij bereid daaraan medewerking te verlenen. Het onderzoek zou echter niet moeten worden gedaan door een grafoloog, die zich bezighoudt met het geven van verstandelijke vermogens, karakterstructuur en sociale competenties op basis van een handschrift, maar door een handschriftdeskundige. Een voorstel voor een te benoemen deskundige, doet [appellant] niet.
5.
Het hof ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op hetgeen het in zijn tussenarrest van 19 juni 2012 heeft overwogen en beslist. Gelet op de bezwaren van [appellant] tegen benoeming van een grafoloog heeft het hof A.R. Vonk, contactpersoon van het hof inzake deskundigenbenoemingen, verzocht R. ter Kuile-Haller, deskundige op het gebied van waarheidsvinding en schriftexpertise (verder: de deskundige) te benaderen en haar te vragen of zij vrij staat ten opzichte van de onderhavige zaak en de partijen, over de deskundigheid beschikt om in deze zaak op te treden en of zij bereid is een eventuele benoeming te aanvaarden. De deskundige heeft deze vragen bevestigend beantwoord en laten weten dat zij in geval van benoeming een voorschot verlangt van € 1.500,-- (incl. BTW).
6.
De contactpersoon heeft vervolgens per e-mailbericht aan partijen bericht dat het hof het voornemen heeft de deskundige in deze zaak te benoemen en het door haar verlangde voorschot aan partijen voorgelegd. [geïntimeerden] heeft hierop laten weten hiertegen geen bezwaren te hebben. [appellant] heeft het hof bericht: "Mevrouw Ter Kuile-Haller kan wat cliënt betreft in dit dossier niet als onafhankelijk deskundige optreden en zij komt gelet daarop niet in aanmerking om door het Gerechtshof te worden benoemd. Met de begroting van de kosten ad € 1.500,-- inclusief BTW kan uiteraard wel worden ingestemd." De contactpersoon heeft naar aanleiding van deze e-mail opnieuw telefonisch contact gezocht met de deskundige en haar gevraagd of zij zeker weet dat zij vrij staat. De deskundige heeft dit (opnieuw) bevestigd. Gelet op het vorenstaande en de omstandigheid dat [appellant] op geen enkele manier heeft toegelicht waarom de deskundige in dit dossier niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt, heeft het hof besloten aan de bezwaren van [appellant] voorbij te gaan. [appellant] zal dit voorschot moeten voldoen, omdat hij nakoming vordert van de overeenkomst en op hem de bewijslast rust van de echtheid van de handtekening daaronder.
7.
Dit betekent dat het hof thans zal overgaan tot het benoemen van de deskundige, met het verzoek de volgende vragen te beantwoorden:
i. Kunt u vaststellen of de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 is geplaatst door [erflater]?;
i. Indien u van mening bent dat niet met aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen of de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 al dan niet van [erflater] is: is dit dan toe te rekenen aan het ontbreken van bruikbaar referentiemateriaal of aan andere factoren?
i. Heeft u als deskundige verder nog van belang zijnde opmerkingen?
8.
Het hof gaat ervan uit dat [appellant] aan de deskundige de originele overeenkomst van 22 april 2004 zal doen toekomen (Van Puvelde heeft immers niet bestreden, dat het origineel in zijn bezit is, zodat het hof dat als vaststaand aanneemt), en [geïntimeerden] zal zorg dragen voor het door de deskundige benodigde referentiemateriaal.
Raadsheer-Commissaris:
9.
Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen mr. M.J. van der Ven. Het hof zal bepalen dat de deskundige haar onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, doch indien de raadsheer-commissaris daartoe aanleiding ziet, onder haar leiding.
Communicatie:
10.
Indien de deskundige vragen heeft over de inhoud van haar opdracht of over de te volgen procedure, kan zij zich wenden tot de raadsheer-commissaris via de contactpersoon mr. A.R. Vonk, e-mailadres: a.r.vonk@rechtspraak.nl, onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer. De contactpersoon of de raadsheer-commissaris zal de deskundige berichten.
11.
Daar het hof beschikt over een dossier, kunnen partijen bij het opnieuw vragen van arrest, volstaan met het overleggen van de stukken die na dit arrest tot het procesdossier zijn gaan behoren.
12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In het incident
13.
In zijn tussenarrest van 19 juni 2012 heeft het hof in het incident beslist, dat nu [geïntimeerden] nog geen behoorlijke gelegenheid heeft gehad op de bij akte van 24 april 2012 ingestelde incidentele vordering te reageren, de zaak naar de rol wordt verwezen voor antwoord. [geïntimeerden] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt, waarna [appellant] in zijn antwoordakte (in de hoofdzaak) de gelegenheid te baat heeft genomen om – onder overlegging van een aantal producties – een nadere toelichting te geven op zijn vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het hof had [appellant] hiertoe niet uitgenodigd en zal aan hetgeen [appellant] in zijn antwoordakte heeft gesteld dan ook voorbij gaan.
14.
[appellant] heeft in zijn akte van 24 april 2012 gesteld, dat hij sedert het afwijzende arrest van 9 februari 2010 in het bezit is gekomen van nadere stukken (de producties 24 tot en met 27) waarmee hij kan onderbouwen dat hij metterwoon is teruggekeerd naar België en wel naar het adres Macharius Rheynstraat 59 te 9170 De Klinge. In verband daarmee heeft [appellant] verzocht om [geïntimeerden] te bevelen de door hem ter uitvoering van het arrest van 3 maart 2009 gestelde bankgarantie aan hem te retourneren, zonder dat hij jegens [geïntimeerden] nog gehouden is tot enige zekerheidstelling, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van zowel de onderhavige voorlopige voorziening als die welke is verzocht bij memorie van 25 augustus 2009.
12.
[geïntimeerden] heeft in zijn antwoordakte in incident gesteld dat vaststaat dat [appellant] zich op 16 mei 2003 heeft laten uitschrijven naar Venezuela, en dat hij zich op 6 januari 2009 weer heeft doen inschrijven in België. Volgens [geïntimeerden] blijkt uit de producties 24 tot en met 27, dat [appellant] in de periode dat hij was uitgeschreven, geregeld in België is geweest voor het bijwonen van zittingen in gerechtelijke procedures, tandartsbezoeken en dergelijke meer, maar daarmee toont hij naar de mening van [geïntimeerden] niet aan dat hij in die tijd zijn woonplaats in België had. [geïntimeerden] acht het niet uitgesloten dat [appellant], ondanks zijn inschrijving op 6 januari 2009, nog steeds geen woonplaats in België heeft, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij zijn leven thans anders heeft ingericht dan in de periode gelegen tussen 16 mei 2003 en 6 januari 2009. Van [appellant] mocht verwacht worden dat hij had aangetoond dat hij zich in Venezuela heeft laten uitschrijven, dat zijn verblijfsvergunning daar niet meer geldig is, dat hij zijn vermogen heeft overgebracht van Venezuela naar België en dat het centrum van zijn maatschappelijke en sociale leven in België is gelegen. Nu [appellant] dit heeft nagelaten, kan – aldus [geïntimeerden] – geen wijziging van woonplaats c.q. werkelijk verblijf worden aangenomen en dient zijn verzoek tot teruggave van de bankgarantie te worden afgewezen.
15.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] enerzijds aldus de lat voor [appellant] te hoog legt, terwijl [geïntimeerden] anderzijds geen concrete omstandigheden stelt die het standpunt dat [appellant] – ondanks zijn inschrijving en ondanks hetgeen ook volgens [geïntimeerden] uit de thans overgelegde producties volgt – niet in België woont, te onderbouwen. Het enkele feit dat niet is uitgesloten dat [erflater], ondanks zijn inschrijving op 6 januari 2009, nog steeds geen woonplaats in België heeft, acht het hof onvoldoende.
Dit betekent dat de incidentele vordering zal worden toegewezen.
16.
De kosten van het incident zullen worden aangehouden tot de einduitspraak.
Beslissing
Het hof:
in de hoofdzaak
- -
beveelt een onderzoek door een deskundige teneinde aan het hof bericht uit te brengen omtrent de onder rechtsoverweging 7. vermelde vragen;
- -
benoemt als zodanig:R. ter Kuile-Haller,kantooradres: Theresiastraat 109b, 2593 AD Den Haag,telefoonnummer: 070 - 347 61 43;
- -
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. M.J. van der Ven. Bepaalt dat de deskundige haar onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, doch indien de raadsheer-commissaris daartoe aanleiding ziet, onder diens leiding;
- -
bepaalt dat de deskundige bij het verrichten van haar werkzaamheden naast de normen van haar beroepsgroep tevens de leidraad deskundigen in civiele zaken in acht dient te nemen;
- -
bepaalt dat de deskundige haar werkzaamheden niet zal behoeven aan te vangen voordat door [appellant] als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek een bedrag van € 1.500,-- zal zijn gestort op bankrekeningnummer 56.99.90.580 ten name van Ministerie van Justitie MvJ Arrondissement Den Haag 537, zulks onder vermelding: "voorschot deskundige Gerechtshof Den Haag" alsmede de namen van partijen en het zaaknummer;
- -
bepaalt dat dit voorschot uiterlijk vier weken na heden moet zijn voldaan. De griffier zal aan de deskundige mededeling doen van de ontvangst van het voorschot;
- -
bepaalt dat de deskundige haar schriftelijk bericht ter griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A) zal deponeren vóór 30 juli 2013. Uit dat bericht moet blijken:a. dat de deskundige partijen in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen waarvan de inhoud in het bericht vermeld dient te worden;b. dat de deskundige, alvorens een definitief rapport op te maken, partijen een conceptrapport heeft doen toekomen en zij partijen daarbij in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarvan de inhoud in het definitieve bericht vermeld dient te worden;
- -
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht een declaratie van loon en kosten ter griffie zal indienen onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer;
- -
wijst partijen erop dat indien zij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doen toekomen, daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dient te worden verstrekt;
- -
bepaalt dat [appellant] het procesdossier, alsmede de originele akte van 22 april 2004 binnen één maand na heden aan de deskundige ter hand zal stellen;
- -
bepaalt dat [geïntimeerden] het benodigde referentiemateriaal binnen één maand na heden aan de deskundige ter hand zal stellen;
- -
verwijst de zaak naar de rol van 30 juli 2013 voor deskundigenbericht. Indien de deskundige haar schriftelijk bericht niet vóór die datum kan deponeren, dient de deskundige uiterlijk twee weken voor deze datum aan de raadsheer-commissaris te verzoeken om een nadere datum voor het deponeren van het deskundigenbericht, via de griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A);
- -
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zendt;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
in het incident
- beveelt [geïntimeerden] de door [appellant] ter uitvoering van het arrest van 3 maart 2009 gestelde bankgarantie aan hem te retourneren, zonder dat [geïntimeerden] enige andere aanspraak op zekerheidstelling aan het arrest van 3 maart 2009 jegens [appellant] kan ontlenen;
- verklaart dit arrest voor wat betreft het gegeven bevel uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.J. van der Ven en H.Th. Bouma en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2013 in aanwezigheid van de griffier.