Hof Amsterdam, 19-03-2013, nr. 200.121.058/01 NOT, nr. 200.122.252/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4897
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-03-2013
- Zaaknummer
200.121.058/01 NOT
200.122.252/01 NOT
- LJN
BZ4897
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Juridische beroepen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4897, Uitspraak, Hof Amsterdam (Notariskamer), 19‑03‑2013
Uitspraak 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen twee beslissingen van de (fungerend) voorzitter van de kamer voor het notariaat, waarbij de (fungerend) voorzitter de notaris heeft geschorst in de uitoefening van zijn ambt als notaris en een waarnemer heeft benoemd met vaststelling van diens honorarium alsmede hoger beroep tegen beslissing van de kamer voor het notariaat waarbij de kamer de schorsingsbeslissing van de (fungerend) voorzitter heeft bekrachtigd. Het hof dient allereerst te beslissen op het betoog van de notaris, dat het per 1 januari 2013 in werking getreden gewijzigde artikel 26 Wna niet van toepassing is op de onderhavige zaak. Nu de wetgever met betrekking tot deze bepaling niet heeft voorzien in een overgangsregeling, is het hof (met de kamer) van oordeel dat dit artikel onmiddellijke werking heeft. Weliswaar dateert de rechterlijke uitspraak waarbij de notaris is veroordeeld van 21 december 2012, maar aangezien het feit van veroordeeld zijn per 1 januari 2013 aanwezig is, is artikel 26 lid 1 sub c Wna ook alsdan toepasselijk. In die zin is van een terugwerkende kracht van die bepaling dan ook geen sprake. Gelet op het onder 5.2. tot en met 5.5. overwogene faalt het betoog van de notaris dat de beslissing van de (fungerend) voorzitter tot schorsing een wettelijke grondslag ontbeert. Het hof volgt de notaris evenmin in zijn stelling dat de (fungerend) voorzitter bij de toepassing van artikel 26 lid 1 sub c Wna zijn taak heeft miskend. De notaris heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kamer niet heeft getoetst of de beslissing van de (fungerend) voorzitter te voortvarend is geweest en of de (fungerend) voorzitter wel voldoende oog heeft gehad voor de positie van de notaris. Gelet op het onder 5.4.1. tot en met 5.4.3. overwogene dient deze beroepsgrond te worden verworpen nu de voorzitter in dit geval geen beleidsruimte heeft. De schorsingsbeslissing van de voorzitter wordt binnen vier weken inhoudelijk getoetst door de kamer, aan wie (in tegenstelling tot de voorzitter) wel beoordelingsvrijheid toekomt. Het hof is van oordeel dat de gedragingen waarvan de notaris wordt verdacht dusdanig ernstig zijn en in strijd komen met de kern van de notariële ambtsbediening, dat de bescherming van cliënten en andere derden tegen een notaris met een dergelijk gebrek aan beroepsethiek vergt dat de ordemaatregel van schorsing wordt bekrachtigd.
Partij(en)
beslissing
____________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers: 200.121.058/01 NOT en 200.122.252/01 NOT
zaaknummer kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam: 536319/NT 13-10
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van19 maart 2013
inzake:
[ APPELLANT ],
notaris te [ plaatsnaam ],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. P.E. Mazel, advocaat te Groningen.
1. De gedingen in hoger beroep
In de zaak met nummer 200.121.058/01 NOT
1.1. Van de zijde van appellant, hierna verder te noemen: de notaris, is bij een op 31 januari 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de twee aan deze beslissing gehechte beslissingen van de (fungerend) voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam, hierna verder te noemen: de kamer, van 30 januari 2013, waarbij de (fungerend) voorzitter van de kamer de notaris met ingang van zaterdag 2 februari 2013 te 00:00 uur heeft geschorst in de uitoefening van zijn ambt als notaris en (kort samengevat) met ingang van 2 februari 2013 te 00:00 uur een waarnemer voor het ambt van de notaris heeft benoemd met vaststelling van diens honorarium op € 250,- per uur exclusief omzetbelasting.
In de zaak met nummer 200.122.252/01 NOT
1.2. Van de zijde van de notaris, is bij een op 19 februari 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van 19 februari 2013, waarbij de kamer (kort samengevat) de schorsingsbeslissing van de (fungerend) voorzitter van de kamer van 30 januari 2013 heeft bekrachtigd.
In beide zaken
1.3. De zaken zijn met instemming van de notaris gevoegd behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 februari 2013. De notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd, de gemachtigde aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing van 19 februari 2013 heeft vastgesteld. De notaris heeft tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van de notaris
In de zaak met nummer 200.121.058/01 NOT
4.1.
De twee beslissingen van de (fungerend) voorzitter zijn in strijd met de wet gegeven en dienen (primair) te worden vernietigd, althans (subsidiair) dient het vastgesteld honorarium van de waarnemer van de notaris te worden gematigd tot €100,- per uur exclusief omzetbelasting, althans tot een door het hof in redelijkheid te bepalen bedrag. Hiertoe wordt het volgende aangevoerd.
4.2.
De eerste beslissing van de voorzitter (tot schorsing van de notaris) is gegrond op het per 1 januari 2013 gewijzigde artikel 26 lid 1 Wet op het notarisambt, verder Wna. Nu een wet alleen voor de toekomst verbindt en geen terugwerkende kracht heeft en door de wetgever ter zake van artikel 26 lid 1 sub c Wna niet in overgangsrecht is voorzien, kan voormeld artikel alleen voor toepassing zijn in die gevallen van een veroordeling na inwerkingtreding van gemeld artikel, dus na 1 januari 2013. De strafrechtelijke veroordeling van de notaris dateert van eerdere datum, te weten 21 december 2012, zodat artikel 26 lid 1 sub c Wna in dit geval geen toepassing kan vinden. Dit standpunt van de notaris wordt gedeeld door de (fungerend) voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, blijkens diens beslissing van 4 februari 2013.
4.3.
Afgezien van het feit dat de eerste beslissing van de (fungerend) voorzitter wettelijke grondslag ontbeert en uit dien hoofde dient te worden vernietigd, komt zij voor vernietiging in aanmerking omdat de (fungerend) voorzitter in deze zijn taak heeft miskend. Uit de primaire beslissing blijkt dat de (fungerend) voorzitter geen acht heeft geslagen op de aard en inhoud van de ten laste gelegde feiten die door de rechtbank Haarlem bewezen zijn verklaard en waarvoor de notaris is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. De (fungerend) voorzitter heeft hiermee miskend dat hij wel degelijk een margin of appreciation heeft bij toepassing van artikel 26 lid 1 sub c Wna. Ware dat niet zo, dan zouden de door de wet voorgeschreven bekrachtiging van de schorsingsbeslissing door de kamer, respectievelijk de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep tegen de schorsingsbeslissing bij het gerechtshof Amsterdam overbodig zijn. In dit verband zij aangetekend dat de feiten waarvoor de notaris in deze zaak is veroordeeld betrekking hebben op een periode van circa tien respectievelijk zeven jaar geleden en dat nadien de notaris geen enkel (tuchtrechtelijk) verwijt meer is gemaakt.
4.4.
De tweede beslissing van de voorzitter (tot benoeming van een waarnemer en vaststelling van diens honorarium) kan evenmin worden gehandhaafd. Deze beslissing (op grond van artikel 28 sub c Wna in samenhang met artikel 29 lid 2, tweede en derde volzin Wna) is onjuist in die zin dat ten onrechte geen enkel overleg heeft plaatsgevonden tussen de (fungerend) voorzitter en benoemde waarnemer over het te hanteren tarief. Daarbij komt dat de praktijk van de notaris als gevolg van alle gebeurtenissen en de publiciteit rondom zijn persoon tot een marginale geworden is en daardoor niet genoeg opbrengt om het door de (fungerend) voorzitter vastgestelde honorarium van € 250,- per uur exclusief omzetbelasting, op te brengen. In zoverre dient deze beslissing dan ook te worden vernietigd en het honorarium te worden gematigd tot € 100,- per uur exclusief omzetbelasting, althans tot een door het hof in redelijkheid te bepalen bedrag.
In de zaak met nummer 200.122.252/01 NOT
4.5.
De beslissing van 19 februari 2013 waarbij de kamer de schorsingsbeslissing van haar (fungerend) voorzitter heeft bekrachtigd, geeft blijk van een onvoldoende belangenafweging en onvoldoende toetsing van de schorsingsbeslissing door de kamer. Zo heeft de kamer niet getoetst of de beslissing van de (fungerend) voorzitter te voortvarend is geweest en of de (fungerend) voorzitter wel voldoende oog heeft gehad voor de positie van de notaris (mede in het licht van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Niet iedere veroordeling wegens een misdrijf (bijvoorbeeld onverzekerd rijden of rijden met een glas te veel op) zou immers dienen te leiden tot een schorsing voor onbepaalde tijd. Het vorenstaande brengt met zich dat de beslissing van de kamer (en daarmee ook de schorsingsbeslissing van de fungerend voorzitter) vernietigd dient te worden, hetgeen de onmiddellijke opheffing van de schorsing van de notaris betekent.
5. De beoordeling
5.1.
Het hof dient allereerst te beslissen op het betoog van de notaris, dat het per 1 januari 2013 in werking getreden gewijzigde artikel 26 Wna niet van toepassing is op de onderhavige zaak.
5.2.
Nu de wetgever met betrekking tot deze bepaling niet heeft voorzien in een overgangsregeling, is het hof (met de kamer) van oordeel dat dit artikel onmiddellijke werking heeft. Weliswaar dateert de rechterlijke uitspraak waarbij de notaris is veroordeeld van 21 december 2012, maar aangezien het feit van veroordeeld zijn per 1 januari 2013 aanwezig is, is artikel 26 lid 1 sub c Wna ook alsdan toepasselijk. In die zin is van een terugwerkende kracht van die bepaling dan ook geen sprake.
5.3.
Het voorts door de notaris aangevoerde legaliteits- of nulla poena-beginsel (indien te dezen al toepasselijk) staat, anders dan de notaris heeft aangevoerd, niet aan toepassing van artikel 26 lid 1 sub c Wna in de weg. Ten tijde van de veroordeling (21 december 2012) en in het bijzonder op de pleegdata van de bewezenverklaarde strafbare feiten (in de jaren 2001 tot en met 2006) bestond immers (op grond van artikel 106 Wna) ook reeds de mogelijkheid een notaris bij wijze van ordemaatregel te schorsen, zodat (gezien de aard van de in eerste aanleg bewezenverklaarde strafbare feiten) de notaris er redelijkerwijze rekening mee had kunnen houden dat deze feiten zouden kunnen leiden tot het toepassen van de ordemaatregel van schorsing.
In de zaak met nummer 200.121.058/01 NOT (de voorzittersbeslissingen)
Schorsingsbeslissing
5.4.1.
Gelet op het hiervoor onder 5.2. tot en met 5.5. overwogene faalt het betoog van de notaris dat de beslissing van de (fungerend) voorzitter tot schorsing een wettelijke grondslag ontbeert. Het hof volgt de notaris evenmin in zijn stelling dat de (fungerend) voorzitter bij de toepassing van artikel 26 lid 1 sub c Wna zijn taak heeft miskend.
De tekst van artikel 26 lid 1 Wna luidt, voor zover hier van belang:
Een notaris wordt door de voorzitter van de kamer voor het notariaat geschorst in de uitoefening van zijn ambt indien (…)
Naar het oordeel van het hof laat deze tekst een voorzitter van de kamer voor het notariaat een zeer beperkte beoordelingsruimte bij zijn beslissing om een notaris al dan niet te schorsen.
Aan dat oordeel ligt het navolgende ten grondslag. Blijkens de memorie van toelichting op de wijziging van de Wet op het notarisambt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 250, nr. 3 op p. 21) is bij de aanpassing (uitbreiding) van artikel 26 Wna aangesloten bij de artikelen 46f en 46g van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Het nieuwe artikel 26 lid 1 sub c Wna is dan ook ontleend – en qua tekst vrijwel identiek - aan artikel 46f lid 1 sub b Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Uit de wetsgeschiedenis van die bepaling blijkt dat de wetgever schorsing alleen dwingend heeft willen voorschrijven als de veroordeling vrijheidsbeneming tot gevolg heeft (Jaarverslag Hoge Raad der Nederlanden 2005/2006, p. 148). Van een dergelijke veroordeling is in dit geval sprake. Dat brengt met zich dat de rol van de voorzitter in dit geval beperkt is tot een instrumenterende rol die daarin bestaat dat hij vaststelt of inderdaad sprake is van een veroordeling als in die bepaling bedoeld. Wordt aan die vereisten voldaan dan is hij in dat geval gehouden de notaris bij wege van ordemaatregel te schorsen, de datum van ingang van de schorsing vast te stellen en te voorzien in de waarneming van de geschorste notaris.
Het is dus niet ter beoordeling aan de voorzitter of schorsing in het desbetreffende geval materieel gezien wel of niet terecht is. Dat oordeel is aan de kamer voor het notariaat, die de zaak op grond van artikel 26 lid 2 in verbinding met artikel 27 lid 1 Wna binnen vier weken inhoudelijk dient te beoordelen, in die zin dat wordt overgegaan tot bekrachtiging dan wel tot opheffing van de schorsing.
5.4.2.
Weliswaar opent de wet de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen van de schorsingbeslissing van de voorzitter bij dit hof, maar het hof leest in die mogelijkheid niet dat het in dat appel een ander criterium dient aan te leggen dan de voorzitter in eerste aanleg. In het appel tegen de voorzittersbeslissing bestaat derhalve enkel de mogelijkheid voor een geschorste notaris om in hoger beroep te doen toetsen of het in artikel 26 lid 1 sub c Wna genoemde geval zich daadwerkelijk voordoet, met andere woorden: of die bepaling formeel gezien terecht is toegepast.
5.4.3.
Nu het geval dat de (fungerend) voorzitter van de kamer buiten het toepassingsbereik van artikel 26 lid 1 sub c Wna is getreden, zich hier niet voordoet, zal het hof de schorsingsbeslissing bevestigen.
Benoeming waarnemer en diens honorering
5.5.1.
Ten aanzien van het door de notaris ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de (fungerend) voorzitter van 31 januari 2013 tot benoeming van een waarnemer en de in die beslissing vervatte vaststelling van diens honorarium, overweegt het hof als volgt.
5.5.2.
Het hof begrijpt dat de bezwaren van de notaris zich richten tegen de benoeming van een waarnemer als zodanig en niet tegen de persoon van degene die tot waarnemer is bedoeld.
5.5.3.
Het hof is van oordeel dat – gelet op het vorenstaande – de schorsing van de notaris als ordemaatregel terecht is geschied. Daarmee rust op de voorzitter van de kamer de taak op grond van het bepaalde in artikel 28 Wna te voorzien in de waarneming. Daartoe is de voorzitter overgegaan en aldus heeft hij zijn wettelijke taak vervuld, zodat de tegen die voorziening gerichte bezwaren door het hof worden afgewezen.
5.5.4.
Met betrekking tot het beroep van de notaris tegen de beslissing omtrent de hoogte van het honorarium doet zich de vraag voor of hij daarin door het hof kan worden ontvangen. Immers, artikel 29 lid 2 (oud) Wna bood in de vijfde zin kennelijk de mogelijkheid om ook tegen een beslissing van de voorzitter omtrent het honorarium in beroep te komen. Het nieuwe artikel 29 lid 2 Wna bevat nog wel de bevoegdheid van de voorzitter om in geval van een ambtshalve benoeming een regeling te treffen omtrent het honorarium, maar het lijkt te zwijgen over de mogelijkheid daartegen beroep aan te tekenen. In het nieuwe artikel 29 lid 3 Wna wordt de mogelijkheid geboden om tegen ‘een beslissing tot benoeming of tot intrekking van een benoeming’ beroep in te stellen. Het hof is van oordeel – bij gebreke van enige aanduiding in de parlementaire geschiedenis van het nieuwe artikel 29 Wna dat of waarom de mogelijkheid van een beroep tegen een beslissing omtrent het honorarium zou zijn vervallen – dat het treffen van een regeling omtrent het honorarium in geval van een ambtshalve benoeming zozeer verweven is met die benoeming, dat daarmee de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen de beslissing op de voet van artikel 29 lid 3, tweede zin, Wna gegeven is. Mitsdien is de notaris ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing waarbij de voorzitter een regeling omtrent het honorarium heeft gegeven.
5.5.5.
Door de notaris is aangevoerd dat het honorarium van € 250,- per uur exclusief omzetbelasting te hoog is.
5.5.6.
In zijn beslissing van 30 maart 2006, LJN: AV7751, heeft het hof geoordeeld over de hoogte van het aan een waarnemer in situaties als deze toe te kennen honorarium. Voortbouwend op laatstgenoemde beslissing acht het hof het redelijk dat aan de waarnemer in een situatie van een “zware” waarneming (de situaties die thans worden bedoeld in artikel 28 aanhef en onderdelen c, d, e, en f Wna) ten laste van de vervangen notaris (of diens erfgenamen) een uurtarief wordt toegekend van € 150,-- exclusief omzetbelasting, te berekenen op basis van de uren die de waarnemer op het waargenomen kantoor aanwezig is, en dus niet over diens reistijd (onverminderd het recht op een redelijke reiskostenvergoeding).
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het gebruikelijke uurtarief dat een notaris aan zijn opdrachtgevers in rekening brengt veelal hoger is, maar dat gewoonlijk, in tegenstelling tot de onderhavige situatie, niet alle uren die een notaris op zijn kantoor doorbrengt declarabel zullen zijn.
In de zaak met nummer 200.122.252/01 NOT (de beslissing van de kamer)
5.6.1.
In hoger beroep heeft de notaris aangevoerd dat de kamer niet heeft getoetst of de beslissing van de (fungerend) voorzitter te voortvarend is geweest en of de (fungerend) voorzitter wel voldoende oog heeft gehad voor de positie van de notaris. Gelet op het hiervoor onder 5.4.1. tot en met 5.4.3. overwogene dient deze beroepsgrond te worden verworpen nu de voorzitter in dit geval geen beleidsruimte heeft. De schorsingsbeslissing van de voorzitter wordt binnen vier weken inhoudelijk getoetst door de kamer, aan wie (in tegenstelling tot de voorzitter) wel beoordelingsvrijheid toekomt. Bij de beoordeling van de noodzaak tot het opleggen van een ordemaatregel dienen alle omstandigheden in aanmerking genomen te worden, waarbij (onder meer) gedacht kan worden aan de aard en ernst van het feit/de feiten waarvoor de notaris is veroordeeld, het maatschappelijk belang, het tijdsverloop sinds de verweten gedraging(en) en het tuchtrechtelijk en/of strafrechtelijk verleden van de notaris. Afhankelijk van de uitkomst van deze beoordeling, kan de kamer beslissen de schorsing door de voorzitter te bekrachtigen dan wel deze schorsing op te heffen.
5.6.2.
In deze zaak is de notaris strafrechtelijk veroordeeld wegens (kort gezegd) het leiding geven aan schuldwitwassen en het opzettelijk nalaten van melding van de door hem verrichte ongebruikelijke transacties aan het meldpunt als bedoeld in de (destijds geldende) Wet melding ongebruikelijke transacties. Als de juistheid van deze verdenking onherroepelijk komt vast te staan, betekent dit dat de notaris een grove inbreuk heeft gemaakt op de eer en het aanzien van het notarisambt en meer in het bijzonder dat hem in hoge mate de attitude ontbreekt die van een behoorlijk notaris mag worden verwacht. Weliswaar is geruime tijd verstreken sinds de pleegdatum van het laatste bewezenverklaarde feit (maart 2006), maar het hof is van oordeel dat de gedragingen waarvan de notaris wordt verdacht dusdanig ernstig zijn en in strijd komen met de kern van de notariële ambtsbediening, dat de bescherming van cliënten en andere derden tegen een notaris met een dergelijk gebrek aan beroepsethiek vergt dat de ordemaatregel van schorsing wordt bekrachtigd. Het feit dat niet is gebleken dat zich sinds 2006 andere feiten hebben voorgedaan die aanleiding geven tot strafrechtelijk of tuchtrechtelijk ingrijpen jegens de notaris, doet hieraan niet af.
5.6.3.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
Conclusie in beide zaken
5.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
In de zaak met nummer 200.121.058/01 NOT
Het hof:
- -
bevestigt de beslissing van de (fungerend) voorzitter van de kamer van 30 januari 2013 tot schorsing van de notaris;
- -
vernietigt de beslissing van de (fungerend) voorzitter van de kamer van 30 januari 2013, voor zover daarbij een honorarium is toegekend aan de benoemde waarnemer van €250,- per uur exclusief omzetbelasting, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- -
stelt het honorarium, verbonden aan de hier genoemde waarneming, vast overeenkomstig het hiervoor onder 5.5.6. overwogene en bevestigt deze beslissing voor het overige;
En in de zaak met nummer 200.122.252/01 NOT
Het hof:
- -
bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 maart 2013 door de rolraadsheer.
DE KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van de voorzitter op grond van artikel 26 lid 1 sub c van de Wet op het notarisambt (Wna)
De voorzitter van de kamer voor het notariaat;
Gezien het verzoek van de KNB van 17 januari 2013;
Gelet op het feit, dat mr. [ X ], notaris te [ plaatsnaam ], bij vonnis van 21 december 2012 van de rechtbank te Haarlem, sector strafrecht, veroordeeld is tot een gevangenisstraf van vijf maanden op grond van de overwegingen vermeld in voornoemd vonnis;
Gelet op artikel 26 lid 1 sub c Wna, dat bepaalt dat een notaris door de voorzitter wordt geschorst in de uitoefening van zijn ambt indien hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld dan wel aan hem bij een dergelijke rechterlijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
Gehoord mr. [ X ] in een telefoongesprek van 17 januari 2013, waarin hij heeft bevestigd dat hij degene is die in voornoemd vonnis is veroordeeld;
Gehoord mr. P.E. Mazel, de raadsman van mr. [ X ], eveneens in een telefoongesprek van 17 januari 2013;
Schorst met ingang van zaterdag 2 februari 2013 te 00:00 uur mr. [ X ], notaris te [ plaatsnaam ], in de uitoefening van zijn ambt als notaris.
Deze beslissing zal binnen vier weken aan de kamer ter bekrachtiging worden voorgelegd.
Gedaan op 30 januari 2013,
Mr. J.A.J. Peeters,
fungerend voorzitter kamer voor het notariaat.
Van deze beslissing wordt een afschrift verstrekt aan de KNB en het BFT en de Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem.
Tegen deze beslissing staat binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van deze beslissing hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).
DE KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing ex artikel 28 sub c jo 29 lid 2, tweede en derde volzin, Wet op het notarisambt
Bij de hierbij aangehechte beslissing van 30 januari 2013 heb ik met ingang van zaterdag
- 2.
februari 2013 te 00:00 uur mr. [ X ], notaris te [ plaatsnaam ], op grond van artikel 26 lid 1 sub c van de Wet op het notarisambt geschorst in de uitoefening van zijn ambt als notaris;
Daarom dien ik met ingang van zaterdag 2 februari 2013 te 00:00 uur ambtshalve een waarnemer te benoemen.
Mr. [ Y ], notaris te [ plaatsnaam ], heeft zich bereid verklaard met de waarneming te worden belast.
Er zijn geen bezwaren bekend tegen de benoeming van mr. [ Y ], zodat ik hem op grond van artikel 29 lid 2, tweede volzin, jo artikel 28 sub c van de Wet op het notarisambt tot waarnemer van het protocol van mr. [ X ] zal benoemen. De praktijk van mr. [ X ] zal worden voortgezet voor rekening en risico van mr. [ X ]. Het honorarium van mr. [ Y ] zal daarom worden vastgesteld op € 250, - per uur exclusief BTW.
Beslissing:
- 1.
Benoemt mr. [ Y ] als waarnemer van het protocol en de overige notariële bescheiden van mr. [ X ], met ingang van 2 februari 2013 te 00.00 uur, voor onbepaalde tijd;
- 2.
Wijst voor de duur van de waarneming aan mr. [ Y ] toe het protocol en de overige notariële bescheiden van mr. [ X ];
- 3.
Ontheft mr. [ Y ] – gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Verordening overdracht protocol – van de verplichtingen als vermeld in de artikelen 2 tot en met 4 van de Verordening overdracht protocol.
- 4.
Stelt – gelet op het bepaalde in artikel 29 lid 2 Wna – het honorarium van mr. [ Y ] vast op € 250, - per uur exclusief BTW.
Aldus gedaan op 30 januari 2013 door mr. J.A.J. Peeters, fungerend voorzitter.
Van deze beslissing wordt een afschrift verstrekt aan de KNB en het BFT.
Tegen deze beslissing staat binnen dertig dagen na de dag van verzending van het afschrift van deze beslissing hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van 19 februari 2013 in de zaak met nummers 536319/NT 13-10 op grond van artikel 26 lid 1 sub c jo artikel 27 lid 1 tweede en derde volzin van de Wet op het notarisambt, inzake de bekrachtiging dan wel opheffing van de schorsing, door de fungerend voorzitter opgelegd bij beslissing van 30 januari 2013 aan:
mr. [ X ],
notaris te [ plaatsnaam ],
raadsman: mr. P.E. Mazel;
hierna: de notaris.
Het verloop van de procedure
Bij beslissing van 30 januari 2013 (welke beslissing in kopie is aangehecht en als hier ingelast en overgenomen wordt beschouwd) heeft de fungerend voorzitter van de kamer voor het notariaat de notaris met ingang van 2 februari 2013 geschorst in de uitoefening van zijn ambt op grond van het feit dat hij bij nog niet onherroepelijke beslissing bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 december 2012 is veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf.
De kamer voor het notariaat dient binnen vier weken een uitspraak te doen over de bekrachtiging van de door de voorzitter opgelegde maatregel. Bij de mondelinge behandeling van de zaak door de kamer op 14 februari 2013 is de notaris verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De raadsman van de notaris heeft op de zitting het woord gedaan aan de hand van pleitaantekeningen en de kamer verzocht om opheffing van de schorsing.
- 1.
De feiten
De kamer gaat uit van de volgende - vast staande - feiten:
- a)
Bij vonnis van 21 december 2012 heeft de rechtbank Haarlem de notaris strafbaar bevonden aan “Schuldwitwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd”. De rechtbank overweegt onder meer: “Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Hoewel niet bewezen is dat verdachte opzet op het witwassen heeft gehad, kan hem naar het oordeel van de rechtbank daarvan wel een ernstig verwijt worden gemaakt. Van een notaris mag onder de gegeven omstandigheden een hoge mate van zorgvuldigheid worden verlangd, waarbij hij zijn dossier op orde heeft, zonodig kritische vragen stelt en niet volstaat met een houding van “U vraagt, wij draaien”. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat de notaris - kort gezegd- opzettelijk een MOT-melding achterwege heeft gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is de notaris zeer onzorgvuldig geweest en heeft hij door zijn handelwijze het aanzien van het notariaat schade toegebracht. Daarbij overwoog de rechtbank dat een notaris zich er rekenschap van dient te geven dat hij onkreukbaar dient te functioneren en bij uitstek een functionaris is bij wie zorgvuldigheid hoog in het vaandel moet staan.
- b)
De nog niet onherroepelijke veroordeling betreft feiten die zouden zijn gepleegd in de jaren 2001-2008.
- 2.
Het verweer en het verzoek tot opheffing maatregel
De raadsman heeft op de zitting verzocht om opheffing van de maatregel tot schorsing.
De voorzitter was zijns inziens niet bevoegd in het onderhavige geval artikel 26 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) toe te passen. Deze bepaling is immers eerst in werking getreden op 1 januari 2013, terwijl de veroordeling van de notaris dateert van 21 december 2012. Nu door de wetgever niet in overgangsrecht is voorzien, zou de beslissing van de voorzitter wettelijke grondslag ontberen.
Voor de beslissing zou aansluiting moeten worden gezocht bij het strafrecht, waarin geldt dat moet worden uitgegaan van de voor de voor de beklaagde meest gunstige situatie.
Overigens meent de raadsman, anders dan de voorzitter op dit punt, dat de voorzitter bij de toepassing van artikel 26 Wna wel degelijk een “marge of appreciation” heeft. Immers: anders zou de bekrachtiging door de kamer of hoger beroep bij het gerechtshof een zinledige actie zijn. Naar de mening van de raadsman zou het onjuist zijn als iedere notaris die bijvoorbeeld met teveel alcohol in zijn bloed een motorrijtuig bestuurt – een misdrijf – en daarvoor wordt veroordeeld, zou dienen te worden geschorst.
De voorzitter zou daarom uitvoeriger moeten toetsen en een belangenafweging dienen te geven. Van de notaris is buiten de strafzaak niets ongunstigs bekend, terwijl de feiten in die zaak zeven tot dertien jaar geleden hebben plaatsgevonden. Een onmiddellijke schorsing door de voorzitter was daarom niet op zijn plaats. De instantie die over een eventuele schorsing dient te oordelen is volgens de raadsman de kamer van toezicht te Haarlem. Die kamer behandelt op 14 februari 2013 de over de onderhavige kwestie lopende tuchtzaak tegen de notaris.
- 3.
De beoordeling
Op 1 januari 2013 is het nieuwe artikel 26 Wna in werking getreden. De wetgever heeft de in dat artikel genoemde schorsing bedoeld als een ordemaatregel en niet als een sanctie.
Nu in de wet voor dit artikel geen overgangsrecht is opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat dit artikel onmiddellijke werking heeft en dat het dus ook van toepassing is op voor 1 januari 2013 uitgesproken nog niet onherroepelijke veroordelingen. Hieraan kan niet afdoen dat, zoals ook de raadsman heeft betoogd, een schorsing een zeer vergaande maatregel is met grote gevolgen voor de notaris.
De kamer volgt de raadsman van de notaris in zijn standpunt, inhoudend dat de voorzitter (en vervolgens de kamer) in kwesties als de onderhavige – ook als voldaan is aan de in artikel 26 Wna gestelde voorwaarden – een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Het feit dat de wetgever hoger beroep tegen de beslissing van de voorzitter heeft toegelaten en de beslissing altijd aan de kamer voor het notariaat moet worden voorgelegd voor bekrachtiging of opheffing van de schorsing, geeft aan dat hier geen sprake is van een automatisme of van een reeds bij voorbaat vaststaande beslissing. De wijze waarop de voorzitter de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft gehanteerd, komt in aanmerking voor toetsing in hoger beroep en/of door de kamer voor het notariaat. Ware dit anders, dan had de wetgever wel gekozen voor schorsing van rechtswege.
Voor de beantwoording van de vraag of een schorsing bij wijze van ordemaatregel moet worden opgelegd, dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen, zoals de aard en ernst van de verdenking, het tijdsverloop sedert de verweten gedragingen, de gedragingen van de notaris sedertdien en het maatschappelijk belang.
In het onderhavige geval betreft de verdenking gedragingen van de notaris, heel specifiek in zijn ambt als notaris. Hij wordt verdacht van schuldwitwassen, begaan door een rechtspersoon, te weten [ rechtspersoon ] terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd, en het opzettelijk nalaten van melding van de door hem verrichte ongebruikelijk transacties aan het meldpunt als bedoeld in de Wet melding ongebruikelijke transacties. Dit zijn zeer ernstige beschuldigingen die, als de juistheid daarvan komt vast te staan, het vertrouwen in het notariaat op ernstige wijze aantasten. De door de rechtbank toegepaste strafmaat illustreert de ernst van de verweten gedragingen. Het hierbij betrokken maatschappelijk belang is dan ook aanzienlijk en rechtvaardigt de door de voorzitter getroffen ordemaatregel. Het tijdsverloop na de verweten gedragingen en de omstandigheid dat niet gebleken is dat tegen de notaris sindsdien klachten zijn ingediend, wegen daartegen onvoldoende op. De beslissing van de voorzitter zal dan ook worden bekrachtigd.
Beslist wordt daarom als volgt.
Beslissing
De kamer voor het notariaat:
- -
bekrachtigt de beslissing van de voorzitter van 30 januari 2013.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.Y.C. Poelmann, voorzitter, E.R.S.M. Marres,
R.H. Meppelink, J.P van Harseler en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van
mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2013.
mr. E.B.T. Kienhuis, mr. M.Y.C. Poelmann,
Secretaris. Voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.