Op 21 februari 2023 is het cassatieberoep partieel ingetrokken. Het beroep richt zich niet tegen de vrijspraak ten aanzien van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde (poging tot moord).
HR, 16-01-2024, nr. 22/01539
ECLI:NL:HR:2024:10
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-01-2024
- Zaaknummer
22/01539
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:10, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑01‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1090
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:1109
ECLI:NL:PHR:2023:1090, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 12‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:10
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag door ’s nachts 6 schoten te lossen in richting van woning, waarbij 2 auto’s en kozijn van voordeur van woning van buurman (nummer 256) van beoogd slachtoffer (A) wordt geraakt, terwijl A zich buiten in de buurt van woning met nummer 254 bevindt, art. 287 Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. Bewijsklacht opzet. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft vastgesteld dat A zich buiten woning met huisnummer 254 bevond toen er meermalen werd geschoten. ‘s Hofs daarop gebaseerde oordeel dat, mede gezien de geringe afstand tussen voordeuren van woningen met nummer 254 en 256 en gelet op richting waarin blijkens kogelinslagen is geschoten, kans aanmerkelijk is dat A door een of meer kogels zou zijn getroffen met dodelijk letsel als gevolg, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01539
Datum 16 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2022, nummer 23-004478-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.3 tot en met 2.10.
3. Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
Conclusie 12‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Poging doodslag en vernieling door verschillende schoten te lossen. M1 over opzet (de aanmerkelijke kans) op de dood. M2 over de motivering van het oordeel over de schadevergoeding. M3 over toepassing door het hof van de door de Hoge Raad ontwikkelde maatstaf voor de korting bij een overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01539
Zitting 12 december 2023
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1.1 De verdachte is bij arrest van 12 april 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. “poging tot doodslag”, 2., 3. en 4. telkens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”, veroordeeld tot 32 maanden gevangenisstraf. Het hof heeft daarnaast een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag € 1.805,55 en een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van dat bedrag opgelegd. Het hof heeft daarbij de duur van de gijzeling bepaalt op ten hoogste 28 dagen.
1.2 Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.1.
1.3 Het eerste middel betreft het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het tweede middel keert zich tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en het derde middel komt met een motiveringsklacht op tegen de (hoogte van de) opgelegde gevangenisstraf.
Het eerste middel
2.1 Het eerste middel komt op tegen het onder 1 bewezenverklaarde feit.
2.2 Voordat ik het middel bespreek geef ik eerst de bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging van het hof weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
2.3 Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 14 juli 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere keren met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
2.4 De bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 223 van 15 augustus 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 augustus 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van poging moord c.q. poging doodslag en hierbij verwijs ik naar mijn eerder afgelegde verklaring. De aangifte is tegen [verdachte] .
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) van 17 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 juli 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben vrijdagavond uit eten geweest in de haven. Een uurtje of twee, kwart over twee [het hof begrijpt: op 14 juli 2018] zijn we richting [plein] gelopen. Ik kreeg daar ruzie met [verdachte] .
Ik ben weggelopen, naar een vriend gegaan en daarna naar mijn huis aan de [a-straat 1] in [plaats] gereden.
Toen ik thuis was, zag ik een zwarte Porsche de straat inrijden. Toen ben ik naar buiten gelopen. Toen zag ik twee mannen uitstappen: [betrokkene 1] , een broer van [verdachte] , en [betrokkene 2] , de zwager van [verdachte] . Toen zag ik zijn broer schreeuwen naar de hoek van de straat. Toen zag ik vanaf mijn rechterzijde vanaf de lantaarnpaal twee jongens, van wie één in het wit ging schieten. Ik ben gaan bukken en gaan rennen naar binnen. Toen ik binnen was, hoorde ik nog schoten. Het was op mij gericht en de gaten zaten in de muur naast de deur waar ik naar binnen ging.
Ik had niet met andere mensen problemen. Ik heb ruzie met [verdachte] en daarna gaan mensen naar mijn huis toe. De man in het [verbalisant 11] shirt was de man die op mij begon te schieten. Ik hoorde ook dat [betrokkene 1] riep: “ [verdachte] niet doen”. Ik had [verdachte] al gezien op het moment dat [betrokkene 1] naar de hoek liep en dat riep. Ik heb [verdachte] na de schietpartij horen roepen: Kom dan mietje. Daarna zijn ze de Porsche ingestapt.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) van 9 augustus 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 juli 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op het moment dat [betrokkene 1] schreeuwt niet dat ding, kijk ik zo en dan zie ik als eerste een arm met dat ding en toen schoot diegene ook al gelijk. Het is een flits. Ik zie een arm en bam gelijk. Toen ben ik gaan bukken en naar binnen gerend en toen schoot diegene nog door gewoon. Op het moment dat ik weg ren hoor ik nog iets van mietje of blijf dan staan mietje of zo. Toen ik binnen was ging het geschreeuw nog door. “Ik schiet je dood, ik schiet je dood”, dat werd er geschreeuwd. Ik hoorde dat dat door [verdachte] werd geroepen. Ik hoorde daarbij geen andere stem. Ik schiet je kapot, ik schiet je kapot, dat schreeuwde hij. Even na het schieten keek ik naar buiten en zag ik [verdachte] op de hoek staan en hoorde ik allemaal geschreeuw. Kanker [verdachte] waarom doe je dit. Dat hoorde ik allemaal geschreeuwd worden. Ik hoorde de broer van [verdachte] dat roepen.
4. De verklaring van de getuige [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Ik ben in de nacht van 14 juli 2018 in het centrum van [plaats] geweest. Ik heb daar ruzie gekregen met [verdachte] . Toen ik thuis was ontstond rumoer. Ik zag een auto, een Porsche. Ik ben naar buiten gelopen. Nadat ik een paar meter had gelopen, begon het schieten en ben ik terug naar binnen gerend. Ik denk dat ik een stuk of vier tot zes schoten heb gehoord. Toen ik binnen was, werd er ook nog geschoten. Het is allemaal mijn kant opgekomen richting mijn voordeur.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) van 22 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juli 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
[verdachte] en [slachtoffer] hebben gevochten op de avond van de schietpartij. Ik ben na de vechtpartij van [slachtoffer] en [verdachte] nog de stad in gegaan. Toen wij op de Rode Steen liepen, kwamen wij [verdachte] nog tegen. Ik zag dat [verdachte] wegliep en zei dat hij zijn broer zou gaan halen.
6. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 14 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 14 juli 2018 omstreeks 02.54 uur kreeg ik de melding om te gaan naar de [a-straat 1] te [plaats] . Daar zou zojuist geschoten zijn. Toen ik ter plaatse was, zag ik vanaf de overzijde van de weg een jongen aan komen lopen. Ik sprak de jongen aan en hoorde hem zeggen dat hij het incident gefilmd had. Deze jongen bleek later te zijn: [betrokkene 4] , wonende op de [a-straat 2] te [plaats] . Ik hoorde [betrokkene 4] zeggen dat hij de filmpjes wel kon laten zien en doorsturen.
7. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende beelden [a-straat] met nummer 17. van 15 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , (…). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 14 juli 2018 vond een schietincident plaats aan de [a-straat] te [plaats] . Ten behoeve van het onderzoek werd door getuige [betrokkene 4] zijn mobiele telefoon ter beschikking gesteld, daar hij verklaarde beelden gemaakt te hebben afkomstig van de camera van zijn mobiele telefoon.
Deze mobiele telefoon is vervolgens voor nader onderzoek aan de camerabeelden inbeslaggenomen.
Door mij werden twee opnames van camerabeelden bekeken, welke opgenomen waren met de mobiele telefoon van getuige [betrokkene 4] . Met de door mij bekeken en beluisterde beeld- en geluidopnames loopt geen tijd mee, doch alleen een tellerstand.
Incident mishandeling
Het eerste incident betreft een mishandeling van een manspersoon in de [a-straat] net ten oosten van de kruising [a-straat] - [b-straat] .
Tellerstand 00.10: Op de [a-straat] wordt een manspersoon met een gezet postuur achterna gelopen door drie manspersonen.
Tellerstand 00.12: Manspersoon met gezet postuur wordt door een persoon één keer op zijn rug en één keer op zijn hoofd geslagen met een langwerpig zwart voorwerp.
Incident schieten
Het tweede incident betreft een bedreiging en het schietincident in de [a-straat] .
Tellerstand 00.04: Er stopt een voertuig in de [a-straat] ; Koplichten zijn te zien. Dan wordt door een mannenstem vragend geroepen: “Waar is [verdachte] ?”. Een andere man zegt: “Ik ben net een paar keer geslagen pik”. Dan roept weer een andere mannenstem: “Daar loopt [verdachte] , daar loopt [verdachte] , daar loopt ie”. Te zien is dat het voertuig zich vermoedelijk verplaatst gezien verplaatsing van het licht van de koplampen.
Rond tellerstand 01.34 wordt het geluid van een mannenstem duidelijker hoorbaar en schreeuwt deze: “Kankertyfus”, “Kankerwijf’, “Kankerflikker, tyfus”, “Kanker”, “stelletje kanker...”.
Rond tellerstand 01.43 is hoorbaar een mannenstem die roept: “Ik schiet je kapot hoor, schijt an". Rond tellerstand 01.48 roept een andere persoon: “He [verdachte] donder op.” De dreigende mannenstem schreeuwt dan “He wat nou.... luisteren [slachtoffer] ”, “Moet je naar buiten kommen als een kerel één op één.” Dan is hoorbaar dat er vijfmaal achter elkaar wordt geschoten. De dreigende mannenstem schreeuwt dan iets onverstaanbaars en er is nogmaals één schot hoorbaar en (het hof begrijpt: dezelfde man) schreeuwt: “Ik schiet je kapot”. Dan wordt er geschreeuwd: “Kankerhomofiel”, “Kankernek”, “Ik schiet jullie kapot he, kankerlijer, kankerhoer” en “Ik schiet jullie dood”. Daarna wordt er door een paar stemmen onverstaanbaar gesproken en hoor je portieren slaan.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) van 14 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 juli 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik verbleef op [a-straat 3] te [plaats] . Wij werden vanmorgen [het hof begrijpt: op 14 juli 2018] gewekt door veel geschreeuw en gescheld. Ik zag 02.43 uur op de klok. Ik heb gezien, dat een jongen met een honkbalknuppel werd geslagen. De drie jongens, waaronder die met de honkbalknuppel, liepen de [a-straat] verder in. Ik hoorde dat het slachtoffer tegen de drie jongens zei: “Ik wacht alleen maar op [verdachte] ”. Dat zei die jongen nadat hij een klap had gehad en achteruit liep. Ik ben naar buiten gerend en heb gevraagd of het ging. Ik ben naar binnen gegaan en zou de politie bellen. Toen ik de politie aan de lijn had, hoorde ik schoten. Het waren wel vijf of zes schoten. Ik hoorde toen een auto heel hard wegrijden.
9. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Ik heb in de nacht van 14 juli 2018 in het centrum van [plaats] ruzie gehad met [slachtoffer] . Dit conflict heeft zich die nacht voortgezet bij de [a-straat 1] te [plaats] .
Ik ben naar de [a-straat] gegaan samen met een andere jongen. Wij kwamen aan bij het huis van [slachtoffer] . Er is geschoten. Ik heb [slachtoffer] gezien.
Mijn broer [betrokkene 1] sleurde mij daarna de auto, de Porsche Cayenne, in. De Porsche was van mijn zwager, hij reed.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige van [betrokkene 1] , opgemaakt door mr. H.S.G. Verhoeff, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het hof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de op 3 november 2020 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 14 juli 2018 ben ik samen met mijn zwager naar de [a-straat] te [plaats] gegaan. Wij zijn met de auto van mijn zwager naar de woning van [slachtoffer] gereden. Dat was een Porsche Cayenne. Ik heb mijn broertje vastgepakt en mee naar de auto genomen. Mijn zwager is achter het stuur gaan zitten en wij zijn hard weggereden.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) van 14 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 juli 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
Gisteravond kwart voor drie [het hof begrijpt: in de nacht van 14 juli 2018] werd ik wakker van gescheld op straat. Ik begreep van mijn vriendin dat het ging om mijn buurjongen [slachtoffer] . [slachtoffer] had een honkbalknuppel in zijn handen. Toen werd het rustig op straat. Toen kwam er een donkerblauwe/zwarte Porsche Cayenne de straat inrijden. Een grote jongen stapte uit en riep naar de jongen met het vuurwapen dat hij normaal moest doen. Een jongen met een wit T-shirt liep naar de deur van [slachtoffer] . Hij kwam terug gelopen richting de weg. Hij opende het vuur in de richting van het huis van [slachtoffer] . Die jongen had een vuurwapen in zijn rechterhand. Hij stond te schreeuwen en te schelden. Hij heeft een stuk of vijf zes schoten gelost. Na het schieten waren ze heel snel weg. Hij stapte in de auto [het hof begrijpt: de Porsche Cayenne].
12. Een proces-verbaal sporenonderzoek met fotobijlagen (…) van 31 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 14 juli 2018 is door ons een forensisch onderzoek verricht naar sporen in verband met een vermoedelijke poging tot doodslag/moord gepleegd op 14 juli 2018.
Het onderzoek is verricht bij een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] .
De plaats delict betrof een hofje aan de [a-straat] te [plaats] . Van de openbare weg gezien was de parkeerplaats van het hofje vrij te bereiken. Op de plaats delict bevonden zich aan de rechterzijde zes geparkeerde auto's. Van de openbare weg gezien, troffen wij bij de eerste en tweede auto vijf hulzen aan. Bij de vierde auto werd nog een huls aangetroffen.
Wij zagen dat de vierde auto (Mitsubishi Colt, met kenteken [kenteken 1] ) op de parkeerplaats kogel gelijkende gaten had in de bumper/kofferbak, rechter achterruit en linker voorruit van de auto. In de kofferbak van de Mitsubishi werd een kogelpunt aangetroffen. In de rechter achterruit van de Mitsubishi bevond zich eén kogel gelijkend gat welke zeer waarschijnlijk door een kogelpunt veroorzaakt is. In de linker voorruit van de Mitsubishi werd een kogel gelijkend gat aangetroffen.
Op het dak aan de achterzijde van de vijfde auto (Audi, met kenteken [kenteken 2] ) zagen wij een kogel gelijkend gat. Aan de rechtervoorzijde op de voorruit zagen wij dat de ruit gebroken was.
Om het hofje bevinden zich rijtjeswoningen waarvan [a-straat 1] zich in de rechterhoek van het hofje bevindt. Tussen de deuren van [a-straat 1] en [a-straat 4] waren beschadigingen waarneembaar op de muur en in het kozijn van de deur van de buren op [a-straat 4] . Op het kozijn van de buren zagen wij een kogel gelijkend gat welke door het kozijn liep en vervolgens door de voordeur van de buren op [a-straat 4] . Achter de deur van [a-straat 4] troffen wij een kogelpunt aan bij de deurmat.
Gelet op de bevindingen van het sporenonderzoek is het aannemelijk dat er zes keer is geschoten vanaf de linkerzijde van de geparkeerde auto’s in de richting van de woningen van de huisnummers [a-straat 1] en [a-straat 4] . Daarbij zijn (tevens) twee auto's beschadigd geraakt, namelijk een Mitsubishi en een Audi.
De volgende sporen werden veiliggesteld:
Goednummer: PL1100-2018133811-909742
SIN: AALP9701NL
Object: Munitie (Huls)
Goednummer: PL1100-2018133811-909743
SIN: AALP9702NL
Object: Munitie (Huls)
Goednummer: PL1100-2018133811-909744
SIN: AALP9703NL
Object: Munitie (Huls)
Goednummer: PL1100-2018133811-909746
SIN: AALP9704NL
Object: Munitie (Huls)
Goednummer: PL 1100-2018133811-909747
SIN: AALP9705NL
Object: Munitie (Huls)
Goednummer: PL1100-2018133811-909748
SIN: AALP9706NL
Object: Munitie (Huls)
13. Een geschrift, te weten een rapport forensisch DNA-onderzoek met bijlage (…) van 17 september 2018, opgemaakt door drs. T. Kraaijenbrink en prof. dr. P. de Knijff, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Ontvangen materiaal
Op 2 augustus 2018 werden de volgende sporen ontvangen:
Omschrijving spoor:
AALP9701NL- munitie (huls)
AALP9702NL- munitie (huls)
AALP9703NL- munitie (huls)
AALP9704NL- munitie (huls)
AALP9705NL- munitie (huls)
AALP9706NL- munitie (huls)
Het ontvangen materiaal is door ons onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Resultaten en conclusies DNA-onderzoek
In het spoor met SIN-nummer AALP9705NL werd een consensus DNA-profiel vastgesteld, bestaande uit 21 autosomale STRs. Het consensus DNA-profiel is afgeleid uit 3 afzonderlijke STR analyses. Het DNA-profiel van spoor AALP9705NL is op 13 september 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een overeenkomst gevonden met het NGM DNA-profiel van persoon RAAN1915NL ( [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990). Dit betekent dat persoon RAAN1915NL op basis van de resultaten van deze zoekactie, de donor kan zijn van het celmateriaal in spoor AALP9705NL. De kans dat een willekeurige persoon, welke geen bloedverwant is van persoon RAAN1915NL, voor de vergeleken STRs hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van spoor AALP9705NL is minder dan 1 op 10 miljard.
14. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 31 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Wij hebben [betrokkene 7] , geboren op [geboortedatum] 1995 te Amsterdam, gevraagd wat zij ons kon vertellen over de schietpartij van 14 juli 2018 aan de [a-straat] in [plaats] . [betrokkene 7] verklaarde kort en zakelijk weergeven dat:
- [verdachte] een relatie heeft met haar vriendin genaamd [betrokkene 8] [het hof begrijpt: [betrokkene 8] ];
- zij wist dat [betrokkene 8] een pistool had bewaard in een kluis op haar slaapkamer aan de [c-straat 1] te [plaats] ;
- deze kluis in een kast zat;
- [betrokkene 8] had verteld dat dit pistool van [verdachte] was;
- zij dit pistool had gezien;
- zij dit pistool had vastgehouden en voelde dat deze zwaar woog;
- ongeveer een maand voor het schietincident [verdachte] het pistool nodig had en had opgehaald bij [betrokkene 8] .
15. Een proces-verbaal zoeking [c-straat 1] [plaats] (…) van 7 augustus 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 11] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Wij waren op het adres [c-straat 1] te [plaats] . Dit betreft het woonadres van [betrokkene 8] . Daar begeleidde [betrokkene 9] , de broer van [betrokkene 8] , ons naar de tweede etage alwaar de slaapkamer van [betrokkene 8] zich bevindt. Daar opende hij de kledingkast en wees hij ons de kluis aan. Wij zagen dat het een niet verankerde cijferslotkluis betrof.
16. Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprek sessie 1590 (…) van 7 augustus 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In het onderzoek Bassum (schietincident [plaats] ) wordt de telecommunicatie, gevoerd over het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgenomen en afgeluisterd. Voornoemd telefoonnummer is in gebruik bij [betrokkene 10] . Dat voornoemd nummer ook daadwerkelijk in gebruik is bij [betrokkene 10] , blijkt uit de tot nu toe afgeluisterde en uitgewerkte gesprekken. Daar ik in dit onderzoek [betrokkene 10] eerder als getuige heb gehoord, herken ik haar stem in de door haar gevoerde en afgeluisterde telefoongesprekken.
Op 7 augustus 2018 vindt er via voornoemd telefoonnummer van [betrokkene 10] een gesprek plaats tussen [betrokkene 10] en een man, die zij in eerdere gesprekken pa noemt. De gebruiker van dit tegennummer maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Volgens het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie betreft telefoonnummer [telefoonnummer 2] een aansluiting op naam van [betrokkene 11] .
Hieronder het letterlijk uitgewerkte tapgesprek:
Pa: Ok, nou he, gisteren ook nog met uh bij je buurman?
[betrokkene 10] : Uuh, beetje familie
Pa: Oh...enuhh, moeten, is ie al weg... 12 uur
[betrokkene 10] : Ja...ja
Pa: Nou...en dan maar zien
[betrokkene 10] : Ja
Pa: Nou zeg je dan
[betrokkene 10] : Gisteren. Nou niks, ik heb het gedaan en nou moet ik boeten.
Pa: He?
[betrokkene 10] : Hij zei gewoon, ik heb het gedaan dus nou moet ik boeten.
Pa: Ja
[betrokkene 10] : Dus...het is niet anders
17. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer van 14 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als mededeling van de verbalisant:
Wij spraken met [betrokkene 10] , wonende aan de [d-straat 1] te [plaats] . Hoofdagent [verbalisant 15] heeft het adres [d-straat 2] opgezocht in onze systemen, waarop ik hem hoorde zeggen dat [verdachte] woonachtig was op dat adres.
18. Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprek sessienummer 1619 (…) van 7 augustus 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In het onderzoek Bassum (schietincident [plaats] ) wordt de telecommunicatie, gevoerd over het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgenomen en afgeluisterd. Voornoemd telefoonnummer is in gebruik bij [betrokkene 10] .
Op 7 augustus 2018 vindt er via het voornoemd telefoonnummer van [betrokkene 10] een gesprek plaats tussen [betrokkene 10] en haar vriend, genaamd [betrokkene 12].
Hieronder het uitgewerkte tapgesprek:
[betrokkene 12]: Iedereen... [verdachte] is al weg he?
[betrokkene 10] : Nou ik uhh reed er heen, ik denk ik ga ff bij [betrokkene 13] een bakkie doen, weet je wel, maar toen reden ze net weg, en [betrokkene 14] al aan het gillen van ja, ik zie je nooit meer, ja tuurlijk wel zegt ie, ja nee ik ga je zo missen
[betrokkene 12]: Zei kleine [betrokkene 14] dat?
[betrokkene 10] : Ja
[betrokkene 12]: Ok, wijs in woorden
[betrokkene 10] : Ja...en ik zie je nooit meer enuhh ja...zielig hoor...
[betrokkene 12]: Ja het is niet anders, had ie eerder bij stil moeten staan nou....want weet je, hij zegt gisteren ook staal hard van ik heb er geen spijt van...ik zou het zo weer doen...
[betrokkene 10] : Ja dat zei die ook ja.
Conform de gemeentelijke basisadministratie woont op het adres [d-straat 2] [verdachte] en [betrokkene 14] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [plaats] .
19. Een proces-verbaal van aanhouding (…) van 7 augustus 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 16] en [verbalisant 17], (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 7 augustus 2018 hielden wij als verdachte aan [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] .
20. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) van 14 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 18], (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 juli 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 15] :
Ik hoorde heleboel gevloek op straat. Ik hoorde dat er meerdere keren kanker werd geroepen. Ik hoorde vervolgens meerdere keren: “Ik schiet je kapot!” Toen heb ik schoten gehoord. Ik keek vervolgens uit het raam en zag een zwarte auto, nabij het hofje op de [a-straat] staan. Ik zag een kale man. De kale man leek de boel te sussen. De kale man liet een persoon in zijn auto stappen. De kale man liep vervolgens richting de bestuurderszijde en was ingestapt, waarna de auto wegreed.
21. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 25 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , (…)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 14 juli 2018, omstreeks 02.00 uur, vond er een vechtpartij plaats op het [plein] in [plaats] waarbij waren betrokken de mij bekende [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1984, en [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990. Naar aanleiding van dit incident werden de beelden aangevraagd bij het regionaal camera toezicht.
De aangeleverde beelden werden door mij bekeken. In het bijzonder is op verzoek van het onderzoeksteam Bassum, door mij aandacht besteed aan de gedragen kleding van [verdachte] . Opvallend is dat [verdachte] onder zijn grijskleurig shirt een witkleurig shirt draagt.
22. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 14 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 19], (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 14 juli 2018 kreeg ik omstreeks 02.55 uur de melding dat een schietpartij had plaatsgevonden op de [a-straat] te [plaats] . Ter plaats zag ik [slachtoffer] buiten lopen en sprak ik hem aan. Ik hoorde dat hij zei: “Kijk, lekker vechten dat vind ik wel prima maar beetje laf schieten in mijn rug met een klein pistooltje.”
23. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) van 1 augustus 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 20], (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 augustus 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 16]:
Mijn vrouw [betrokkene 17] was van 13 op 14 juli aan het oppassen op haar kleinkinderen in de woning van [slachtoffer] aan de [a-straat] . Ik kreeg een bericht van [betrokkene 17]: “Er staan allemaal mafketels voor de deur en ik ben bang.” Ik heb meteen mijn fiets gepakt.
Eenmaal in de woning van [slachtoffer] , hoorden we geschreeuw buiten. Toen zijn we naar buiten gelopen. Ik zag toen een flinke SUV en daar stapten mannen uit. Op dat moment schreeuwde [slachtoffer] : “er is een wapen, naar binnen”. We zijn omgedraaid en naar binnen gegaan en op dat moment hoorde ik die knallen.
24. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) van 16 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 juli 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 18]:
Ik werd op 14 juli 2018 om 02.47 uur wakker van geschreeuw. Ik hoorde vee| “kanker”. Ik zag rond 03.00 uur personen in de deuropening van de [a-straat 1] staan, onder wie de vader van [slachtoffer] . Toen er werd geschoten, zag ik dat die personen naar binnen sprongen en de deur dicht deden. Ik heb meer dan drie schoten gehoord.
25. De eigen waarneming van het hof gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021.
Deze eigen waarneming houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Op de foto op pagina 544 van het politiedossier is te zien dat de ruimte tussen de voordeuren van de [a-straat 1] en [a-straat 4] heel klein is.
(…)
28. Een proces-verbaal van aangifte (…) van 14 juli 2018, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar J.F.G. van den Berge, (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 juli 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [verbalisant 21]:
Ik ben de eigenaar van een personenauto, merk Audi, voorzien van het kenteken [kenteken 2]. Ik heb mijn auto op 13 juli 2018, geparkeerd op.de [a-straat] ter hoogte van [a-straat 5] te [plaats] . Ik heb mijn auto daar onbeschadigd geparkeerd. In de ochtend van 14 juli 2018, werd ik gebeld door de politie. Zij deelden mij mede dat mijn auto beschadigd is geraakt, doordat in de [a-straat] meerdere malen op een woning is geschoten. Hierbij is mijn auto beschadigd aan het dak en voorruit.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Nadere bewijsoverwegingen
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn -ook in hun onderdelen -telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Waar in de bewijsoverwegingen op pagina 3 in het arrest wordt overwogen “Op de parkeerplaats nabij de woning van [slachtoffer] zijn vijf huizen aangetroffen” dient dit te worden gelezen als “Op de parkeerplaats nabij de woning van [slachtoffer] zijn zes hulzen aangetroffen”.”
2.5
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021 heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig overgelegde pleitnotities.2.Deze pleitnotities houden voor zover van belang in:
“62. Met deze ‘handleiding’ in het achterhoofd moet dus bekeken worden wat het dossier duidelijk maakt over de relevante omstandigheden van het geval. Om te beginnen met de vraag of er sprake was van de aanmerkelijke kans op overlijden dan wel zwaar verwonden van [slachtoffer] , zoals ten laste is gelegd.
63. Technisch onderzoek heeft uitgemaakt dat er vijf of zes keer is geschoten. De kogels zijn terechtgekomen in een Mitsubishi Colt, een Audi en in de woning aan de [a-straat 4] . De woning van [slachtoffer] is niet geraakt.
64. Dan is vervolgens van belang waar [slachtoffer] zich bevond toen de kogels werden afgevuurd. Op de tenlastelegging staat dat er in zijn richting is geschoten. [slachtoffer] zelf is hier niet heel duidelijk over, maar lijkt dit ook te suggereren.
65. Opvallend echter is dat zowel getuige [betrokkene 6] , als getuige [betrokkene 19] verklaren [slachtoffer] niet voor de woning stond toen er werd geschoten. Getuige [betrokkene 6] verklaart namelijk niemand voor de woning te hebben gezien toen er werd geschoten. Getuige [betrokkene 19] was nota bene in de woning van [slachtoffer] en meent zich te herinneren dat [slachtoffer] op het moment van schieten in de keuken stond. Buurvrouw [verbalisant 20] hoorde een auto aankomen waarna er werd gezegd: “We moeten naar binnen.” Ook de geluidsfragmenten op het door een buurtbewoner gemaakte filmpje wijzen er op dat [slachtoffer] binnen was nu er wordt gezegd: “Moet je naar buiten komen als een kerel (...).”
66. Vastgesteld kan hiermee worden dat [slachtoffer] en de zijnen binnen waren toen er werd geschoten. Dit is voor de rechtbank reden geweest om tot een vrijspraak te komen nu de tenlastelegging is toegespitst op het schieten op/in de richting van [slachtoffer] . De verdediging kan zich hier in vinden en verzoekt u reeds daarom deze vrijspraak te bekrachtigen.
67. Een en ander brengt daarnaast nog met zich mee dat de rechtsvraag zich opdringt of het schieten op het huis van de buren en nabij geparkeerde auto’s de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel oplevert.
68. Uitgaande van de verklaringen van getuigen [betrokkene 19], [verbalisant 20] en [betrokkene 6] , lijkt daar geen sprake van. Omdat [slachtoffer] in zijn huis was op het moment dat er geschoten is, is er nooit een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid geweest dat hij geraakt zou worden. Voor alle duidelijkheid, zijn huis is niet eens geraakt!
69. Om deze reden kan de aanmerkelijke kans op overlijden maar ook op zwaar lichamelijk letsel niet worden aangenomen. Om deze reden verzoek ik u client vrij te spreken van feit 1.
70 In het geval uw rechtbank die aanmerkelijke kans wel aanneemt, blijft de vraag of client deze kans bewust heeft aanvaard. Hierbij geldt dus dat de enkele wetenschap van de aanmerkelijke kans niet genoeg is; er moet vastgesteld worden dat mijn cliënt deze kans bewust heeft aanvaard.
71. Nu de verklaring van [verdachte] en de getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van het schietincident is omgegaan, moeten we ons richten op de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang.
72. Weer wreekt zich dat we het simpelweg niet weten. Vast staat dat de woning van [slachtoffer] niet is beschoten. Vast lijkt te staan dat [slachtoffer] zich in dat huis bevond. Die omstandigheden laten te veel ruimte voor verschillende scenario’s over om in rechte aan te nemen dat [verdachte] bewust heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zou doden dan wel zwaar zou verwonden. Wie zegt dat hij [slachtoffer] niet bang wilde maken en daarom links en rechts naast zijn huis heeft geschoten? Uitgaande van die lezing, heeft [verdachte] de genoemde aanmerkelijke kans niet bewust aanvaard. Hierbij geldt overigens dat het risico op het raken van anderen dan [slachtoffer] niet relevant is, alleen [slachtoffer] naam prijkt immers op de tenlastelegging.
73. Om deze reden is het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de dood dan wel het zwaar lichamelijk letsel niet vast te stellen. Ook om deze reden verzoek ik u om cliënt vrij te spreken van feit 1.”
2.6
Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
“De raadsman heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken en daartoe het volgende aangevoerd. Weliswaar was de verdachte op 14 juli 2018 aanwezig bij het huis van [slachtoffer] op het moment dat er geschoten werd, maar hij was niet de schutter. Daarvoor ontbreekt het aan overtuigend bewijs. De enige die de schutter daadwerkelijk heeft gezien, is [slachtoffer] , die heeft verklaard niet te weten wie de schutter was. [slachtoffer] heeft verklaard dat de schutter een wit shirt droeg, maar de verdachte droeg die avond iets blauws. Voorts wordt de verdachte weliswaar in verschillende tapgesprekken gelinkt aan de schietpartij, maar dat betreffen gesprekken van mensen die dit van een ander hebben gehoord. Tot slot heeft de verdachte duidelijkheid gegeven over hoe het kan dat zijn DNA is aangetroffen op een van de aangetroffen hulzen. De verdachte heeft een alternatief scenario geleverd, inhoudende dat hij op de plaats van de schietpartij was samen met een ander, van wie hij de naam niet wil noemen, die de schutter is geweest.
Indien het hof tot de conclusie komt dat de verdachte de schutter is geweest, is de verdediging van mening dat het opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] niet kan worden bewezen, nu niet duidelijk is vast te stellen waar [slachtoffer] zich bevond op het moment van schieten en er door de dader niet gericht op hem is geschoten.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank en grotendeels op grond van dezelfde overwegingen, zoals hierna weergegeven, leidt het hof uit de bewijsmiddelen - zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest - het volgende af.
In de nacht van 14 juli 2018 heeft de verdachte in het centrum van [plaats] ruzie gekregen met de aangever, [slachtoffer] . De verdachte heeft tegen een getuige gezegd dat hij zijn broer zou gaan halen. Vóór het schietincident bij de woning van de aangever heeft even verderop een incident plaatsgevonden waarbij iemand is geslagen. Degene die is geslagen heeft gezegd dat hij op [verdachte] wachtte. De verdachte is naar de woning van de aangever gegaan en kort na zijn aankomst aldaar is er geschoten. In de straat stond op het moment van het schieten een donkerkleurige Porsche Cayenne en één van de inzittenden heeft gezegd dat de man met het vuurwapen die kwam aanlopen, normaal moest doen. De broer van de verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn zwager in diens Porsche Cayenne naar de woning van [slachtoffer] was gereden.
Op het filmpje dat door een buurtbewoner is gemaakt is voor het schieten te horen dat een man zegt: ‘Daar loopt [verdachte] ’. Dan lijkt een auto zich te verplaatsen en is een scheldende man te horen die roept ‘Ik schiet je kapot hoor, schijt an’, ‘Hé wat nou....luisteren [slachtoffer] ’, ‘Moet je naar buiten kommen als een kerel één op één’. Een andere persoon roept: ‘He [verdachte] , donder op’. Het hof heeft het betreffende filmpje bekeken (en beluisterd) en ziet geen reden tot twijfel aan het proces-verbaal waarin deze beelden en uitlatingen zijn beschreven. Daarna is er zes keer geschoten en nogmaals geschreeuwd: ‘Ik schiet je kapot’, ‘Ik schiet jullie dood’.
Volgens getuige [betrokkene 6] is de schutter na het schieten in de Porsche Cayenne gestapt. De verdachte heeft verklaard in de Porsche Cayenne te zijn gestapt. [slachtoffer] heeft verklaard dat de woorden “Ik schiet je dood, ik schietje dood", werden geroepen door de verdachte.
(…)
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de schutter is geweest.
Waar bevond de aangever zich?
[slachtoffer] heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat hij een paar meter naar buiten was gelopen toen het schieten begon, toen is terug gerend (het hof begrijpt: naar zijn woning) en dat het schieten nog doorging toen hij binnen was. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het geluidsfragment (“luisteren [slachtoffer] ”, “Moetje naar buiten kommen als een kerel één op één”) niet tot de conclusie dient te leiden dat [slachtoffer] zich gedurende het (gehele) schietincident in de woning bevond. Dat de verdachte zou hebben geroepen dat [slachtoffer] naar buiten moest komen, sluit niet uit dat deze op dat moment al buiten was of juist naar buiten kwam. Daarvoor is redengevend dat [slachtoffer] stellig en consistent heeft verklaard dat hij buiten was en al direct na het incident tegen de politie heeft gezegd dat hij het laf vindt om in de rug te worden geschoten. Bovendien vindt zijn verklaring steun in de verklaringen van getuigen [betrokkene 16] en [betrokkene 18].
De andersluidende verklaringen van [verbalisant 20], [betrokkene 19] en [betrokkene 6] leggen onvoldoende gewicht in de schaal. [verbalisant 20] heeft verklaard dat zij boven in haar badkamer was, zodat zij dit een deel van het incident niet heeft gezien. [betrokkene 19] heeft eerst na enkele weken en op weifelende wijze verklaard - door gebruik van de woorden “ik geloof’ en “ik vermoed” - en daarbij opgemerkt dat het drie weken geleden is en hij “een slokkie op had” toen het gebeurde. Uit de verklaring van [betrokkene 6] leidt het hof af dat hij gefocust was op het vuurwapen en dé (hand van de) schutter, hetgeen kan verklaren dat hij (op het moment van schieten) geen mensen bij de woning heeft zien staan.
Het hof neemt op grond van het vorenstaande dan ook als vaststaand aan dat de aangever zich buiten, in de buurt van de voordeur van de woning met [a-straat 1] , bevond toen er meermalen werd geschoten. Zowel uit de verklaring van de aangever als uit het sporenonderzoek blijkt dat er zes keer is geschoten vanaf de linkerzijde van de geparkeerde auto's richting de woningen van [a-straat 1] en [a-straat 4] . Daarbij zijn twee auto's beschadigd geraakt, namelijk een Mitsubishi en eén Audi. Tussen de deuren van [a-straat 1] en [a-straat 4] waren beschadigingen waarneembaar op de muur en in het kozijn van de deur van de buren op [a-straat 4] . In het kozijn van de buren is een kogelgat aangetroffen, dat door de voordeur liep. Achter de deur van [a-straat 4] lag een kogelpunt bij de deurmat.
Conclusie
De verdachte heeft zes keer geschoten in de richting van de aangever, terwijl deze zich buiten bevond en zich bewoog. Mede gezien de geringe afstand tussen de voordeuren van de woningen met [a-straat 1] en [a-straat 4] en gelet op de richting waarin blijkens de kogelinslagen is geschoten, acht het hof de kans aanmerkelijk dat [slachtoffer] door een of meerdere kogels zou zijn getroffen met dodelijk letsel als gevolg. Uit het handelen van de verdachte en mede in ogenschouw genomen de uitlatingen die hij bij het schieten deed, leidt het hof af dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Het hof acht tevens bewezen dat de verdachte door het schieten met een vuurwapen minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de vernieling van twee auto’s en een voordeur.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman.”
2.7
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood, meer in het bijzonder dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. In de toelichting wordt aangevoerd dat ’s hofs oordeel inhoudende dat “mede gezien de geringe afstand tussen de voordeuren van de woningen met [a-straat 1] en [a-straat 4] en gelet op de richting waarin blijkens de kogelinslagen is geschoten, (…) het hof de kans aanmerkelijk [acht] dat [slachtoffer] door een of meerdere kogels zou zijn getroffen met dodelijk letsel als gevolg”, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Aangevoerd wordt dat het hof bij de vaststelling dat de aangever buiten de woning stond, zich heeft gebaseerd op de verklaring van de aangever en de verklaringen van de getuigen [betrokkene 16] en [betrokkene 18], terwijl die getuigenverklaringen “niet zonder meer de verklaring van aangever [slachtoffer] [ondersteunen], maar (…) veeleer in de verklaring van rekwirant [passen]”.
2.8
Bij de beoordeling van het middel is van belang dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.3.
2.9
Het hof heeft in de bewijsoverwegingen onder meer vastgesteld dat de aangever zich buiten, in de buurt van de voordeur van de woning met [a-straat 1] bevond toen er meermalen werd geschoten. Het hof heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaring van de aangever die “stellig en consistent” heeft verklaard dat hij buiten was en al direct na het incident tegen de politie heeft gezegd dat hij het laf vindt om in de rug te worden geschoten. Het hof heeft voorts overwogen dat zijn verklaring steun vindt in de verklaringen van getuigen [betrokkene 16] en [betrokkene 18].
2.10
De steller van het middel wijst er op dat de getuige [betrokkene 18] heeft verklaard dat ze “personen in de deuropening van de [a-straat 1] [zag] staan” en dat de personen “naar binnen sprongen”. Waarom die verklaring niet zonder meer de verklaring van de aangever zou ondersteunen en meer zou passen bij de verklaring van de verdachte wordt niet nader toegelicht. Mij komt het niet onbegrijpelijk voor dat het hof in deze verklaring ondersteuning voor de verklaring van de aangever heeft gezien dat hij zich buiten zijn woning bevond. [betrokkene 18] spreekt immers over “naar binnen sprongen”, dat duidt er mijn inziens op dat de personen zich daarvoor buiten bevonden. In verband met de verklaring van getuige [betrokkene 16] wijst de steller van het middel erop dat hij heeft verklaard dat ze “naar buiten [zijn] gelopen”. Ook ten aanzien van deze verklaringen wordt niet nader toegelicht waarom deze beter zou passen bij de verklaring van de verdachte. Mij komt het ook ten aanzien van deze verklaring niet onbegrijpelijk voor dat het hof hierin een ondersteuning voor de verklaring van de aangever heeft gezien. Ik neem daarbij in aanmerking dat getuige [betrokkene 16] heeft verklaard dat [slachtoffer] riep “er is een wapen, naar binnen”. Ook dat duidt er mijns inziens op dat zij zich eerst buiten de woning bevonden. Dat brengt mee dat ik ’s hofs feitelijke vaststelling dat de aangever zich buiten in de buurt van de voordeur van de woning met [a-straat 1] bevond, niet onbegrijpelijk acht. Het op die vaststelling gebaseerde oordeel, inhoudende dat “mede gezien de geringe afstand tussen de voordeuren van de woningen met [a-straat 1] en [a-straat 4] en gelet op de richting waarin blijkens de kogelinslagen is geschoten, het hof de kans aanmerkelijk [acht] dat [slachtoffer] door een of meerdere kogels zou zijn getroffen met dodelijk letsel als gevolg”, getuigt voorts niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.4.
2.11
Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
3.1
Het tweede middel komt op tegen ’s hofs beslissing over de vordering van de benadeelde partij en bevat de klacht dat het hof ten onrechte, dan wel ontoereikend gemotiveerd het verweer heeft verworpen om de schade te schatten en de vordering te matigen gelet op de ouderdom van de auto en de daarmee samenhangende beperkte waarde.
3.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021 heeft de raadsman van de verdachte (in aanvulling op de overgelegde pleitnotities) het volgende naar voren gebracht:
“Ik heb mij verbaasd over de kosten van de vordering van de benadeelde partij. De Audi TT is inmiddels 21 jaar oud. Veel autodeskundigen kennen dan geen waarde meer toe aan die auto. Daarnaast begrijp ik niet waarom transportkosten zijn gemaakt en gevorderd. Ik verzoek het hof primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de schade te schatten en de vordering te matigen.”
3.3
Het hof heeft in het bestreden arrest in verband met de vordering van de benadeelde partij de volgende overweging opgenomen:
“Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 21]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.805,55 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve ligt de gehele vordering aan het oordeel van het hof voor.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de schade te schatten en de vordering te matigen, gelet op de ouderdom en het (daarmee samenhangende) gebrek aan waarde van de auto en de onduidelijkheid omtrent de gevorderde transportkosten.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering is de betwisting van de vordering door de verdediging onvoldoende om niet tot toewijzing te komen. De ouderdom van de auto, een Audi TT bouwjaar 2000, is niet van dien aard dat daardoor met recht gesteld kan worden dat deze ten tijde van de beschadiging zonder waarde zou zijn. De verdachte is derhalve tot vergoeding van die materiële schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De verdachte is aldus tot vergoeding van de schade begroot op in totaal € 1.805,55 gehouden. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
3.4
Bij de beoordeling van het middel stel ik voorop wat de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, heeft overwogen over de (motivering van) de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij:
“Beoordeling en beslissing rechter
2.8.1
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de benadeelde partij die een vordering instelt in beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen - en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen - die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. In de context van het strafproces heeft die stelplicht in het bijzonder betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van uit het strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feit, hetgeen in het bijzonder geldt voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de aard en omvang van de gevorderde schade.
2.8.2
In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.
2.8.3
In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, zal de rechter uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. art. 149 Rv) en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich het hiervoor onder 2.1 bedoelde geval voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. In laatstgenoemd geval ligt het in de rede dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Slechts in gevallen waarin de niet-toewijsbaarheid niet volgt uit de beperkingen van het strafproces, de benadeelde partij genoegzaam in de gelegenheid is geweest haar vordering te onderbouwen en de ongegrondheid van die vordering in voldoende mate is komen vast te staan, kan de rechter ervoor kiezen de vordering af te wijzen.
(…)
2.8.6
Art. 361, vierde lid, Sv schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. De begrijpelijkheid van de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij is mede afhankelijk van de wijze waarop (en de stukken waarmee) enerzijds de vordering is onderbouwd en anderzijds daartegen verweer is gevoerd. Naarmate de vordering uitvoeriger en specifieker wordt weersproken, zal de motivering van de toewijzing van de vordering dus meer aandacht vragen.”
3.5
De steller van het middel voert aan dat het hof niet, althans onvoldoende begrijpelijk heeft gerespondeerd op hetgeen namens de verdachte “(subsidiair)” naar voren is gebracht. In dat verband wijst hij erop dat door de verdediging nimmer is betoogd dat de auto zonder waarde zou zijn, enkel dat de ouderdom van de auto zou maken dat de vordering gematigd zou moeten worden.
3.6
De benadeelde partij heeft in de onderhavige zaak een vordering tot schadevergoeding ingediend en onderbouwd met een factuur. De verdediging heeft in reactie hierop niet meer aangevoerd dan dat “de Audi TT inmiddels 21 jaar oud [is]” en dat “veel autodeskundigen dan geen waarde meer toe[kennen] aan die auto”. Het hof heeft geoordeeld dat “gelet op de onderbouwing van de vordering de betwisting van de vordering door de verdediging onvoldoende [is] om niet tot toewijzing te komen.” Het hof heeft voorts overwogen dat “de ouderdom van de auto, een Audi TT bouwjaar 2000, niet van dien aard [is] dat daardoor met recht gesteld kan worden dat deze ten tijde van de beschadiging zonder waarde zou zijn”. Daarmee heeft het hof, mede in het licht van hetgeen onder randnummer 3.4 voorop is gesteld, toereikend en niet onbegrijpelijk gereageerd op hetgeen door de verdediging is aangevoerd. Ik neem daarbij in aanmerking dat in het geval van beschadiging van een auto, het geldbedrag waarin de waardevermindering van de auto kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zal zijn aan de herstelkosten5.en dat de verdediging niets heeft aangevoerd over de wijze van schatten of over aanknopingspunten voor een dergelijke schatting.
3.7
Het tweede middel faalt.
Het derde middel
4.1
Het derde middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof om in de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met bijna één jaar en vier maanden aanleiding te zien om in plaats van een gevangenisstraf van 36 maanden, een gevangenisstraf van 32 maanden op te leggen, onjuist is, dan wel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Een dergelijke overschrijding zou volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een meer omvangrijke compensatie tot gevolg behoren te hebben. De steller van het middel meent dat een compensatie van vier maanden aan zou sluiten bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden.
4.2
Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende overweging opgenomen:
“Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht - indien het hof tot een bewezenverklaring komt - een straf op te leggen waardoor de verdachte feitelijk niet meer naar de gevangenis hoeft. Hij heeft daarbij verzocht rekening te houden met de ouderdom van de feiten, de omstandigheid dat de verdachte al enige tijd niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen, het feit dat de verdachte een fulltime baan heeft bij een aannemersbedrijf en binnenkort voor de derde maal vader zal worden en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer - met wie hij een conflict had - en de beschadiging van twee auto’s en een voordeur. Hij is naar het huis van het slachtoffer gegaan en heeft daar met een vuurwapen zesmaal in de richting van het slachtoffer geschoten. Dit deed de verdachte op een openbare weg, middenin een woonwijk, terwijl er andere mensen buiten op straat aanwezig waren. Dat geen letsel is veroorzaakt bij het slachtoffer of één van de andere aanwezigen, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan de verdachte te danken is. Het handelen van de verdachte brengt niet alleen angst teweeg bij de bewoners van de woonwijk, maar versterkt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel. Het hanteren van een vuurwapen onder deze omstandigheden kan niet worden getolereerd en dient streng te worden bestraft. Daarom kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere dan een forse vrijheidsbenemende straf. Oplegging van een straf die niet langer is dan de duur van de voorlopige hechtenis, zoals is verzocht door de raadsman, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 maart 2022 is de verdachte eerder ter zake van geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Desondanks ziet het hof in hetgeen door de raadsman is aangevoerd reden een iets lagere straf op te leggen dan gevorderd door de advocaat-generaal. De verdachte lijkt sinds de bewezenverklaarde feiten zijn leven een positieve wending te hebben gegeven. Daarnaast houdt het hof rekening met de verstreken tijd sinds de bewezenverklaarde feiten, te weten ruim drie en een halfjaar.
Het hof acht, alles afwegende in beginsel een gevangenisstraf van 36 maanden passend.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, namens de verdachte is op 14 december 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 12 april 2022 - bijna driejaren en vier maanden later - eindarrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 36 maanden, een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van het voorarrest op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.”
4.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021 heeft de raadsman van de verdachte (in aanvulling op de overgelegde pleitnotities) het volgende naar voren gebracht:
“Mijn cliënt is nu reeds drie jaren niet meer met justitie in aanraking gekomen. Het reclasseringsrapport in deze zaak is oud, dus het is makkelijk om te zeggen dat nu een deels voorwaardelijke straf niet meer nodig is. Ik verzoek daarom - indien het hof tot een bewezenverklaring komt - een straf op te leggen waardoor mijn cliënt feitelijk niet meer naar de gevangenis moet. Hij heeft op dit moment een huisvaderrol over zijn twee kinderen. Daarbij verzoek ik de straf te matigen gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, waarbij het tijdsverloop niet aan de verdediging te wijten is.”
4.4
Over de rechtsgevolgen van overschrijding van de redelijke termijn heeft de Hoge Raad bepaald dat de vermindering van de straf afhankelijk is van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.6.Het hoger beroep dient in dit verband in beginsel met een einduitspraak te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, en binnen zestien maanden indien de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert.7.Algemene regels omtrent de mate waarin de straf dient te worden verminderd, zijn niet te geven. Ook staat het de rechter vrij om – na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM.8.
4.5
Het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal overigens niet licht sprake zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verweven pleegt te zijn met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.9.
4.6
De jurisprudentie waarop de steller van het middel een beroep doet, gaat over de strafvermindering die door de Hoge Raad wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie wordt gegeven. Het hof is daaraan niet gebonden. De Hoge Raad geeft in zijn jurisprudentie bekendheid aan de maatstaven die hij zelf toepast voor strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad geeft geen concrete richtsnoeren voor de door de feitenrechter toe te passen strafvermindering.
4.7
Het hof heeft in het bestreden arrest vastgesteld dat namens de verdachte op 14 december 2018 hoger beroep is ingesteld en dat het hof op 12 april 2022 – bijna drie jaren en vier maanden later – eindarrest wijst. Uit die vaststelling volgt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna een jaar en vier maanden. Het oordeel van het hof dat daarin aanleiding wordt gezien de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 36 maanden, een gevangenisstraf van 32 maanden op te leggen, hetgeen neerkomt op 11,12% strafvermindering, acht ik, mede gelet op de zeer terughoudende toets in cassatie niet onbegrijpelijk. Ik merk daarbij op dat de Hoge Raad heeft bepaald dat de enkele omstandigheid dat de Hoge Raad met een hoger percentage zou hebben verminderd indien de overschrijding van de redelijke termijn zich in de cassatiefase had voorgedaan, niet betekent dat de vermindering daarom onbegrijpelijk zou zijn.10.Verder heeft het hof ook al bij het bepalen van het uitgangspunt van een gevangenisstraf van 36 maanden, dat lager is dan de eis van het openbaar ministerie, rekening gehouden met de verstreken tijd sinds de bewezenverklaarde feiten.
4.8
Het derde middel faalt.
Afronding
5.1
Alle middelen falen. Het tweede en het derde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Omdat de verdachte door het hof is veroordeeld voor het onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag, terwijl hij hiervoor door de rechtbank was vrijgesproken en in cassatie tevergeefs is geklaagd over de bewijsvoering van dit feit, ligt afdoening met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering ten aanzien van het eerste middel minder in de rede.11.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑12‑2023
Nadat het hof bij tussenarrest van 21 september 2021 het onderzoek had heropend om de aangever op de zitting als getuige te horen, heeft de raadsman van de verdachte op de terechtzitting van het hof van 29 maart 2022 dit standpunt gehandhaafd. Hetzelfde geldt voor de standpunten weergegeven onder 3.2 en 4.3.
Vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, rov. 3.5
Vgl. HR 11 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1043, waarbij de Hoge Raad wijst op HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049.
Vgl. HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357, waarbij de Hoge Raad wijst op HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.22.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.14-3.16.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.22-3.23.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.7.
Vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2021:BT6254 (ontnemingszaak).
HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40.