Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
Rb. Rotterdam, 18-08-2023, nr. 9498537 CV EXPL 21-34648
ECLI:NL:RBROT:2023:7384
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
18-08-2023
- Zaaknummer
9498537 CV EXPL 21-34648
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2023:7384, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑08‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 18‑08‑2023
Inhoudsindicatie
Energierekening niet betaald. Ambtshalve toetsen: het contract wordt vernietigd, omdat de energieleverancier de informatieplichten niet heeft nageleefd. De consument moet wel een vergoeding betalen voor de geleverde energie.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 9498537 CV EXPL 21-34648
datum uitspraak: 18 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Intrum Nederland B.V. voorheen genaamd Lindorff B.V.,
vestigingsplaats: Amersfoort,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Intrum’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- -
de dagvaarding van 14 oktober 2021, met bijlagen;
- -
de rolbeslissing van 8 december 2022;
- -
de e-mail van 24 januari 2023 van [gedaagde], met bijlagen;
- -
de akte van 25 januari 2023 van Intrum, met bijlagen.
1.2.
Tegen [gedaagde] is in eerste instantie verstek verleend, omdat hij niet is verschenen op de eerste roldatum in 2021 en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen door Intrum (artikel 139 Rv). [gedaagde] heeft het verleende verstek gezuiverd door alsnog te verschijnen in de procedure (artikel 142 Rv). Dat heeft hij gedaan met het sturen van zijn e-mail van 24 januari 2023, waarin hij alsnog verweer voert tegen de eis van Intrum. Door de zuivering van het verstek vervallen de gevolgen van het verleende verstek.
1.3.
Op 18 juli 2023 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [naam 1] en [naam 2] van Inkassier namens Intrum aanwezig. [gedaagde] is goed opgeroepen voor de zitting, maar hij is niet verschenen.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1.
De zaak gaat over een energienota en een aantal termijnbedragen over 2017 en 2018 die [gedaagde] niet heeft betaald aan zijn energieleverancier [bedrijf 1]. Volgens Intrum gaat het om € 866,52 in totaal. Intrum eist dat [gedaagde] wordt veroordeeld om dat bedrag aan haar te betalen met rente en kosten. Intrum mag die vordering incasseren, omdat zij de vordering heeft gekocht en gecedeerd gekregen van [bedrijf 2] ([bedrijf 2]). [bedrijf 2] is de rechtsopvolger van [bedrijf 1] ([bedrijf 1]). [gedaagde] is het niet eens met de eis. Volgens hem wordt een correctie op het verbruik toegepast vanuit de netbeheerder over 2013 tot en met 2023 vanwege een niet goed werkende gasmeter op zijn adres. Die meter is gewisseld op 28 maart 2022. [gedaagde] verwacht dat de correctie op het verbruik in zijn voordeel zal uitvallen gezien de prognose van zijn jaarverbruik. Hij heeft inmiddels een andere energieleverancier.
3. De beoordeling
Het contract wordt vernietigd, omdat [bedrijf 1] haar informatieplichten niet heeft nageleefd
3.1.
[gedaagde] heeft een energiecontract gehad met [bedrijf 1]. Het contract is online afgesloten. De kantonrechter moet onderzoeken of [bedrijf 1] bepaalde informatie heeft gegeven aan [gedaagde] voordat hij het contract online sloot. Het gaat om de essentiële informatie die in de wet staat in artikel 6:230m lid 1 sub a, b, c, e, f, g, h, o en p van het Burgerlijk Wetboek (BW) en om de informatie uit artikel 6:230v lid 3 BW.1.
3.2.
Intrum moet laten zien dat [bedrijf 1] de verplichte informatie heeft gegeven aan [gedaagde]. Intrum kan dat doen met schermafbeeldingen van de website van [bedrijf 1], waarop is te zien welke stappen [gedaagde] destijds heeft moeten doorlopen voordat hij het contract sloot en welke informatie in die stappen aan hem is gegeven. Intrum heeft dat niet gedaan. Weliswaar heeft Intrum schermafbeeldingen bij de processtukken gevoegd, maar dat zijn schermafbeeldingen van de website van [bedrijf 2] en niet van de website van [bedrijf 1]. De kantonrechter kan daarom niet nagaan of en welke informatie destijds bij het sluiten van het contract met [bedrijf 1] op haar website aan [gedaagde] is gegeven. De kantonrechter gaat er om die reden van uit dat [bedrijf 1] de informatieplichten destijds helemaal niet heeft nageleefd.
3.3.
De kantonrechter moet het niet naleven van de informatieplichten sanctioneren.2.De sanctie in deze zaak is volledige vernietiging van het contract (artikel 3:40 lid 2 BW). Dat houdt in dat het contract achteraf gezien nooit heeft bestaan (artikel 3:53 lid 1 BW).
[gedaagde] moet wel een vergoeding betalen voor de geleverde energie
3.4.
Intrum vindt dat [gedaagde] ook zonder het contract moet betalen voor de geleverde energie. Zij licht dat toe aan de hand van twee grondslagen uit de wet: artikel 3:53 lid 2 BW en artikel 6:203 BW in samenhang gelezen met artikel 6:210 lid 2 BW. Intrum baseert haar eis subsidiair en meer subsidiair op die grondslagen. Dat staat in de akte van 25 januari 2023 die aan [gedaagde] is betekend. De kantonrechter volgt Intrum niet wat betreft de eerste grondslag, omdat de situatie die wordt beschreven in het artikel in deze zaak niet aan de orde is. De tweede grondslag slaagt wel. [bedrijf 1] heeft namelijk energie geleverd aan [gedaagde] zonder contract en dus zonder een zogenoemde rechtsgrond zoals bedoeld in artikel 6:203 BW. De energielevering moet daarom ongedaan worden gemaakt, maar dat kan feitelijk niet. De wet biedt als oplossing dat – voor zover dit redelijk is – een vergoeding in de plaats komt van de ongedaanmaking als de ontvanger is verrijkt door de prestatie (artikel 6:210 lid 2 BW). Intrum heeft terecht gesteld dat [gedaagde] is verrijkt door de geleverde energie. [gedaagde] moet dus een vergoeding betalen.
3.5.
De waarde van de vergoeding is volgens Intrum gelijk aan het bedrag van de onbetaalde energienota en termijnbedragen die zij in deze zaak eist, omdat dat bedrag overeenkomt met de waarde van de geleverde energie. Het gaat volgens Intrum om € 866,52, maar dat bedrag is niet af te leiden uit de stukken. De onbetaalde energienota en termijnbedragen zijn bij elkaar opgeteld € 853,52. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
€ 102,00 termijnbedrag november 2017
€ 115,00 termijnbedrag december 2017
€ 115,00 termijnbedrag januari 2018
€ 115,00 termijnbedrag februari 2018
€ 115,00 termijnbedrag maart 2018
€ 115,00 termijnbedrag april 2018
€ 176,52 energienota over periode 24 november 2017 tot en met 30 april 2018
Dat het termijnbedrag over november 2017 nog moet worden betaald staat in de energienota over periode 14 november 2016 tot en met 23 november 2017 op bladzijde 3 onderaan. Dat de termijnbedragen over december 2017 tot en met april 2018 nog moeten worden betaald staat in de energienota over periode 24 november 2017 tot en met 30 april 2018 op bladzijde 4 bovenaan. De kantonrechter gaat in het vervolg uit van € 853,52 in plaats van € 866,52.
3.6.
Hoewel [gedaagde] heeft gesteld dat een correctie wordt (of moet worden) toegepast vanwege een defecte gasmeter, heeft dat geen invloed op de hoogte van de vergoeding. Tijdens de zitting is van de kant van Intrum namelijk gesteld dat tussen alle energieleveranciers is afgesproken dat een correctie moet worden betaald door de huidige energieleverancier, ook als de correctie gaat over de periode waarin de consument nog bij een andere leverancier een contract had. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat die afspraken bestaan en dat [gedaagde] voor een eventuele correctie moet aankloppen bij zijn huidige energieleverancier.
3.7.
Het niet naleven van de informatieplichten van [bedrijf 1] heeft, als een van de omstandigheden die meewegen bij toepassing van de redelijkheidstoets van artikel 6:210 lid 2 BW, wel invloed op de hoogte van de vergoeding. De informatieplichten hebben hun oorsprong in Europese regelgeving van consumentenbescherming.3.Daarin is bepaald dat de sanctie op het niet naleven van de informatieplichten doeltreffend, evenredig en afschrikkend moet zijn. Dat brengt mee dat de toegepaste sanctie niet mag worden omzeild door een andere grondslag aan te dragen dan het vernietigbare contract op basis waarvan de consument (hier: [gedaagde]) alsnog kan worden veroordeeld om het volledig geëiste bedrag te betalen. Dat zou afbreuk doen aan de werking van de sanctie. De kantonrechter houdt daarom bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding rekening met de maximale sanctie die zou zijn toegepast als het contract niet helemaal maar alleen voor een deel zou zijn vernietigd. Als de overeenkomst alleen voor een deel zou zijn vernietigd, treft dat alleen de betalingsverplichting van de consument.4.De rest van het contract blijft in stand. In deze zaak zou de maximale sanctie een vermindering van 50% van de betalingsverplichting van de consument betekenen, omdat [bedrijf 1] helemaal geen essentiële informatie heeft gegeven aan de consument voor het sluiten van het contract.5.De consument krijgt door toepassing van deze sanctie feitelijk een korting van 50%.
3.8.
De vergoeding die [gedaagde] moet betalen wordt in redelijkheid vastgesteld op 50% van € 853,52. Dat is € 426,76. Dat bedrag wordt toegewezen.
[gedaagde] moet ook rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten betalen
3.9.
Intrum heeft aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Bij de berekening van de hoogte ervan moet worden uitgegaan van de toewijsbare en dus lagere hoofdsom. Daarom wordt slechts € 77,45 aan buitengerechtelijke kosten toegewezen.
3.10.
De rente wordt toegewezen over € 426,76 vanaf de dag van de dagvaarding, omdat Intrum geen grond heeft gesteld voor toewijzing vanaf een andere datum.
3.11.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Intrum tot vandaag vast op € 123,60 aan dagvaardingskosten, € 507,00 aan griffierecht en € 264,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 132,00). Dit is totaal € 894,60. Voor kosten die Intrum maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] ook een bedrag betalen van € 66,00 (1/2 punt x € 132,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist.6.
3.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
4. De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Intrum te betalen € 504,21 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 426,76 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Intrum tot vandaag worden vastgesteld op € 894,60;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
34286
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑08‑2023
Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
Richtlijn 2011/83/EU (consumentenrechten).
Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
Zie de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten van de rechtbanken die is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853).