Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.1.5
8.2.1.5 Raad voor de Kinderbescherming of LBIO (art. 479g)
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS399272:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Onder het oude recht werd wel aangenomen dat de Raad de weg van art. 479g als de minst kostbare diende te volgen (vgl. Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 1 bij art. 479g).
Die ondertekening 'voor gezien' dient namens de derde wel door een daartoe bevoegde persoon te geschieden, met name indien de derde een rechtspersoon is. Wordt 'voor gezien' getekend door een onbevoegde en is die onbevoegdheid ook voor de Raad/LBIO als beslaglegger kenbaar (art. 3:61 lid 2), dan komt het beslag niet tot stand (zie daarover Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 2 bij art. 479g).
Zie daarvoor nog Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen, 1998, 19e druk, nr. 99.
Aldus ook T&C Rv (Gieske), 2002, aant. 5 bij art. 479g lid 2.
Deze is daartoe overigens niet verplicht (vgl. Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 166).
Waarom de wetgever hier gekozen heeft voor 'zeven dagen' (evenals in art. 479g (oud)) en niet voor de 'acht dagen' van art. 475i, is niet duidelijk; zie ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 2 bij art. 479g (waar overigens ten onrechte wordt verwezen naar art. 476 (oud)).
Zie aldus T&C Rv (Gieske), 2002, aant. 4 bij art. 479g, lid 3.
484. Tot besluit van deze paragraaf zal nog kort de in dit verband méést vereenvoudigde wijze van (leggen van) derdenbeslag worden besproken, te weten de in art. 479g geregelde beslaglegging door de Raad voor de Kinderbescherming of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna verder: Raad/LBIO). De betreffende regeling is - evenals onder het oude recht - vrij duidelijk in art. 479g tot uitdrukking gebracht. Deze bepaling1 luidt als volgt:
'1. Indien de raad voor de kinderbescherming executant is dan wel, indien ingevolge het bepaalde in artikel 408, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is belast met de invordering van onderhoudsgelden, kan hij dit beslag leggen hetzij op de gewone wijze, hetzij door van de beschikking in afschrift mededeling te doen aan de derde-beslagene. In het laatste geval zendt deze die schriftelijke kennisgeving voor "gezien" getekend aan de raad voor de kinderbescherming of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen terug. Eerst door deze terugzending is het beslag voltooid.
2. De raad voor de kinderbescherming en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen kunnen beslag leggen op de dag, volgende op die waarop de uitkering moet geschieden, zonder voorafgaande betekening of bevel tot betaling.
3. Toezending door de executant van een afschrift der kennisgeving bij aangetekende brief aan de geëxecuteerde binnen zeven dagen na de dag, waarop die kennisgeving, voor "gezien" getekend, door de executant van de derde-beslagene is terugontvangen, geldt als de betekening, bij artikel 475i voorgeschreven.'
Volstaan wordt hier met op een paar aspecten en bijzonderheden te wijzen. Deze zijn overigens ook van belang voor de in § 8.23 nog te behandelen vereenvoudigde be-slagvormen, nu deze voor een niet onbelangrijk deel op art. 479g, alsmede de in § 8.2.2 te bespreken fiscale Vordering, zijn geënt.
Onder het leggen van 'dit beslag (...) op de gewone wijze' als bedoeld in het eerste lid van art. 479g, wordt verstaan het leggen van het reeds sterk vereenvoudigde derdenbeslag als bedoeld in art. 479b. De Raad/LBIO heeft dan ook de keuze tussen dat beslag en het beslag van art. 479g.2 De meest vergaande vereenvoudigingen ten opzichte van het vereenvoudigde 'gewone' alimentatiebeslag, zijn de volgende: het beslag wordt gelegd zonder tussenkomst van een deurwaarder, derhalve zonder dat er enig exploot aan te pas komt; de beslaghandeling vangt aan met een schriftelijke mededeling aan de derde-beslagene van 'de beschikking' houdende de veroordeling tot betaling van 'onderhoudsgelden'; de beslaglegging is echter pas voltooid nadat deze schriftelijke kennisgeving door de derde geldig3 voor 'gezien' getekend aan de Raad/LBIO is teruggezonden én door deze ook daadwerkelijk is ontvangen (art. 3:37 lid 3). De blokkerende werking van het beslag treedt dan ook pas dán in. Vanaf dat moment zal de derde het door hem aan 'loon of andere periodieke uitkeringen' verschuldigde, met inachtneming van de beslagvrije voet, ingevolge art. 479e lid 1 moeten inhouden en aan de Raad/LBIO afdragen. Doet de derde dat niet, dan kan ook de Raad/LBIO de derde op de voet van art. 479f voor de kantonrechter dagvaarden tot nakoming. Zendt de derde de schriftelijke kennisgeving niet voor 'gezien' getekend aan de Raad/LBIO terug, dan komt het beslag niet tot stand, zodat de Raad/LBIO alsnog op de voet van art. 479b een 'gewoon' vereenvoudigd alimentatiebeslag zal moeten leggen, of eventueel een gewoon derdenbeslag op grond van art. 475.
In het tweede lid van art. 479g is de in het eerste lid geregelde beslaglegging bij schriftelijke mededeling, nog in dié zin verder vereenvoudigd dat de executoriale titel die in de beschikking ten behoeve van de Raad/LBIO is vastgelegd, niet eerst op grond van art. 430 lid 3 behoeft te worden betekend aan de schuldenaar met 'bevel tot betaling'. Ingevolge art. 430 lid 3 kunnen - kort gezegd - stukken (grossen e.d.) die een executoriale titel inhouden
'niet worden ten uitvoer gelegd dan na betekening aan de partij tegen wie de executie zich zal richten.'
Dit betekent dat een gewoon executoriaal derdenbeslag, evenals het in art. 479b geregelde vereenvoudigd alimentatiebeslag, niet eerder kan worden gelegd dan nádat de executoriale titel, uit kracht waarvan het gelegd zal worden, aan de schuldenaar is betekend. In de praktijk heeft die betekening overigens meestal reeds plaatsgevonden vóórdat er executoriale beslagmaatregelen worden getroffen. De Raad/LBIO die als alimentatiebeslaglegger optreedt, behoeft dus ook déze formaliteit niet in acht te nemen. In de tot 1 januari 2002 geldende tekst bevatte de slotzin van art. 479g lid 2 nog de bepaling dat door de Raad/LBIO evenmin 'een verklaring van de griffier, als bedoeld in de artikelen 86 en 432' behoefde te worden overgelegd. Deze zin is toen geschrapt, hoewel art. 432 (anders dan art. 86) uiteindelijk niet is vervallen. Dit zal overigens niet met zich meebrengen dat nu opeens wél de in art 432 bedoelde 'griffiersverklaring'4 door de Raad/LBIO moet worden overgelegd. Hier is sprake van een kennelijk vergissing van de wetgever.5
Ten slotte zal nog een enkele opmerking worden gemaakt over de in het derde lid van art. 479g voorziene vereenvoudigingen op het punt van overbetekening van het beslag van de Raad/LBIO aan de beslagdebiteur. Bij het gewone derdenbeslag, als ook bij het vereenvoudigde derdenbeslag van art. 479d, dient overeenkomstig het bepaalde in art. 475i door de beslaglegger
'binnen acht dagen na het leggen van het beslag het beslagexploit aan de geëxecuteerde'
te worden betekend,
'bij gebreke waarvan de voorzieningenrechter6 het beslag op vordering van de geëxecuteerde kan doen opheffen.'
Met de betekening als voorgeschreven in art. 475i wordt in art. 479g lid 3 gelijk gesteld dat de Raad/LBIO als beslaglegger, binnen zeven dagen7 ná de terugontvangst van de door de derde-beslagene 'voor gezien' getekende kennisgeving als bedoeld in art. 479g lid 2 een afschrift daarvan bij aangetekende brief aan de beslagdebiteur toezendt. Deze 'overbetekening' aan de beslagdebiteur van het te zijnen laste gelegde beslag is dan voltooid, zodra dat afschrift hem heeft bereikt (art. 3:37 lid 3 ). Met Gieske8 kan worden aangenomen, dat wanneer de Raad/LBIO met een en ander in gebreke blijft, hetzij door deze informele wijze van 'overbetekening' achterwege te laten, hetzij door dat veel te laat te doen, de beslagdebiteur dán een beroep toekomt op het bepaalde in art. 475i. Ten slotte geldt ook voor dit zéér vereenvoudigde derdenbeslag van de Raad/LBIO de regeling van het verzet in de art. 479d en 479e lid 2, alsmede art. 479f voor het geval dat de derde-beslagene in gebreke blijft aan zijn verplichting tot afdracht overeenkomstig art. 479e lid 1 te voldoen. Ook de regeling inzake cumulatief beslag (art. 479e lid 2) is van toepassing. Kortom: het beslag door de Raad/LBIO (art. 479g) is een beslag als bedoeld in de art. 479b e.v., met dien verstande dat alleen de formaliteiten voor het leggen ervan nóg meer zijn afgezwakt.