Zie daartoe onderdeel B, § 7.4 in mijn conclusies in de zaak [mede aanvraagster 1], 12/01127H, en [mede aanvraagster 2], 12/03940H, waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 10-09-2013, nr. 12/01496 H
ECLI:NL:HR:2013:671, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-09-2013
- Zaaknummer
12/01496 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:671, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑09‑2013; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:753, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:753, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:671, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0343
Uitspraak 10‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvraag gegrond. In aanmerking genomen dat een vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar i.h.k.v. zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van vervalste documenten zolang, kort gezegd, op de door de vreemdeling gedane eerste asielaanvraag nog niet onherroepelijk is beslist (vgl. HR ECLI:NL:HR:2013:BY4310), levert het aangevoerde het ernstig vermoeden op dat de Pr, ware deze hiermee bekend geweest, het OM n-o zou hebben verklaard in de strafvervolging van de aanvraagster ter zake onderhavig feit. Derhalve is sprake van een gegeven a.b.i art. 457.1 aanhef en onder c Sv.
Partij(en)
10 september 2013
Strafkamer
nr. 12/01496 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht van 15 mei 2009, nummer 03/500027-09, ingediend door mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvraagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van het "in het bezit zijn van een reisdocument waarvan zij weet dat het vervalst is", gepleegd op 30 december 2008, bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de Politierechter destijds niet bekend was met de beschikking van de Minister van Immigratie en Asiel van 23 mei 2011 waarbij de op 9 januari 2009 door de aanvraagster gedane asielaanvraag is ingewilligd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag zal afwijzen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
De aanvraagster is, nadat zij Nederland was binnengereisd, op 30 december 2008 te Eijsden aangehouden terwijl zij in het bezit was van een vervalst paspoort. Zij is daarvoor op 15 mei 2009 bij het vonnis waarvan thans herziening wordt gevraagd, bij verstek veroordeeld.
4.3.
Op 9 januari 2009 heeft de aanvraagster een verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Op die aanvraag is bij beschikking van de Minister van Immigratie en Asiel van 23 mei 2011 positief beslist in die zin dat haar een verblijfsvergunning asiel is verleend voor de periode van 9 januari 2009 tot 9 januari 2014.
4.4.
In aanmerking genomen dat een vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van vervalste documenten zolang, kort gezegd, op de door de vreemdeling gedane eerste asielaanvraag nog niet onherroepelijk is beslist (vgl. HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4310, NJ 2013/332), levert het aangevoerde het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze hiermee bekend geweest, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou hebben verklaard in de strafvervolging van de aanvraagster ter zake van het onderhavige feit. Derhalve is sprake is van een gegeven als hiervoor onder 4.1 bedoeld zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2013.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 09‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvraag gegrond. In aanmerking genomen dat een vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar i.h.k.v. zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van vervalste documenten zolang, kort gezegd, op de door de vreemdeling gedane eerste asielaanvraag nog niet onherroepelijk is beslist (vgl. HR ECLI:NL:HR:2013:BY4310), levert het aangevoerde het ernstig vermoeden op dat de Pr, ware deze hiermee bekend geweest, het OM n-o zou hebben verklaard in de strafvervolging van de aanvraagster ter zake onderhavig feit. Derhalve is sprake van een gegeven a.b.i art. 457.1 aanhef en onder c Sv.
Nr. 12/01496 H
Mr. Aben
Zitting 9 april 2013
Conclusie inzake:
[aanvraagster]
1. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te Maastricht van 15 mei 2009 is de aanvraagster van herziening wegens “in het bezit zijn van een reisdocument waarvan zij weet dat het vervalst is” (te weten bij haar inreis in Nederland op 30 december 2008) veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2. Namens de aanvraagster heeft mr. H. Sytema, advocaat te ‘s-Gravenhage, herziening gevraagd van het onherroepelijke vonnis van de politierechter.
3. In de aanvrage wordt gesteld dat de politierechter niet bekend was met de asielaanvrage die de aanvraagster op 9 januari 2009 te Schiphol heeft gedaan, en niet bekend kan zijn geweest met de inwilliging ervan op 23 mei 2011. Daardoor moet achteraf evident worden beschouwd, aldus de aanvraagster, dat zij onder de bescherming viel van artikel 31 Vluchtelingenverdrag, op grond waarvan het openbaar ministerie geen recht had om haar te vervolgen.
4. Uit nader bekomen inlichtingen blijkt bovendien het volgende. Een strafzaak is eveneens aanhangig gemaakt tegen drie personen, eveneens afkomstig uit Somalië, met wie, naar het zich laat aanzien, de aanvraagster samen reisde en die net als zijzelf op 30 december 2008 op de A2 bij Eijsden werden aangetroffen in het bezit van valse identiteitsbescheiden. Deze strafzaken zijn in hoger beroep geëindigd in een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op de grond dat het openbaar ministerie met het oog op artikel 31 Vluchtelingenverdrag (VV) te lichtvaardig is overgegaan tot de strafvervolging wegens het bezit van valse identiteitsbescheiden. Terzijde zij opgemerkt dat deze uitspraken op zichzelf geen gegeven in de zin van artikel 457, eerste lid, aanhef en onder c Sv kunnen opleveren.1.
5. Aarzelingen heb ik bij de vraag of het gegeven dat thans ten grondslag wordt gelegd aan de aanvrage werkelijk tot de niet-ontvankelijkheid zou hebben geleid indien het bekend was geweest bij de rechter die de bestreden veroordeling heeft uitgesproken. In wezen is het zo dat in het procesdossier waarmee de politierechter bekend kan worden verondersteld, reeds een aanzienlijke kans op de thans beoogde uitkomst van de strafzaak (na herziening) besloten lag. De drie uitspraken van het hof ’s-Hertogenbosch, waarvan ik hierboven onder 4 gewag maak, geven voeding aan die gedachte, ofschoon, dat moet ik toegeven, daarin expliciet – doch m.i. slechts terzijde - wordt overwogen dat door de betreffende verdachte een verblijfsvergunning is verkregen. Kortom, in wezen is het thans aangevoerde gegeven (nl. blijkens verblijfsvergunning valt aanvraagster als vluchteling onder de bescherming van art. 31 VV) niet nieuw, maar reeds bekend, en vormt het nieuwe aspect (toegewezen aanvraag verblijfsvergunning asiel) niet het springende punt, maar een bijkomstigheid in verhouding tot de feiten die de politierechter reeds bekend waren.
6. Daardoor heeft het er alle schijn van dat de aanvrage tot herziening in de voorliggende zaak een vorm van termijnloos hoger beroep betreft tegen een kwestieuze uitspraak van de politierechter. Daarvoor is het buitengewone rechtsmiddel van herziening echter niet bedoeld. Een gratieverzoek ligt meer in de rede, en het komt mij alleszins redelijk voor indien die zou worden toegewezen.
Ik wil overigens erkennen dat het thans gepresenteerde gegeven toch in elk geval een bevestiging vormt voor de gedachte dat de aanvraagster de status van vluchteling toekomt. Een van mijn strikte standpunt afwijkend herzieningsoordeel, acht ik dan ook alleszins verdedigbaar.
7. Deze conclusie strekt er niettemin toe dat de aanvrage tot herziening zal worden afgewezen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
n.d.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2013