HR, 20-05-2011, nr. 10/04523
ECLI:NL:HR:2011:BP4803
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20-05-2011
- Zaaknummer
10/04523
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BP4803
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP4803, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4803
ECLI:NL:PHR:2011:BP4803, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4803
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑10‑2010
- Vindplaatsen
NJ 2012/287 met annotatie van P.C.E. van Wijmen
Uitspraak 20‑05‑2011
20 mei 2011
Eerste Kamer
10/04523
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. W.P. Keulers,
t e g e n
GEMEENTE OVERBETUWE,
zetelende te Elst, gemeente Overbetuwe,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 201696/HA ZA 10-1152 ON van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2010.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de eiser in zijn cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van dat beroep.
[Eiser] heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid bestreden en geconcludeerd tot ontvankelijkheid van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in diens cassatieberoep.
Mr. R.T. Wiegerink heeft bij brief van 24 februari 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2010, waarbij die rechtbank op vordering van de Gemeente en bij vervroeging de onteigening uitsprak van de in het vonnis vermelde perceelsgedeelten met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling. Dit is een vonnis als bedoeld in art. 54i Ow., waaraan niet afdoet dat in het dictum ervan niet vermeld is dat de onteigening bij vervroeging wordt uitgesproken.
3.2 De Gemeente heeft haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] gegrond op de omstandigheid dat de op 19 augustus 2010 ter griffie van de rechtbank afgelegde cassatieverklaring niet binnen de bij art. 54l Ow. voorgeschreven termijn van twee weken maar eerst op 5 oktober 2010 aan haar is betekend met dagvaarding in cassatie.
3.3 Door de op 19 augustus 2010 ter griffie van de rechtbank afgelegde verklaring dat [eiser] beroep in cassatie instelde tegen het vonnis van 11 augustus 2010, heeft [eiser] tijdig, immers binnen de termijn van twee weken van art. 52 lid 2 Ow. die afliep op 25 augustus 2010, cassatieberoep ingesteld. Wordt echter een dergelijke verklaring ter griffie niet binnen de in art. 54l bepaalde termijn van twee weken aan de tegenpartij betekend met ontwikkeling van de gronden der cassatie en vergezeld van dagvaarding, dan gaat het vonnis alsnog in kracht van gewijsde. Nu de bij art. 54l bepaalde termijn van twee weken in dit geval op 8 september 2010 is verstreken zonder dat betekening van de cassatieverklaring en dagvaarding hadden plaatsgevonden, heeft het vonnis van vervroegde onteigening op 9 september 2010 kracht van gewijsde gekregen, in de woorden van art. 54m: gezag van gewijsde verkregen, met alle in art. 54m geregelde gevolgen van dien.
3.4 [Eiser] is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 359,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op
20 mei 2011.
Conclusie 11‑02‑2011
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
Gemeente Overbetuwe
Edelhoogachtbaar College,
1.
Eiser tot cassatie, hierna: [eiser], heeft bij exploot van 5 oktober 2010 aan verweerster in cassatie, hierna: de Gemeente, aangezegd dat hij beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het op 11 augustus 2010 uitgesproken vonnis van de rechtbank Arnhem in de onteigeningsprocedure tussen [eiser] als gedaagde en de Gemeente als eiseres. Bij het exploot is tevens aan de Gemeente betekend een verklaring van 19 augustus 2010 waarbij [eiser] verklaard heeft cassatie in te stellen tegen voormeld vonnis, en is de Gemeente voorts gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 22 oktober 2010.
2.
De Gemeente heeft bij conclusie van antwoord primair tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van dat beroep geconcludeerd.
3.
[Eiser] heeft bij conclusie van antwoord in het incident het door de Gemeente aangevoerde ontvankelijkheidsverweer bestreden.
4.
Vervolgens hebben partijen stukken gefourneerd voor arrest op het ontvankelijkheidsverweer.
5.
De Gemeente heeft haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] in diens cassatieberoep gegrond op de omstandigheid dat de cassatiedagvaarding niet tijdig zou zijn uitgebracht. Daartoe heeft de Gemeente gesteld dat zij bij de inleidende dagvaarding bij vervroeging een uitspraak over de onteigening heeft gevorderd, zodat het hier gaat om een geval als bedoeld in art. 54f Onteigeningswet (Ow). Gelet op het bepaalde in art. 54l lid 1 jo. art. 53 lid 1 Ow bedraagt de termijn in dat geval twee plus twee weken: uiterlijk binnen twee weken na de datum van het vonnis dient de verklaring inhoudende dat cassatieberoep wordt ingesteld te worden afgelegd en binnen twee weken na het verstrijken van de termijn voor het afleggen van die verklaring dient de cassatiedagvaarding uiterlijk te worden betekend. De termijn verstreek derhalve op 8 september 2010, zodat, nu de cassatiedagvaarding pas op 5 oktober 2010 is betekend, de cassatiedagvaarding te laat is uitgebracht, aldus de Gemeente.
6.
[Eiser] heeft het ontvankelijkheidsverweer van de Gemeente op verschillende gronden bestreden. Primair heeft [eiser] betwist dat sprake is van een onteigeningsvonnis als bedoeld in art. 54i Ow, aangezien de rechtbank blijkens het dictum in de hoofdzaak niet de ‘onteigening bij vervroeging’ maar de ‘onteigening ten algemene nutte’ heeft uitgesproken. Subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat, indien en voor zover er sprake zou zijn van termijnoverschrijding, deze verschoonbaar is. Meer subsidiair heeft [eiser] betwist dat de Gemeente in haar belangen is geschaad.
7.
Het ontvankelijkheidsverweer is door de Gemeente m.i. terecht voorgesteld.
8.
[Eiser] heeft op 19 augustus 2010, derhalve tijdig (art. 52 lid 2 en 3 Ow), de verklaring omtrent het instellen van beroep in cassatie ter griffie van de rechtbank Arnhem afgelegd. Ingevolge art. 53 lid 3 Ow dient deze verklaring binnen zes weken na afloop van de in art. 52 lid 2 Ow bedoelde termijn van twee weken met een ontwikkeling van de gronden der cassatie aan de tegenpartij te worden betekend, vergezeld van een dagvaarding tegen de eerste terechtzitting. Gaat het om een vonnis waarbij op de voet van de regeling in Afdeling 2 van Hoofdstuk IIIA van Titel I (art. 54f e.v.) van de Onteigeningswet vervroegde uitspraak over de onteigening is gedaan, dan zijn ingevolge art. 54l lid 1 Ow de artt. 52 en 53 Ow van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de in het eerste lid van art. 53 Ow genoemde termijn (de termijn waarbinnen de betekening van de verklaring moet plaatsvinden) is verkort en slechts twee weken bedraagt. Vgl. J.F. de Groot, Enkele aspecten van de cassatieprocedure in onteigeningszaken, TCR 1995, blz. 80 e.v., blz. 80/81.
9.
Het thans bestreden vonnis van de rechtbank is een vonnis waarbij vervroegde uitspraak over de onteigening is gedaan. De Gemeente heeft immers bij de inleidende dagvaarding gevorderd dat de rechtbank de onteigening vervroegd uitspreekt en de rechtbank heeft daaraan gevolg gegeven (zie ook r.o. 3.7 van het vonnis) door bij haar vonnis de onteigening uit te spreken zonder dat de schadeloosstelling definitief is vastgesteld. Daardoor is het vonnis van de rechtbank een vonnis waarbij vervroegde uitspraak over de onteigening is gedaan als bedoeld in art. 54f e.v. Ow. Vgl. J.E.F.M. den Drijver-van Rijckevorsel en A.W. van Engen, Onteigening, 3e dr. 2003, blz. 4, 39 en 57/58. Hieraan doet niet af dat in het dictum van het vonnis niet is vermeld dat de onteigening bij vervroeging wordt uitgesproken.
10.
Waar het vonnis van de rechtbank moet worden aangemerkt als een vonnis waarbij de onteigening bij vervroeging is uitgesproken, bedraagt ingevolge art. 54l lid 1 Ow de in art. 53 lid 1 Ow bedoelde termijn twee weken. Het vonnis is uitgesproken op 11 augustus 2010 zodat de cassatietermijn verstreek tweemaal twee weken na 11 augustus 2010, derhalve op 8 september 2010. De cassatiedagvaarding is op 5 oktober aan de Gemeente betekend. Het cassatieberoep is dus te laat ingesteld.
11.
De omstandigheid dat in het dictum van het vonnis niet is vermeld dat de onteigening bij vervoeging is uitgesproken, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Ook zonder die vermelding had het [eiser] immers duidelijk kunnen en moeten zijn dat het vonnis de rechtbank een vervroegde uitspraak van de onteigening inhoudt, nu daarin de schadeloosstelling niet definitief is vastgesteld.
12.
De vraag of de Gemeente door de termijnoverschrijding al dan niet in haar belangen is geschaad, is niet van belang bij de beoordeling van de vraag of de termijnoverschrijding tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep moet leiden. Het stringente karakter dat aan de onderhavige termijnen in de onteigeningsprocedure toekomt, verzet zich ertegen de handhaving van die termijnen daarvan afhankelijk te stellen of dan wel in hoeverre door de overschrijding het belang van de wederpartij is geschaad. Vgl. HR 14 juni 1989, NJ 1989, 820, en HR 19 november 1997, NJ 1998, 492.
13.
De slotsom is dat [eiser] in zijn cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] in diens cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Beroepschrift 05‑10‑2010
Heden, de vijfde oktober tweeduizendtien, ten verzoeke van de heer [requirant], […] die voor de met deze dagvaarding in te leiden cassatieprocedure woonplaats kiest te Zoetermeer aan de Wattstraat 60, postadres: Postbus 289, 2700 AG Zoetermeer, op het kantoor van de advocaat bij de Hoge Raad, mr W.P. Keulers, door mijn requirant als advocaat wordt aangewezen om hem als zodanig in na te melden cassatieprocedure te vertegenwoordigen,
heb ik, Cornelis Lam, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Arno Reinoud Flanderijn, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te Arnhem, aldaar kantoorhoudende aan de Kronenburgsingel 8:
AAN:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE OVERBETUWE, zetelende te Elst, gemeente Overbetuwe mijn exploit doende te 6824 BH Arnhem aan de Velperweg 10 ten kantore van de advocaat mr P.L.G. Haccou, bij wie de gerequireerde in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, aldaar afschrift dezes alsmede van na te melden verklaring van 19 augustus 2010 […] aan en sprekende met:
[Mevrouw A.M. Peters, aldaar werkzaam;]
AANGEZEGD:
dat mijn requirant beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het na te melden vonnis;
BETEKEND:
een verklaring van 19 augustus 2010 waarbij gedaagde verklaard heeft cassatie in te stellen tegen het door de Rechtbank Arnhem gewezen en op 11 augustus 2010 uitgesproken vonnis in de onteigeningsprocedure met kenmerk 201696/HA ZA 10-1152 tussen mijn requirant als gedaagde en de gerequireerde als eiseres;
voorts heb ik, […] deurwaarder, geheel exploiterende en relaterende als voormeld, te gerequireerde voornoemd,
GEDAGVAARD
Om op vrijdag, de tweeëntwintigste oktober tweeduizendtien, des voormiddags te 10.00 uur, te verschijnen, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, op de zitting van de Eerste Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke Zaken van de Hoge Raad der Nederlanden, welke zitting alsdan wordt gehouden in het Gerechtsgebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE
alsdan tegen voormeld vonnis te horen aanvoeren het volgende MIDDEL VAN CASSATIE:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming nietigheid met zich brengt omdat de Rechtbank in het vonnis, waarvan beroep, heeft beslist als in het dictum van het vonnis vermeld, zulks ten onrechte, om de na te noemen mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen, redenen:
1.
De vordering van eiseres in de dagvaarding wijkt af van het Koninklijk Besluit van 25 september 2009. De vordering omvat hetgeen op een kaart van 1 april 2010 dus nadat het Koninklijk Besluit is genomen, is aangegeven.
In overweging 3.7 overweegt de Rechtbank:
‘De gevorderde onteigening komt de Rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zij kan vervroegd worden uitgesproken. Er is aanleiding bij de vermelding van de te onteigenen perceelsgedeelten aan te sluiten bij de in het onteigeningsbesluit vermelde kadastrale nummers. Daarmee is ondervangen dat anders dan in de vordering tot uitdrukking lijkt te zijn gebracht niet het gehele perceel [perceel 1] (nieuw) wordt onteigend.’
In het dictum beslist de Rechtbank:
‘in de hoofdzaak
spreekt uit de onteigening ten algemene nutte en ten name van de Gemeente van:
- —
een gedeelte groot 00.15.51 ha van het perceel kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [A] nummer [001] (oud), in totaal groot 01.35.60 ha terrein (teelt-kweek), grondplannummer [1],
- —
een gedeelte groot 00.46.12 ha van het perceel kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [A], nummer [002] (oud), in totaal groot 04.38.40 ha, terrein (teelt-kweek), grondplannummer [2],
samen thans deel uitmakende van de percelen [A] [perceel 1] en [A] [perceel 2], zoals gearceerd weergegeven op de aan dit vonnis gehechte tekening gedateerd 1 april 2010.
…’
Aldus beslissend miskent de Rechtbank dat aan een vonnis waarbij de onteigening wordt uitgesproken een Koninklijk Besluit ten grondslag moet liggen, waarin de Kroon onder meer nut en noodzaak van de onteigening vaststelt. De Kroon heeft het onteigeningsbesluit goedgekeurd van percelen met oppervlakte en kadastrale aanduiding, die afwijken van de tekeningen, die bij verzoek ex artikel 54a Onteigeningswet is overgelegd en die als productie 3 bij de dagvaarding is overgelegd.
Nu in het dictum is beslist dat de onteigening wordt uitgesproken
‘… van de percelen [A][perceel 1] en [A][perceel 2 ], zoals gearceerd weergegeven op de aan dit vonnis gehechte tekening gedateerd 1 april 2010.’
staat vast dat de rechterlijke toetsing van hetgeen wordt onteigend niet, althans onvoldoende heeft plaatsgehad. Immers, de oorspronkelijke grondplantekening, welke ter toetsing door de Kroon is gebruikt, is niet beoordeeld door de Rechtbank, terwijl tevens vaststaat dat de tekening van 1 april 2010, die (mede) aanduidt wat wordt onteigend, niet door de Kroon is getoetst. Aldus wordt onteigend wat niet is goedgekeurd door de Kroon, althans is onduidelijk wat nu precies is onteigend en wat niet, althans staat niet vast dat aan hetgeen wordt onteigend een besluit van de Kroon ten grondslag ligt.
Dit klemt temeer daar tegen de beschikking van artikel 54a Onteigeningswet geen rechtsmiddel openstaat. Nu vaststaat dat ook bij verzoek ex artikel 54a Onteigeningswet de oorspronkelijke grondplantekening niet is overgelegd, kan niet met een beroep op artikel 54h Onteigeningswet rechterlijke toetsing van de vordering tot onteigening van hetgeen gearceerd is aangegeven op de tekening, zoals is bijgevoegd als productie 3 aan de dagvaarding, met de grondplankaart, zoals deze kennelijk aan de Kroon is overgelegd, achterwege blijven. Een onteigende heeft recht op rechtsbescherming in dier voege dat de rechter de gevorderde onteigening op rechtmatigheid dient te toetsen, zelfs al zou de Onteigeningswet zelve hierin niet voorzien.
Nu de oorspronkelijke grondplantekeningen niet zijn overgelegd, heeft de rechter niet kunnen toetsen of de gevorderde onteigening afwijkt van het goedgekeurde onteigeningsbesluit. Aldus staat vast dat de Rechtbank de gevorderde onteigening niet, althans onvoldoende op rechtmatigheid heeft getoetst.
2.
Gerequireerde vordert uitspraak tot onteigening bij vervroegde uitspraak. De Rechtbank heeft de onteigening uitgesproken zonder in het dictum op te nemen dat de gevorderde uitspraak bij vervroeging is uitgesproken. De Rechtbank motiveert niet waarom zij het gevorderde niet heeft toegewezen, althans uit het dictum blijkt niet dat de vordering inzake de vervroeging is toegewezen.
Aldus beslissend miskent de Rechtbank dat het onder meer in verband met de termijn van artikel 541 Onteigeningswet van belang is dat een onteigende uit het dictum van het vonnis moet kunnen afleiden dat de gevorderde vervroegde onteigening bij uitspraak is toegewezen. Nu in het dictum slechts de onteigening is uitgesproken zijn de artikelen 52 en 53 Onteigeningswet van toepassing op de termijnen voor uitbrengen van de dagvaarding, althans is de gemeente niet in haar belangen geschaad bij het toepassen van de normale termijnen in plaats van die van de uitzonderingsbepaling artikel 54I Onteigeningswet.
En op grond van vorenstaand middel te horen concluderen dat het de Hoge Raad zal behagen te vernietigen het vonnis waartegen het is gericht met zodanige verdere beslissingen als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, [€ 87,92]
Omdat aan mij, (t.k.)deurwaarder, is verklaard dat de verzoekende partij de in rekening te brengen BTW niet kan verrekenen, zijn de kosten van dit exploit verhoogd met het percentage gelijk aan dat van de BTW (19%).
[t.k. Gerechts-]Deurwaarder