Zie de uitspraak van deze rechtbank van 18 augustus 2021, AMS 20/5170.
Rb. Amsterdam, 04-10-2022, nr. AWB - 20 , 2238
ECLI:NL:RBAMS:2022:8086
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
04-10-2022
- Zaaknummer
AWB - 20 _ 2238
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2022:8086, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 04‑10‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 04‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiser kunnen intrekken, omdat eiser verweerder niet geinformeerd heeft over vermogen op een van zijn bankrekeningen. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft daarentegen niet aannemelijk gemaakt dat hij niet over het vermogen op zijn bankrekening kon beschikken. Het beroep is ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2238
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te Amsterdam, eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. H. van Golberdinge).
Procesverloop
Met een besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser opgeschort met ingang van 11 december 2019.
Met een besluit van 20 januari 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de uitkering van eiser volledig ingetrokken.
Met het besluit van 20 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit 2 herzien en de uitkering van eiser vanaf 13 maart 2017 ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 september 2022. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Met een besluit van 9 maart 2017 heeft verweerder aan eiser met ingang van10 februari 2017 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande toegekend. Op dat moment heeft verweerder het vermogen van eiser vastgesteld op € 1.575,-.
2. Omdat uit een IB-signaal in 2017 is gebleken dat eisers vermogen op31 december 2017 € 249.462,- was, heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Verweerder heeft de bevindingen van het onderzoek neergelegd in een rapport van 23 december 2019. Daarin heeft verweerder vastgesteld dat op 13 maart 2017 een bedrag van € 255.058,- is gestort op een ING-rekening eindigend op de cijfers ***6617 (de bankrekening) met als omschrijving ‘Erven [naam] ’. De bankrekening is op naam van eiser gesteld. Uit Suwinet volgt dat de moeder van eiser op 24 oktober 2016 is overleden. Deze bedragen zijn dus ten behoeve van de erfenis van de moeder van eiser op de bankrekening overgemaakt.
3. Na een beschikking van de voorzieningenrechter van 6 december 2019 is beslag gelegd op de bankrekening.
4. In het kader van het onderzoek heeft verweerder eiser bij brief van10 december 2019 opgeroepen om op 11 december 2019 te verschijnen op het kantoor van Amsterdam. Eiser werd verzocht een afschrift van het testament van zijn moeder mee te nemen naar het gesprek. Eiser is niet verschenen.
5. Met het primaire besluit 1 heeft verweerder de bijstand opgeschort met ingang van 11 december 2019. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Eiser is uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van verweerder op 7 januari 2020. Eiser is verzocht om een kopie van het testament van zijn moeder mee te nemen. In de brief staat ook vermeld dat als eiser niet verschijnt, verweerder de uitkering vanaf 11 december 2019 stop zal zetten. Eiser is op
7 januari 2020 op gesprek geweest. Hier heeft hij bevestigd dat hij meer bankrekeningen heeft, maar dat daar niet meer dan € 6.000,- op staat. Ook heeft hij verklaard dat hij voorafgaand aan de beslaglegging niet wist van het bestaan van de bankrekening en niet weet waar het geld vandaan komt. De bevindingen van het gesprek zijn neergelegd in een proces-verbaal. Vervolgens is op 20 januari 2020 een rapport uitkeringsfraude opgemaakt.
6. Met het primaire besluit 2 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken, omdat eiser verweerder niet heeft geïnformeerd over de bankrekening en eiser door deze bankrekening over een hoger vermogen beschikt dan is toegestaan in zijn situatie.
7. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard omdat met de volledige intrekking van de uitkering het belang bij het voeren van deze bezwaarprocedure is komen te vervallen. Met hetzelfde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit 2 gedeeltelijk gegrond verklaard. Eiser heeft namelijk pas op 13 maart 2017 feitelijk de beschikking gekregen over een erfdeel uit de nalatenschap van zijn moeder, dat is de datum waarop het erfdeel op eisers bankrekening is bijgeschreven. Verweerder heeft het recht op bijstand daarom ingetrokken met ingang van 13 maart 2017.
8. Met het besluit van 4 maart 2020 heeft verweerder een bedrag van € 43.257,01 teruggevorderd. Verweerder heeft het bezwaar van eiser met een besluit op bezwaar van
3 september 2020 ongegrond verklaard. Deze rechtbank1.heeft het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 3 september 2020 ongegrond verklaard.
Standpunt van eiser
9. Eiser voert aan dat hij niet kan beschikken over de bankrekening en de inlichtingenplicht dus niet heeft geschonden. Dit blijkt volgens eiser uit een brief van de ING van 30 maart 2020. Het is een beheerrekening, dus de rekening staat niet werkelijk op zijn naam. Ook in het jaaroverzicht van de ING komt de beheerrekening niet voor. Eiser beschikt niet over nalatenschap. Eiser heeft het college vanaf het begin correct geïnformeerd. Daarnaast stelt eiser dat het huisbezoek onrechtmatig is geweest. Het huisbezoek heeft onverwachts en onaangekondigd plaatsgevonden. Daarnaast zijn volgens eiser feiten weggelaten en trok de handhaver zich niets aan van de grondwet en de EU-constitutie. Het huisbezoek was ook overbodig, want het voegt niets toe aan de reeds bekende feiten. Ten slotte stelt eiser dat aan hem een schadevergoeding moet worden toegekend en de kosten in bezwaar vergoed moeten worden. Volgens eiser moet een schadevergoeding worden toegekend voor het misbruik van bevoegdheden door WPI en de gemeente, de opzettelijk valse aantijgingen, het opzettelijk beledigen van de rechtsstaat door de gemeente, het stalken en meer ongewenste problemen. Dat de gemeente aan hem en aan zijn broer heeft gevraagd het testament op te sturen is illegaal, niet noodzakelijk om inzicht te krijgen in financiële situatie van eiser en tegen privacywetgeving van de EU.
Juridisch kader
10. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Griffierecht
11. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Met een brief van 23 december 2020 is dit verzoek al voorlopig toegewezen. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht in dit geval toe wegens de bijzondere omstandigheden van deze zaak.
Verzoek om uitstel van de zitting
12. Eiser heeft na het indienen van zijn beroepschrift op 10 april 2020 meermaals een verzoek ingediend tot uitstel van de zitting. De rechtbank merkt hierover het volgende op. De rechtbank heeft deze verzoeken steeds toegekend. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel onder andere met een brief van 9 maart 2022 toegewezen om eiser in de gelegenheid te stellen getuigen te bereiken en (klachten)procedures af te ronden. Vervolgens is het verzoek om uitstel nogmaals toegekend met een brief van 13 juni 2022 waarin is aangegeven dat eiser nog in de gelegenheid wordt gesteld om een advocaat in te schakelen. Met betrekking tot de zitting van 28 september 2022 heeft eiser ook meermaals een verzoek om uitstel ingediend op grond van dezelfde redenen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en heeft in de brief van 21 september 2022 verwezen naar de bovenstaande brieven. De rechtbank heeft dit verzoek niet nogmaals kunnen toewijzen, omdat de rechtbank gehouden is om het beroep van eiser tijdig te behandelen.
Intrekking van de bijstandsuitkering
13. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de bijstandsuitkering van eiser heeft kunnen intrekken vanaf 13 maart 2017, omdat eiser beschikking had over vermogen uit een erfenis.
14. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandsverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Op de naam van eiser is namelijk een bankrekening geopend waar een bedrag van € 255.058,- op is gestort. Eiser heeft verweerder hierover niet geïnformeerd. Vervolgens heeft verweerder om informatie gevraagd over de erfenis van eiser en daarvoor het testament van zijn moeder opgevraagd. Eiser heeft een testament overgelegd waarin de belangrijkste delen, zoals namen en bedragen, zijn weggelakt. Uit het deel van het testament dat niet is weggelakt blijkt dat voor zover de kosten van verzorging niet toereikend zijn, deze bekostigd dienen te worden uit het vruchtgebruik kapitaal. Dit volgt ook uit de toelichting die de broer van eiser telefonisch aan verweerder heeft gegeven. Verweerder heeft hierover ook toegelicht dat eiser weliswaar niet zelf geld kan opnemen van de bankrekening, maar dit wel kan vragen aan zijn broer en dus op die manier wel over het geld kan beschikken. Uit het testament en de toelichting van de broer volgt bovendien dat de broer jaarlijks rekening en verantwoording aflegt aan eiser. Het betoog van eiser dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat hij niet bekend was met de bankrekening en hier niet over kon beschikken slaagt dus niet.
16. Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond voor intrekking van de bijstandsuitkering, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. De betrokkene moet dan aannemelijk maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over die periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad.2.
17. Naar vaste rechtspraak3.rechtvaardigt het feit dat een bankrekening op naam van een bijstandontvanger een tegoed bevat de vooronderstelling dat dit tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij de beschikking heeft, dan wel redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om in genoegzame mate aan te tonen dat het tegendeel het geval is.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij niet over het vermogen op de bankrekening kan beschikken. De bankrekening is op naam gesteld van eiser. Eiser heeft gesteld dat hij niet over het geld kon beschikken omdat de bankrekening onder testamentair bewind van zijn broer staat. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan een testament overgelegd. Zoals hiervoor in overweging 15 al is overwogen blijft onduidelijkheid over het overgelegde testament bestaan omdat de belangrijkste delen hiervan zijn weggelakt waardoor dus ook niet duidelijk is wat hierin over de erfenis geregeld is. Eiser heeft verder geen stukken overgelegd waaruit volgt dat eiser niet over het geld kan beschikken.
19. Vast is komen te staan dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over die periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiser op grond hiervan dan ook kunnen intrekken.
Huisbezoek
20. Eiser heeft aangevoerd dat het huisbezoek bij de broer van eiser onrechtmatig heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. De handhaver is bij de woning van de broer van eiser langsgegaan en heeft daar de partner van de broer van eiser gesproken. De partner van de broer heeft aan de handhaver toestemming gegeven om de woning te betreden. Aangezien de broer van eiser niet aanwezig was heeft verweerder daarna telefonisch contact opgenomen met de broer van eiser. Dat het huisbezoek onrechtmatig heeft plaatsgevonden is niet gebleken.
Schadevergoeding
21. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding voor een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor bestaat alleen aanleiding indien schade is geleden als gevolg van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit of van een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser kunnen intrekken en is er geen aanleiding om het huisbezoek als onrechtmatig te beschouwen waardoor er dus geen sprake is van een onrechtmatig besluit of onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Conclusie
22. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 11, lid 1 PW4.:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, lid 1 PW:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 34 PW:
Onder vermogen wordt verstaan:
de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voor zover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;
het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt dan € 54.900,00;
vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m.
De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is voor een alleenstaande: € 6.505,00.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bezittingen die worden verworven in de periode waarover algemene bijstand is toegekend en op middelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de van toepassing zijnde vermogensgrens, bedoeld in het derde lid, daarbij wordt verminderd met het vermogen dat:
bij aanvang van de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van het tweede lid, onderdeel b;
tijdens de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van dit lid.
Artikel 54, lid 1 PW:
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Artikel 54, lid 4 PW:
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 54, lid 3 PW:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑10‑2022
Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1438.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3174.
Voluit: Participatiewet.