Hof Amsterdam, 15-07-2014, nr. 200.139.223/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:6040, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
15-07-2014
- Zaaknummer
200.139.223/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:6040, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑07‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1754, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Arrest: ECLI:NL:GHDHA:2017:2497
Uitspraak 15‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Partijen zijn als (ex) echtgenoten op grond van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen hen beheerst verplicht elkaar op verzoek inzage te geven in voor de procedure van belang zijnde stukken. Ook ten opzichte van de rechter zijn partijen verplicht voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig (en naar waarheid) aan te voeren. Indien deze verplichting niet wordt nageleefd kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 15 juli 2014 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.139.223/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/509348/FA RK 12-767
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. K.E. van Hoeve te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E. Swart te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep, tevens appellante in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 20 december 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 25 september 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/509348/FA RK 12-767.
1.3.
De vrouw heeft op 29 januari 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De man heeft op 10 maart 2014 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5.
De man heeft op 20 mei en 11 juni 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vrouw heeft op 2 juni 2014 nadere stukken ingediend.
1.8.
De zaak is op 12 juni 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.9.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de tolk in de Italiaanse taal H.J.B. Boelen.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn [in] 2006 onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. Hun huwelijk is op 4 april 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 juli 2012 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de door partijen op 2 juni 2006 overeengekomen huwelijkse voorwaarden is, voor zover thans van belang, het navolgende bepaald.
"(…)
Artikel 2
1. Tussen de echtgenoten zal geen gemeenschap van goederen, hoe ook genaamd, bestaan.
(…)
Artikel 7
Voor zover in deze huwelijksvoorwaarden niet anders is bepaald, heeft een echtgenoot
recht op vergoeding van de andere echtgenoot van bedragen of waarden die ten behoeve van
die andere echtgenoot aan zijn vermogen zijn onttrokken. De hoogte van dit vergoedingsrecht
wordt bepaald door het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking. Een
vergoedingsrecht is direct opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich daartegen
verzetten.
(…)
Artikel 10
1. Ingeval het huwelijk van partijen door echtscheiding wordt ontbonden of indien er tussen
de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt er verrekening van hun
vermogens plaats zodanig, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan
die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap
van goederen had bestaan “.
2. De verrekening heeft plaats naar de toestand per de dag van het instellen van een
verzoekschrift tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed.(….)
3. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en
schulden(....)
8. In de verrekening worden niet betrokken:
- het appartementsrecht, (…), plaatselijk bekend [adres a], (...) alsmede de
(hypothecaire) geldleningen welke zijn aangegaan ter financiering van voormeld
appartementsrecht en de daaraan gekoppelde (levens)verzekeringspolissen;(...)”
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld waarbij aan de man is toegedeeld de woning in Italië tegen een waarde van € 125.500,-. Voorts is vastgesteld dat de man uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden c.q. verdeling een bedrag van € 33.493,30 aan de vrouw zal voldoen en is bepaald dat partijen krachtens voormelde verrekening c.q. verdeling over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
-de peildatum te bepalen op 20 oktober 2011;
-het appartement te [plaatsnaam], Italië, en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening aan de man toe te delen onder de verplichting van de vrouw mee te werken aan de overdracht van haar aandeel, onder voldoening van een bedrag ad € 29.538,- aan de man;
-de saldi per 20 oktober 2011 van alle betaal- en spaarrekeningen op naam van een der partijen dan wel beide partijen bij helfte tussen partijen te verdelen en te bepalen dat de vrouw de helft van € 42.275,95, te weten € 21.137,98 aan de man dient te voldoen;
-het doorlopend krediet aan de man toe te delen onder de verplichting van de vrouw de helft van het doorlopend krediet, te weten € 4.480,50, aan de man te voldoen;
-de vrouw te veroordelen een bedrag ad € 12.800,- aan de man te voldoen, alsmede een bedrag ad € 19.000,- en een bedrag ad € 1.633,- en € 11.780,- totaal € 13.413,- in het kader van de door haar veroorzaakte schade.
3.3.
De vrouw verzoekt in principaal appel de verzoeken van de man af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verdeling op basis van het door haar in haar incidenteel appelschrift onder 49 aangevoerde opnieuw vast te stellen.
3.4.
De man verzoekt in het incidenteel appel voor recht te verklaren dat de erkenning/overeenstemming betreffende de waarde van de woning is vernietigd wegens dwaling, althans bedrog en dat de waarde van de woning op €116.000,- wordt bepaald.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een appartement te [plaatsnaam], Italië. Tussen hen bestaat met betrekking tot dit appartement een bijzondere gemeenschap. Ter zitting van de rechtbank hebben partijen over de waarde van het appartement overeenstemming bereikt in die zin dat het appartement aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 125.500,- onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden. De man stelt in zijn eerste grief in principaal hoger beroep dat hij door de rechter ernstig onder druk is gezet om akkoord te gaan met genoemde waarde. Hij stelt dat van een waarde van € 116.000,- dient te worden uitgegaan. De woning is op 2 mei 2012 op dit bedrag getaxeerd. De vrouw heeft een taxatierapport overgelegd waaruit blijkt dat de waarde per 24 oktober 2012 € 135.000,- is, terwijl de peildatum voor de omvang en samenstelling van het te verrekenen vermogen 20 oktober 2011. Tijdens het verloop van procedure in hoger beroep hebben partijen gediscussieerd over de vraag of de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde taxatie wel reëel is. De man stelt op dit punt dat de makelaar destijds de waarde heeft bepaald op € 135.000,- terwijl deze makelaar het appartement niet van binnen heeft gezien. De vrouw betwist dat. Partijen hebben vervolgens diverse bewijsstukken in het geding gebracht om hun gelijk op dit punt aan te tonen. De man wijst er verder nog op dat de vrouw in haar aangifte inkomstenbelasting over 2011 als waarde van de woning in Italië een bedrag van € 116.000,- heeft opgenomen.
4.2.
Wat er zij van het over en weer gestelde, partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de waarde van deze onroerende zaak. Dat de man dat niet vrijwillig heeft gedaan maar door de rechter onder druk is gezet, heeft de man onvoldoende onderbouwd, evenals het later door hem gedane beroep op dwaling. Gelet op de door partijen over en weer genoemde waarden is het bereikte akkoord ter zitting niet ongebruikelijk. Wanneer in eerste aanleg geen akkoord zou zijn bereikt, dan had de rechtbank een nieuwe deskundige dienen te benoemen met alle daaraan verbonden kosten en tijdverlies voor partijen van dien. De door de man ingebrachte e-mails van de Italiaanse makelaar die destijds door de vrouw is ingeschakeld vormen onvoldoende onderbouwing van de stelling van de man dat door de vrouw bedrog is gepleegd. Het hof houdt de man dan ook aan de ter zitting bereikte overeenstemming over de toedeling van het appartement aan hem en de aan de woning toe te kennen waarde. De eerste grief van de man faalt.
4.3.
De tweede grief van de man waarin hij stelt dat de rechtbank de vrouw ten onrechte in de gelegenheid heeft gesteld in een te laat stadium van de procedure nog stukken te overleggen, behoeft geen bespreking. Het hoger beroep dient er immers toe om fouten en omissies van de eerste aanleg te herstellen.
4.4.
De man heeft in eerste aanleg verzocht de vrouw te bevelen bankafschriften over te leggen over de periode van vóór de peildatum. De rechtbank heeft overwogen dat dergelijke afschriften niet rechtens relevant zijn, reeds omdat voor 20 oktober 2011 (de peildatum) nog geen sprake was van verrekening. Daarover gaat de derde grief van de man. Hij stelt daartoe het volgende. Op 1 januari 2011 bedroeg het saldo op de spaarrekening van de vrouw bij de ABN Amro Bank met nummer [1] € 42.275,95. Op de peildatum was het saldo nihil. De man heeft ten bewijze van zijn stelling dat de vrouw gelden aan de verrekening heeft onttrokken pintransacties overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw op 21 februari 2011 tussen 13.05 en 13.17 uur bij dezelfde pinautomaat aan de […] te [A] in vijf tranches een bedrag van € 9.000,- heeft gepind van de rekening eindigend op [2]. Hij stelt dat bij een dermate groot verloop van het saldo op de spaarrekening tussen 1 januari 2011 en 20 oktober 2011 in het zicht van de echtscheiding een deugdelijke toelichting en onderbouwing van de besteding van het geld mag worden verlangd. Nu de vrouw dat niet heeft gedaan dient bij de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden van het saldo te worden uitgegaan dat op 1 januari 2011 op de spaarrekening stond. De vrouw stelt dat zij het geld van de spaarrekening heeft gebruikt om te voorzien in haar levensonderhoud en dat op de peildatum geen te verrekenen bedrag aanwezig was op de rekening. Zij heeft twee bankafschriften van deze rekening overgelegd gedateerd 31 augustus 2011 en 31 oktober 2011.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn als (ex) echtgenoten op grond van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen hen beheerst verplicht elkaar op verzoek inzage te geven in voor de procedure van belang zijnde stukken. Ook ten opzichte van de rechter zijn partijen verplicht voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig (en naar waarheid) aan te voeren. Indien deze verplichting niet wordt nageleefd kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De rekening waarvan de vrouw op 21 februari 2011 € 9.000,- opnam is op de peildatum in de verrekening betrokken voor een bedrag van € 3,91. Het saldo op deze rekening was in februari 2011 kennelijk aanzienlijk hoger, gelet op de pinopnames van de vrouw. Gelet daarop en het verdwijnen van het gehele saldo op de spaarrekening in een periode van bijna elf maanden, had het op de weg van de vrouw gelegen haar verweer dat zij in de periode tussen 1 januari 2011 en 20 oktober 2011 het totale saldo van de spaarrekening heeft gebruikt voor haar levensonderhoud nader te onderbouwen door de man inzage te geven in, althans overlegging van, alle bankafschriften van die rekening over genoemde periode en tevens uitleg te geven waarvoor zij op 21 februari 2011 een bedrag van € 9.000,- opnam. Nu zij dit heeft nagelaten kan het hof geen andere conclusie trekken dan dat de vrouw vanaf de spaarrekening gelden aan de verrekening heeft onttrokken en dat zij de helft van dat onttrokken bedrag met de man dient te verrekenen. Bij de wijzigingsbeschikking voorlopige voorzieningen van 13 juni 2012 is aan de vrouw met terugwerkende kracht tot 5 oktober 2011 als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag van € 1.250,- per maand toegekend. Vast staat dat partijen in 2011 niet meer samenwoonden. Omdat de man in de periode januari 2011 tot 5 oktober 2011 onderhoudsplichtig was jegens de vrouw en op grond van de overgelegde producties ervan uitgegaan kan worden dat de man in die periode ook nog gedeeltelijk in het levensonderhoud van de vrouw heeft voorzien, acht het hof het redelijk een bedrag van € 1.000,- per maand in aanmerking te nemen als door de vrouw van de spaarrekening besteed teneinde te voorzien in haar levensonderhoud. Dat betekent dat – afgerond – de vrouw geacht wordt een bedrag van € 33.275,- aan de verrekening te hebben onttrokken. De vrouw dient de helft van dit bedrag (€ 16.637,50) met de man te verrekenen. De grief van de man slaagt dan ook deels.
4.6.
Grief vier van de man gaat over een bedrag van € 87.350,- dat de man stelt te hebben geïnvesteerd in de woning te [plaatsnaam], Italië uit eigen vermogen en dat aan hem op grond van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden dient te worden vergoed. De gang van zaken bij de aankoop van het appartement is volgens de man als volgt gegaan. De woning is aangekocht voor een bedrag van € 125.000,-. Dit bedrag is deels voldaan uit de opbrengst van de woning van de man aan [adres b] te [A] en wel voor een bedrag van € 87.350,-. Daarnaast is de man bij de DSB-bank een hypothecaire geldlening aangegaan voor een bedrag van € 58.233,-. De hypotheek is verbonden aan het appartementsrecht van de man aan [adres a] te [A]. De rechtbank heeft ten onrechte niet op het door hem gestelde vergoedingsrecht beslist. De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw hem een bedrag van € 29.583,- dient te voldoen. Uitgaande van een waarde van de woning in Italië van € 116.000,- en na aftrek van de hypothecaire geldlening van € 58.233,-, resteert een overwaarde van € 57.767,-. Omdat de man € 87.350,- uit eigen middelen in de woning heeft geïnvesteerd dient te vrouw hetgeen hij tekort komt te betalen, zo begrijpt het hof de man.
4.7.
De vrouw ontkent niet dat de man een bedrag van € 87.350,- uit eigen geld in de woning heeft geïnvesteerd. Zij ontkent wel dat de hypotheek bij de DSB-bank is aangegaan voor de aanschaf van het huis in Italië. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat de hypothecaire geldlening bij de DSB-bank wel in de verrekening dient te worden betrokken. De eerste grief in incidenteel appel van de vrouw richt zich tegen die beslissing. Uit de door de man overgelegde aanvraag van de geldlening bij de DSB-bank blijkt dat de lening is verzocht voor de aankoop van een woning in het buitenland. De vrouw heeft de hypotheekakte van 20 november 2008 mede ondertekend. Gelet op het tijdstip van de aanvraag van de lening, betrekkelijk korte tijd voor de aankoop van de woning begin 2009, de vermelding op de aanvraag dat de lening is bedoeld voor een huis in het buitenland, het feit dat de vrouw niet heeft aangetoond hoe de woning in Italië dan wel is gefinancierd als het bedrag van de lening daarvoor niet zou zijn benut, en de omstandigheid dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hypotheekschuld die is gekoppeld aan het appartement aan [adres a] te [A] daadwerkelijk ten behoeve van dat appartement is aangegaan, gaat het hof uit van de juistheid van de stelling van de man dat de hypothecaire lening bij de DSB-bank is gebruikt voor de aankoop van de woning in Italië. Dat betekent dat de eerste grief van de vrouw faalt en dat de lening in de verrekening wordt betrokken. Dat een deel van de lening is besteed aan de aanschaf van een levensverzekering/spaarpolis is niet vreemd, nu die verzekering dient ter afdekking van het risico van de DSB-bank, een gebruikelijke manier van financiering. Hetzelfde geldt voor de storting van een bedrag van € 7.719,- aan GEMA, nu dit een WAO-verzekering van de man betreft, ter afdekking van het risico dat de bank kan lopen indien de man door arbeidsongeschiktheid de hypothecaire lening niet meer zou kunnen betalen.
4.8.
In haar eerste grief in incidenteel appel stelt de vrouw subsidiair dat de lening bij de DSB-bank niet in de verrekening mag worden betrokken omdat bij de vaststelling van de partneralimentatie de aflossing op deze lening in mindering is gebracht op de draagkracht van de man. Het hof volgt de vrouw niet in deze stelling. Nu de lening is aangegaan voor de aankoop van de woning in Italië, dient de lening bij de verdeling van deze eenvoudige gemeenschap in aanmerking te worden genomen. Voor zover de vrouw meent dat de vastgestelde partneralimentatie door de onderhavige beslissing van het hof niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet of van aanvang af niet heeft voldaan, zal zij zich tot de alimentatierechter dienen te wenden.
4.9.
De woning in Italië is door de rechtbank aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 125.500,-. Na aftrek van de hypotheek resteert een overwaarde van € 67.267,-. Dit betekent dat de investering van de man van € 87.350,- is afgenomen met een bedrag van € 20.083,-. Onjuist is de stelling van de man dat de vrouw hem dit bedrag op grond van de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden dient te vergoeden. De desinvestering van het vermogen van de man komt voor zijn rekening en risico. De door de man gestelde rechtsgrond kan niet aan artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden worden ontleend. Grief vier van de man faalt dan ook.
4.10.
In grief vijf maakt de man aanspraak op vergoeding door de vrouw van een bedrag van € 45.213,-. Hij stelt dat de vrouw dit bedrag, dat is samengesteld uit een bedrag van € 12.800,-, € 19.000,- en € 13.413,-, aan zijn vermogen heeft onttrokken. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, daartoe overwegende dat het verzoek lijkt te zijn gebaseerd op vermeende onrechtmatige daad dan wel wanprestatie van de zijde van de vrouw, zodat het verzoek niet kan worden beschouwd als onderdeel van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. In zijn grief stelt de man dat hij op grond van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden aanspraak maakt op genoemde bedragen. Het hof zal genoemde bedragen hierna afzonderlijk bespreken.
4.11.
De man heeft gesteld dat de vrouw in Italië een lingeriezaak dreef en dat zij juist vóór de aankoop van de woning in Italië een belastingschuld had van ruim € 17.000,-. De man stelt dat hij in dit verband op 27 februari 2009 een cheque heeft uitgeschreven tot een bedrag van € 12.800,-. Dat de vrouw belastingschulden had blijkt uit de door de man overgelegde producties onder K bij zijn reactie op het incidenteel appel van de vrouw. Daaruit blijkt tevens dat op 27 februari 2009 aan de Italiaanse fiscus een bedrag is betaald van € 10.432,-, alsmede meerdere kleinere bedragen. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij deze bedragen van een (andere) op haar naam staande bankrekening heeft betaald. Zij heeft derhalve onvoldoende weersproken dat genoemd bedrag door de man is betaald en dat daarmee belastingschulden zijn voldaan. Voor zover de vrouw stelt dat dit bedrag niet aan haar belastingschulden is besteed maar dat het is benut voor de aankoop van de woning in Italië heeft de vrouw die stelling onvoldoende onderbouwd. Zeker nu de man heeft aangetoond dat hij twee cheques heeft uitgeschreven van ieder € 12.800,-. Eenmaal met de tenaamstelling Cancellieri-Casagrande Costruzioni SRL met nummer 706 604847004-05 en eenmaal met de tenaamstelling Equitalia Marche Spa met nummer 706 6048470016-04. De vrouw dient het bedrag van € 12.800,- aan de man te vergoeden, nu de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit aan het vermogen van de man is onttrokken ten behoeve van de vrouw.
4.12.
Met betrekking tot het bedrag van € 19.000,- heeft de man in eerste aanleg gesteld dat hij op 15 september 2009 een bedrag van € 9.000,- aan de vrouw heeft overgemaakt en op 12 oktober 2009 een bedrag van € 10.000,-. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat zij begin 2009 een bedrag van € 18.500,- aan de man heeft gegeven, en – zo begrijpt het hof – dat het bedrag van € 19.000,- een terugbetaling betrof. Gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw, heeft de man in hoger beroep zijn stelling dat genoemd bedrag ten behoeve van de vrouw aan zijn vermogen is onttrokken, onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel van zijn verzoek wordt afgewezen.
4.13.
Tot slot is er het bedrag van € 13.413,-. De man stelt dat de vrouw tweemaal schade heeft aangericht in de woning in Italië. In december 2011 tot een bedrag van € 1.633,- en in augustus 2012 tot een bedrag van € 11.780,-. Nu de vrouw gemotiveerd ontkent schade te hebben veroorzaakt, was het aan de man zijn stelling dat de vrouw hem op grond van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden het bedrag van € 13.413,- dient te vergoeden, nader te onderbouwen. Dit nu heeft de man nagelaten. Ook dit onderdeel van het verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.14.
In haar tweede grief in incidenteel appel stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte niet alle bank/spaarrekeningen van de man in de verdeling heeft betrokken. De vrouw heeft daarnaast serieuze twijfels over de echtheid van de wel door de man in de procedure gebrachte bankafschriften en saldo informatie. Zij noemt met name het negatieve saldo op het doorlopend krediet met nummer [3]. Zij stelt dat de man haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om de gegevens op de bankafschriften op echtheid te controleren. De vrouw noemt in haar appel diverse bankrekeningen en de polis bij DSB Leven. De man heeft met betrekking tot deze rekeningen en de polis het door de vrouw gestelde gemotiveerd betwist. Met betrekking tot de rekeningen stelt hij dat ze ter zitting bij de rechtbank stuk voor stuk zijn nagelopen en dat de vrouw steeds bevestigend heeft geantwoord op de vraag naar de juistheid van het saldo. De vrouw heeft op die stelling van de man tijdens de mondelinge behandeling niet meer gereageerd. Bovendien blijkt uit de beschikking waarvan beroep dat de rechtbank de saldi heeft vastgesteld op grond van de door de man overgelegde bankafschriften. Onder die omstandigheden heeft de vrouw haar stelling dat de door de man gegeven informatie over zijn banksaldi onjuist is, onvoldoende onderbouwd. Dit geldt ook ten aanzien van de polis van levensverzekering bij DSB leven. De man heeft onweersproken gesteld dat deze polis een risicopolis is die geen contante waarde vertegenwoordigt. Waarom de man met zijn inkomen niet een schuld aan de ABN Amro bank zou kunnen hebben van € 8.000,- ontgaat het hof. De tweede grief van de vrouw faalt dan ook.
4.15.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de beschikking van de rechtbank niet in stand kan blijven voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden c.q. verdeling een bedrag van € 33.493,- aan de vrouw dient te voldoen. De vrouw dient aan de man een bedrag te betalen van € 36.437,50, opgebouwd als volgt:
€ 16.637,50 onder verwijzing naar 4.5 van deze beschikking;
€ 1.022,50 zijnde de helft van het saldo op haar rekeningen op de peildatum;
€ 5.977,50 zijnde de helft van € 17.890,- (het totaal van de negatieve saldi van de man op de Fortis bankrekening met nummer [4] en het doorlopend krediet met nummer [3]) verminderd met de helft van de banksaldi van de man (€ 4.702,- en € 1.233);
€ 12.800,- onder verwijzing naar 4.11 van deze beschikking.
De man is ten aanzien van de toedeling van de woning in Italië aan hem geen vergoeding schuldig aan de vrouw.
4.16.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
In principaal en in incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin is vastgesteld dat de man uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden c.q. verdeling een bedrag van € 33.493,30 aan de vrouw zal voldoen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de man zal voldoen een bedrag van € 36.437,50 (zegge: zesendertigduizend vierhonderdzevenendertig euro en vijftig eurocent);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, mr. W.J. van den Bergh en mr. A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.