Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/1139 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 en Verordening (EEG) nr. 3922/91
Bijlage IX Essentiële eisen voor onbemande luchtvaartuigen
Geldend
Geldend vanaf 11-09-2018
- Bronpublicatie:
04-07-2018, PbEU 2018, L 212 (uitgifte: 22-08-2018, regelingnummer: 2018/1139)
- Inwerkingtreding
11-09-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-07-2018, PbEU 2018, L 212 (uitgifte: 22-08-2018, regelingnummer: 2018/1139)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
Vervoersrecht / Luchtvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1. Essentiële eisen voor het ontwerpen, produceren, onderhouden en gebruiken van onbemande luchtvaartuigen
1.1
De exploitant en de piloot op afstand van een onbemand luchtvaartuig moeten op de hoogte zijn van de toepasselijke EU- en nationale regels voor de geplande vluchtuitvoering, met name op het gebied van veiligheid, privacy, gegevensbescherming, aansprakelijkheid, verzekering, beveiliging en milieubescherming. De exploitant en de piloot op afstand van een onbemand luchtvaartuig moeten kunnen waarborgen dat de vluchtuitvoering veilig plaatsvindt en dat een veilige afstand wordt aangehouden tussen het onbemande luchtvaartuig, mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers. Dit houdt ook een goede kennis in van de instructies van de producent, van veilig en milieuvriendelijk gebruik van onbemande luchtvaartuigen in het luchtruim, en van alle relevante functies van het onbemande luchtvaartuig, alsmede van de toepasselijke luchtverkeersregels en ATM/ANS-procedures.
1.2
Een onbemand luchtvaartuig moet zodanig zijn ontworpen en geproduceerd dat het geschikt is voor zijn bedoelde toepassing en kan worden bediend, afgesteld en onderhouden zonder personen in gevaar te brengen.
1.3
Indien risico's met betrekking tot veiligheid, privacy, bescherming van persoonsgegevens, beveiliging of het milieu die voortvloeien uit de vluchtuitvoering moeten worden beperkt, moet het onbemande luchtvaartuig specifieke kenmerken en functies daarvoor hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen van privacy en bescherming van persoonsgegevens ‘by design’ en ‘by default’. Naargelang de behoeften moeten deze kenmerken en functies het mogelijk maken het luchtvaartuig gemakkelijk te identificeren en gemakkelijk de aard en het doel van de vluchtuitvoering vast te stellen; deze kenmerken en functies moeten er ook voor zorgen dat de toepasselijke beperkingen, verboden of voorwaarden worden nageleefd, met name met betrekking tot de vluchtuitvoering in bepaalde geografische zones, verder dan een bepaalde afstand verwijderd van de exploitant of op bepaalde hoogtes.
1.4
De organisatie die verantwoordelijk is voor het produceren of het in de handel brengen van het onbemande luchtvaartuig moet aan de exploitant van een onbemand luchtvaartuig en, voor zover relevant, de onderhoudsorganisatie informatie verstrekken over de vluchtuitvoeringen waarvoor het onbemand luchtvaartuig is ontworpen, alsmede informatie over de operationele beperkingen en andere informatie die nodig is voor een veilige vluchtuitvoering, met inbegrip van de operationele en milieuprestaties, beperkingen inzake luchtwaardigheid en noodprocedures. Deze informatie moet op duidelijke, samenhangende en ondubbelzinnige wijze worden verstrekt. De vluchtuitvoeringsmogelijkheden met onbemande luchtvaartuigen waarvoor geen certificaat of verklaring vereist is, moeten de mogelijkheid bieden beperkingen op te leggen teneinde te voldoen aan de luchtverkeersregels die van toepassing zijn op dergelijke vluchtuitvoeringen.
2. Aanvullende essentiële eisen voor het ontwerpen, produceren, onderhouden en gebruiken van de in artikel 56, leden 1 en 5, bedoelde onbemande luchtvaartuigen
Rekening houdend met de doelstellingen als neergelegd in artikel 1, moeten de volgende eisen worden nageleefd om veiligheid voor mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers te waarborgen tijdens vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen, rekening houdende met het risiconiveau van de vluchtuitvoering, voor zover nodig:
2.1. Luchtwaardigheid
2.1.1
Onbemande luchtvaartuigen dienen zodanig te zijn ontworpen of van kenmerken of bijzonderheden te zijn voorzien dat de veiligheid van de persoon die vluchten uitvoert met onbemande luchtvaartuigen of van derde partijen in de lucht of op de grond, daaronder begrepen eigendom, voldoende kan worden aangetoond.
2.1.2
Onbemande luchtvaartuigen moeten over de nodige productintegriteit beschikken, in verhouding tot de risico's in alle te verwachten vluchtomstandigheden.
2.1.3
Onbemande luchtvaartuigen moeten veilig kunnen worden gecontroleerd en bestuurd in alle te verwachten vluchtomstandigheden, ook als een of meer systemen uitvallen. Ook de menselijke factor moet in overweging worden genomen, met name de beschikbare kennis over factoren die bijdragen tot een veilig gebruik van technologie door mensen.
2.1.4
Onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig, moeten volgens de verwachtingen functioneren in alle voorspelbare gebruiksomstandigheden, binnen de operationele begrenzingen van het luchtvaartuig, met een voldoende ruime marge.
2.1.5
Onbemande luchtvaartuigsystemen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig, moeten, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang, op zodanige wijze zijn ontworpen dat de kans op een storingstoestand en de ernst van de gevolgen daarvan voor mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers worden beperkt op basis van de in artikel 4, lid 2, vastgestelde beginselen.
2.1.6
Alle bij de vluchtuitvoering gebruikte apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig moet van die aard zijn dat de vluchtuitvoering wordt gefaciliteerd, met inbegrip van middelen voor situationeel bewustzijn en voor het beheer van onverwachte situaties en noodgevallen.
2.1.7
Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen van onbemande luchtvaartuigen, motoren en propellers moeten voorzorgen nemen om de gevaren te beperken die voortvloeien uit interne of externe problemen met de onbemande luchtvaartuigen of hun systemen die, zoals de ervaring heeft geleerd, een effect hebben op de veiligheid. Dit heeft ook betrekking op bescherming tegen elektronische interferentie.
2.1.8
Het productieproces en de materialen en de componenten die worden gebruikt bij het produceren van onbemande luchtvaartuigen moeten leiden tot passende en reproduceerbare eigenschappen en prestaties die beantwoorden aan de ontwerpeigenschappen.
2.2. Organisaties
Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen, produceren en onderhouden en bij de vluchtuitvoering en aanverwante diensten en opleidingen op het gebied van onbemande luchtvaartuigen, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
- a)
De organisatie moet over alle middelen beschikken die nodig zijn voor de omvang van haar werkzaamheden en zorgen voor overeenstemming met de essentiële eisen en met de in artikel 58 bedoelde uitvoeringshandeling en met de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen, die relevant zijn voor haar activiteiten.
- b)
De organisatie moet een beheersysteem toepassen dat waarborgt dat aan de toepasselijke essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem. Dat beheersysteem moet in verhouding staan tot het type activiteiten en de grootte van de organisatie.
- c)
De organisatie moet een systeem voor de melding van voorvallen opzetten, als onderdeel van het veiligheidsbeheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het meldingssysteem moet in verhouding staan tot het type activiteiten en de grootte van de organisatie.
- d)
De organisatie moet, voor zover relevant, regelingen treffen met andere organisaties om te waarborgen dat de toepasselijke essentiële eisen blijvend worden nageleefd.
2.3. Personen die betrokken zijn bij de bediening van onbemande luchtvaartuigen
Een persoon die betrokken is bij de bediening van een onbemand luchtvaartuig, met inbegrip van de piloot op afstand, moet over de vereiste kennis en vaardigheden beschikken om de veiligheid van de vluchtuitvoering te waarborgen, in verhouding tot het risico dat verbonden is aan het type vluchtuitvoering. Deze persoon moet ook aantonen dat hij medisch geschikt is, indien dit nodig is om de risico's van de desbetreffende vluchtuitvoering te beperken.
2.4. Vluchtuitvoeringen
2.4.1
De exploitant van een onbemand luchtvaartuig is verantwoordelijk voor de vluchtuitvoering en moet alle passende maatregelen treffen om de veiligheid van de vluchtuitvoering te waarborgen.
2.4.2
Vluchten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke wetten, regels en procedures voor het gebied, luchtruim, luchtvaartterrein of terrein waar de vluchtuitvoering gepland is, en, voor zover van toepassing, volgens de daarmee verband houdende ATM/ANS-systemen.
2.4.3
Bij vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen moet de veiligheid van derde partijen op de grond en van andere luchtruimgebruikers worden gewaarborgd en moeten de risico's die voortvloeien uit interne en externe problemen, met inbegrip van omgevingsomstandigheden, tot een minimum worden beperkt door tijdens alle vluchtfasen voor passende separatie te zorgen.
2.4.4
Een onbemand luchtvaartuig mag alleen worden gebruikt als het in luchtwaardige toestand verkeert en als de apparatuur en de andere componenten en diensten die nodig zijn voor de geplande vluchtuitvoering beschikbaar en in goede staat zijn.
2.4.5
Onbemande luchtvaartuigen en vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen moeten in overeenstemming zijn met de krachtens het Unierecht gewaarborgde rechten.
2.4.6
De exploitant van een onbemand luchtvaartuig moet erop toezien dat het luchtvaartuig over de nodige navigatie-, communicatie-, plaatsbepalings-, detectie- en ontwijkingsapparatuur beschikt, en over alle andere apparatuur die nodig wordt geacht voor de veiligheid van de geplande vluchtuitvoering, rekening houdende met de aard van de vluchtuitvoering en de luchtverkeersreglementen en -regels die van toepassing zijn tijdens iedere fase van de vlucht.
2.5
Essentiële eisen inzake elektromagnetische compatibiliteit en radiospectrum voor onbemande luchtvaartuigen, evenals de bijbehorende motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting waarvan het ontwerp overeenkomstig artikel 56, lid 1, van die verordening is gecertificeerd, die alleen frequenties zouden mogen gebruiken die door het radioreglement van de Internationale Telecommunicatie-unie voor beschermd luchtvaartgebruik zijn toegewezen.
2.5.1
Deze onbemande luchtvaartuigen, motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting worden op zodanige wijze geproduceerd, rekening houdend met de stand van de techniek, dat wordt gewaarborgd dat:
- a)
de elektromagnetische verstoringen die zij opwekken het niveau niet overschrijden waarboven radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting niet meer overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren, en
- b)
zij een zodanig niveau van ongevoeligheid voor de elektromagnetische verstoringen bezitten dat zij zonder onaanvaardbare verslechtering van het beoogd gebruik kunnen functioneren.
2.5.2
Deze onbemande luchtvaartuigen, motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting worden op zodanige wijze geproduceerd, rekening houdend met de stand van de techniek, dat wordt gewaarborgd dat zij het radiospectrum op effectieve wijze gebruiken en bijdragen tot een efficiënt gebruik van het radiospectrum om schadelijke interferentie te voorkomen:
3. Essentiële milieu-eisen voor onbemande luchtvaartuigen
Onbemande luchtvaartuigen dienen te voldoen aan de in bijlage III vervatte eisen inzake milieuprestaties.
4. Essentiële eisen voor het registreren van onbemande luchtvaartuigen en hun exploitanten en voor markering van onbemande luchtvaartuigen
4.1
Onverminderd de verplichtingen waaraan de lidstaten krachtens het Verdrag van Chicago zijn gebonden, worden luchtvaartuigen waarvan het ontwerp krachtens artikel 56, lid 1, moet worden gecertificeerd, geregistreerd in overeenstemming met de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen.
4.2
De exploitanten van onbemande luchtvaartuigen worden geregistreerd in overeenstemming met de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen, wanneer zij de exploitant zijn van een van de volgende soorten luchtvaartuigen:
- a)
onbemande luchtvaartuigen die bij een botsing een kinetische energie van meer dan 80 joule kunnen overdragen;
- b)
onbemande luchtvaartuigen waarvan de vluchtuitvoering risico's inhoudt met betrekking tot de privacy, de bescherming van persoonsgegevens, de beveiliging of het milieu;
- c)
onbemande luchtvaartuigen waarvan het ontwerp krachtens artikel 56, lid 1, moet worden gecertificeerd;
4.3
Indien krachtens punt 4.1 of punt 4.2 een registratie-eis geldt, wordt het betreffende onbemande luchtvaartuig afzonderlijk gemarkeerd en geïdentificeerd, in overeenstemming met de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen.